Noot. Ik heb onderstaand verhaal niet geschreven (wel de foto's gemaakt).

Ik heet Michiel Frans Evert van Reenen. 'Michiel' naar Michiel de Ruyter, 'Frans' naar Frans Naerebout en 'Evert' naar de gebroeders Evertsen.

Ik ben erg trots op die namen. Als u het verhaal hieronder (dat ik op het internet vond, weet niet meer waar en wanneer) leest, wordt u waarschijnlijk duidelijk waarom, voor 'Frans' althans.


FRANS NAEREBOUT (1748-1818) LOODS EN MENSENREDDER

Na zijn dood schreef men: "Toen zijne loopbaan ten einde was, begon men zich eerst te herinneren wie en wat hij was geweest, hoeveel men aan hem verplicht was en hoeveel men hem had verzuimd". Op een andere wijze dan Michiel de Ruyter heeft Frans Naerebout, die ongeveer 150 jaar na hem leefde, zijn vaderland en medemens gediend. Anders ook dan de Ruyter werd hij op 29 augustus 1819 te Goes begraven. Geen donderende saluutschoten waren er te horen. De enige overeenkomst met zijn plaatsgenoot was, dat pas ver na hun dood een standbeeld werd opgericht. Dat van Naerebout staat op een steenworpafstand van het Museum in het Bellamypark.

Frans Naerebout werd geboren te Veere en grootgebracht in een arm vissersgezin. Al vroeg werd hij met zijn broers betrokken bij de visvangst op de zeeuwse kust. Het beroep van visser en loods werd door hun bekendheid met de ligging van de zandbanken gecombineerd uitgeoefend. In 1781 werd Frans Naerebout met zijn vissersschuit en vier man in 's Landsdienst aangenomen, om loodsdiensten te verrichten. In 1783 werd hij aangesteld als loods van de Oostindischen Maatschappij ter Kamer Zeeland.

Pratend over Naerebout als mensenredder, dan komen we terecht in het jaar 1779. In de vroege ochtend van 23 juli 1779 naderde het Fregatschip "de Woestduyn", komende van Batavia, de zeeuwse kust. Het schip had een maandenlange reis achter de rug en onder de bemanning en passagiers, waarbij veel vrouwen en kinderen, heerste een opgewonden en plezierige stemming. Velen zagen na jaren weer hun vaderland terug. In het Engels kanaal was een loods aan boord gekomen, die zei op de hoogte te zijn met de ligging van de zandbanken voor de kust. Het was de bedoeling via de Deurloo, een diep gedeelte tussen de zandbanken, de rede van Vlissingen te bereiken. De kapitein echter bespeurde het nogal nerveuze gedrag van de loods en informeerde nogmaals naar zijn kennis van de Zeeuwse wateren; een vraag die door de loods, die afkomstig was van Texel, wederom bevestigend werd beantwoord. In de late namiddag ging het toch mis; er voltrok zich een ramp. Met een schok werd de vaart gestuit en onder vreselijk gekraak boorde het vaartuig de steven in het zand. Bange kreten waren te horen: "Help, we vergaan".


Toen diezelfde middag het op "de rassen" gestrande schip waargenomen werd weigerde een reddingsvaartuig van de Oost-Indischen Campagnie, die aangenomen was om in deze omstandigheden hulp te bieden, naar het in nood verkerende schip te qaan. De weersomstandigheden waren te slecht, beweerde men. Frans Naerebout en zijn broer Jacob konden het echter niet aanzien dat al die mensen vlak voor de kust zouden verdrinken en besloten toen, om met het vaartuig van Frans de gevaarlijke tocht te ondernemen. Met nog zes andere Vlissingers aan boord vertrok men 's nachts om twee uur, omdat toen pas het tij gunstig was. Inmiddels was de windkracht tot storm aangewakkerd en had men aan boord van de "Westduyn" de masten en tuig gekapt. Het laat zich te raden welke afschuwelijke tonelen zich aan boord afgespeeld moeten hebben.

