Doorzoek deze site:
Wat zijn wij aan het doen?

11 februari 2007

De Wintertocht van DCORPSM

In 2005 had ik zelf moeten afzeggen. Toen was ik namelijk net taxichauffeur, dus het leek het me niet kies op dat vroege moment, bij korte waarschuwingstermijn, en gelet op mijn verdere ontwikkelingskansen binnen de onderneming, het werkrooster te doorkruisen. Het jaar daarna verviel de tocht om persoonlijke redenen aan de kant van de organisatoren. Driemaal is scheepsrecht, dus dit keer moest het er dan maar van komen: Henk van der Schelden, inmiddels niet meer de Secretaris van de WandelSoc., en ikzelve, inmiddels niet meer de Voorzitter van de WandelSoc., werden, dat toen nog allebei wel, door studentendispuut DCORPSM (een zeer bedenkelijke club uit Utrecht) vernood als scouts deel te nemen aan hun jaarlijkse Wintertocht.

Dat zat zo. Henk had twee van deze heren, Adelbertus van Prijzen en Theodorus Snodendroom, leren kennen tijdens de Moeder Aller Marschen, de Vierdaagse van Nijmegen, en liep die nu al jaren met ze. De gemeenschappelijke band lag voor de hand vanwege, enerzijds, het feit dat ze alledrie in Utrecht gestudeerd hadden, en anderzijds de bij alledrie aanwezige theologische invoeligheid (Henk is theoloog en wegens Macchiavellistisch wangedrag geëxcommuniceerd uit de Oud-Katholieke Kerk, Theodoor is conrector van de priesteropleiding te Utrecht en de hoogste kerkelijk rechter van Nederland, en Bertus is, na zichzelf uit het management van het Laurus-concern te hebben ontvreemd, hoofd fondsenwerving van de Protestantse Kerk Nederland geworden).

Via Henk had ook ik Tedje en Bert leren kennen, en zo trok alweer een paar jaar lang deze bizarre vierschaar langs de heiligste wandelpaden der Lage Landen.

Bert, intussen, was gebleken dat de animo voor de Wintertocht wat terugliep, binnen DCORPSM en daarom verzon hij, eenmaal geconfronteerd met de onzaligheid van de WandelSoc. en de omvang daarvan, een snood reddingsplan. Hij deed eigenlijk wat iedere zichzelf respecterende (supermarkt)manager doet als-ie 't niet meer ziet zitten: de boel uitbesteden.

En dus kregen wij in 2005 een uitnodiging waarin dit stond: "Zoals U bekend zijn voor deze wintertocht tevens uitgenodigd de Heeren Henk van der Schelden en Michiel van Reenen, die de dagelijkse leiding vormen van de Academische Wandelsociëteit uit Haarlem. Zij zullen de tocht bijwonen als scouts van dit illustere gezelschap, dat mogelijk in de toekomst als mede- of zelfs hoofdorganisator van de wintertocht zal kunnen optreden.".

Leuk bedacht. Maar tussen droom en daad staan duistere bezwaren. En zo kwam het, dat ik wel, maar Henk niet ("Ik kan de kop van van Reenen even niet aan") verscheen, aan de start van de Wintertocht van DCORPSM, editie 2007.

Of eigenlijk, dat ik de avond daaraan voorafgaand verscheen in De Steeg. De Steeg? De Steeg. Dat is niet een bedompt bruine kroeg in de hoofdstedelijke hoerenbuurt (had wel zomaar gekund, natuurlijk), maar een gat nabij Arnhem, ook dicht bij de Duitse grens.

En om dat laatste had Bert, terwijl ik in mijn Chielmobiel van Haarlem naar De Steeg kachelde zich, terug van kantoor, in de boodschappenwagen van vrouw Hilda als een mongool over die grens geworpen, om er de ALDI binnen te vallen. Keurige actie, want als je nou eenmaal weg bent bij het Laurus-concern, dan geeft het ook geen pas er nog te gaan winkelen. En bovendien wist Bert inmiddels al doende heel goed wat ALDI Duitsland te bieden heeft, als anders dan de Nederlandse pendant. Hij had dus het begin van zijn vrije tijd nuttig gebruikt om er de victualiën voor het komende weekend te betrekken, en wij zouden daar dat hele komende weekend nog groot plezier aan beleven.