Met gevaar voor eigen leven bereikte Naerebout het ontredderde schip en zag kans om 71 mensen van het zinkende schip te krijgen. Er bleven echter nog 17 mensen op het wrak achter, daar de invallende vloed noodzaakte hem terug te keren. De geredden werden veilig aan wal gebracht. Alhoewel Frans Naerebout moeite had zijn mederedders tot een tweede tocht te bewegen, om ook nog de andere schipbreukelingen te redden, voer men in de namiddag onder zeer slechte weersomstandigheden weer uit, waarbij nu de overgebleven schipbreukelingen gered werden. Beide tochten duurden twaalf uur.

Als men in de literatuur over Frans Naerebout leest, wordt hij om de volgende eigenschappen geroemd: Dapperheid, stoutmoedigheid en mensenliefde. Zijn vindingrijkheid ontpopt zich als het Oost-Indiëschip "de Zuiderburg" in moeilijkheden raakt. Op het einde van het jaar 1788 vertrok het bovengenoemde schip van de rede van Rammekens, "met ene bevolking van 400 man, ene lading koopmanschappen en vijfmaal honderdduizend gulden in gemunt geld aan boord". DeDeurloo uitzeilende beschadigde men het roer en bleef er voor anker liqgen. De zee was langs de kust echter geheel door schuivende ijsschotsen bedekt. Hierdoor kon geen enkel schip een haven verlaten, daar deze allemaal door ijsgang waren afgesloten. Frans Naerebout werd als laatste hoop erbij qeroepen. Hij wist na vele pogingen over het schuivende ijs toch open zee te bereiken om daarmee aan boord van de Zuiderburg" te geraken. In overleg met de kapitein besloot hij de loodsgaljoot (een klein vaartuig) achter de "Zuiderburg" vast te maken, om zodoende het schip provisorisch te kunnen besturen. Na een zeer avontuurlijke tocht bereikte het schip de engelse haven Plymouth, die op dat moment ijsvrij was.


Vele reddingen en moeilijke loodsreizen zouden volgen. Vermeldenswaard is zijn beloodsing van het schip "Voorland", dat hij naar zee beloodste. Door het slechte weer zag Frans geen kans om van boord van de "Voorland" te gaan en daarom besloot de kapitein hem mee te nemen naar Kaapstad. Na een zeer bewogen reis kwam hij na ruim een jaar weer in Vlissingen terug.

Voor zijn daden werd hij vele malen onderscheiden en hij was in die jaren een gezien persoon. Toen door politieke omstandigheden de handel en scheepvaart met Engeland nagenoeg stil kwam te liggen, braken er voor Frans Naerebout slechte tijden aan. Door wat te vissen op garnalen, probeert hij in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij was er de man niet naar om, terugblikkend op het verleden en wijzend op zijn heldendaden, de hand op te houden.

Om hem toch een prettige oude dag te bezorqen, werd hij aangesteld als "ontsteker van de vuurbaak" op Oost-Beveland, aan de mond van de Zandkreek en in 1812 werd hij sluismeester te Sas van Goes, waar hij in 1818 overleed. Pas in deze laatste jaren is men iets voor hem gaan doen. Zoals J.L. Nierstrasz in een oud boekje schrijft: "op zekeren dag kwam hij niet op den gewone tijd van de lantaarn terug. Men vond hem op den Zeedijk liggende, niet in staat om van daar naar zijn huis te komen". Dat was het moment dat anderen zich voor hem gingen inspannen. Het Zeeuws genootschap bracht zijn Verdiensten onder de aandacht van Z.M. de Koning. Op 31 Oktober 1816 werd hij benoemd tot Broeder in de Orde van de Ned. Leeuw met een jaarlijkse toelage van 200 gulden. Het Goesse Departement tot Nut van het Algemeen kwam ook met een gift.

Toen Frans Naerebout op 23 augustus 1818 te Goes overleed, was hetzelfde departement bereid om ook de kosten van de begrafenis en het plaatsen van een qrafsteen te bekostigen. Naerebout ligt nu nog begraven in de Grote of Maria Magdalena Kerk te Goes en op zijn grafsteen staat: "Hier rust de beroemde zeeman en edele mensenvriend".


Back | Home | Mail | English