Maar hij was alweer terug toen ik arriveerde, en zo kon hij mij breed grijnzend binnennoden in zijn luxe designerhome.

Kijk zelf zou ik dat natuurlijk nooit doen. Ik ben, als D66-er, erg op de persoonlijke vrijheid. Dus aan mijn huis geen binnenhuisarchitect. Mocht-ie ooit verschijnen, dan trap ik 'm de trap af. Ik maak, potdome, zelf wel uit waar wat staat, en hoe.

Bert en Hilda, daarentegen, doen het met stijl. En ik moet wel toegeven dat een beetje vormgeving, zo hier en daar, op zich geen kwaad kan. Het huis dat hij met Hilda deelt kan zo in een duur tijdschrift, dat terwijl er niets patserigs aankleeft. Integendeel, het is uiterst smaakvol èn praktisch.

Ik genoot er dan ook, niet in de laatste plaats van het gezelschap van Bert en Hilda, alsmede het bij de ALDI verkregen bier (ik was hard toe aan alcohol, na een daglange taxidienst en anderhalf uur rijden daaropvolgend), dat van uitsteekzame kwaliteit bleek. Dat gold ook voor de erwtensoep, de logeer (met bad-)kamer en het ontbijt: ALDI-brötchen (heel huiselijk door Bert zelf ont-ovend) met Serranoschinken en Parmezaner. Ik ging, kortom, tevreden ter closet, die volgende ochtend.

En hoewel ik minder anaal ben aangelegd dan des WandelSoc.'s Marslijder (Henk: "Je hoeft je er toch niet voor te schamen dat je een aars hebt?" Ik: "Nee, maar je hoeft er ook niet zo te koop mee te lopen als jij doet"), moet ik toch wat over dat closet kwijt. Het is namelijk een Amerikaans, en ik weet niet of dat milieuvrindelijker is, maar ik raad het eenieder aan. Want het zuigt meer dan het spoelt, en dat is koel, en effectief.

Enniewee. Ik zat er nog niet net tevreden op te zijn, of daar ging de deurbel, olijke bode der Philistijnen. Die gedachte nog niet net door mijn hoofd geflitst bleek zij van toepassing: aan de deur stond de Eeuwigdurende Blijmoedigheid, in de persoon van Tedje. Je zou er bijna vrolijk van worden.



Dat werd ik dan zeker zelfs, bij zijn aanblik, en hij bij de mijne. Zo gaat dat, onder Vierdaagselopers. Al zie je elkaar elke dag, iedere ontmoeting is die van lang verloren gewaande verwanten. Je kunt, per slot, een uur later kermend in de berm liggen te sterven - en dat niet eens ooit van elkaar weten, leert de ervaring.

Ted was bovendien verguld met mijn uitmonstering. Omdat mij verteld was dat het koud kon worden, had ik mijn tank-overall meegenomen. Die kreeg ik ooit cadeau, kweetalnietmeervanwie, en vond ik toen te warm voor wat dan ook, laat staan een tank. Prima dus, voor een wintertocht. En ik had 'm vanochtend, daarom, vast aangetrokken, mijn linten eropgespeld. Ted's commentaar: "Kijk, Bert, een astronaut!". Mij dunkt dat we de man niet moeten laten verkennen, dat levert een heel verkeerd beeld van het slagveld op.

En geluk komt nooit alleen, dus was daar al snel ook de Schaar. De Schaar? De Schaar. Schaar heet eigenlijk Hans, van der. De zotste exponent van DCORPSM die ik vooralsnog heb mogen ontmoeten, is Schaar mij een prettig metgezel, met een hoog Grover-gehalte: hij lijkt zo op het eerste oog normaal, maar als je naar de randen van zijn oogjes kijkt, dan zie je daar af en toe de schitterende, kakelende waanzin in peilloze verten om zich heen slaan. Een keurig mens, kortom.

In dat keurige overigens onmiddellijk overtroffen door de volgende, en laatste deelnemer: Jaap Santema, die er met zijn vrolijk gekleurde bretels en enorm ogende bergschoenen uitzag als een wandelende reclame voor onze nationale goudgele trots (u kent 'm wel, die geitenhoeder die opveert bij de eerste sneeuwvlok).

Intussen hadden Ted, Bert en Schaar zich vermaakt met het bouwen van een biertoren, kranig bekroond door het sterk. Verontrustend hoog ding, dat echter in hoog tempo verdween in de verzamelde rugzakken.

Die aan Schaar's haak, vervolgens, schoon veelsteveel wogen. Wel 25 kilo per persoon, behalve bij mij natuurlijk, want ik was slim geweest, dus had een kleinliterige rugzak meegebracht (ik heb trouwens geen andere: 6 maanden met 20 kilo, door Nieuw-Zeeland, waren ruim voldoende om zoiets nooit meer te willen). Santema bleek trouwens de rugzak te hebben meegebracht die ik VOOR die zes maanden droeg, en die er de reden van was dat ik om mij heen keek naar een andere en uiteindelijk een frameloze grote leende van mijn toenmalige vriend Bart Nicolai.



Santema stampte die rugzak niettemin doodleuk net zo vol als de andere, en hield het nog langer vol ook, dan sommige anderen, toen wij, eenmaal langs een Eiffelig riviertje nabij Altenahr uit Bert's Misubishi Pajero gerold, en aldaar versterkt door een fikse ALDI-lunch (daar klonken de eerste twee bieren tegen elkander, in handen van Schaar en mijzelve, zo *pok*, want van plastic), tegen de heuvel oprosten.



Langer? Ja. Want bij de vierde bocht begaf Schaar het, en kreeg hij tot groot genoegen van zijn dispuutsgenoten een hypootje. Hij viel achterover, middenop het pad, en bleef daar lekker lang liggen. Intussen roste ik monter voort, vooruit verkennend tot waar de voorlopige top was. Daar kon ik mij verblijden om het uitzicht, en daar een half uur van genieten voordat de anderen boven waren.

Photo: J. SantemaBoven? Nee. Dat bleek al snel een misvatting. Wat volgde was een weliswaar minder steil, maar qua ondergrond zwaarder stuk omhoog. En omdat ik een beminnelijk mens ben, besloot ik dat te doen met Schaar's rugzak op, zodat hij wat kon profiteren van mijn lichtgewicht ding. Leuk en aardig, maar ik begreep al snel waarom Schaar die hypo had gehad: ik kreeg er namelijk zelf één. Tot, uiteraard, groot dispuutsgenoegen.

Maar ja, IK viel niet om, middenop het pad. IK goot er gewoon wat water in, ging dapper verder, richting Ted vanuit mijn vroegste jeugdherinneringen Psalm 121:1 declamerend (er hing bij mijn Zeeuwse grootvader zaliger, in de Kamperfoeliestraat 7 te Goes, zo'n beige, rechthoekig geëmailleerd bord in de gang met 'Ik hef mijne ogen op naar de bergen, vanwaar mijne hulp komen zal' erop, en zo'n prachtige bergkam in Zwitserland - ik stond daar altijd de prachtigste bergtochten bij te verzinnen, fantasie waarvoor ik nu dus duur betaalde met het zweet mijns aanschijns).



Maar uiteindelijk moest ik mij, een halve helling verder, inzake die rotzak toch gewonnen geven, en het ding maar weer overdragen aan Schaar. Die er vervolgens uit pure etterigheid vrolijk "tralala" zingend, huppelend mee vandoor ging, weer zo'n steile pesthelling op. Teringleier.

Toch haatte ik hem nog niet zo erg als Tedje. Die was namelijk blijmoedig. En hoewel hij ook een pleuriszware rugzak droeg, leek hij Door Gode Gedragen: minzaam glimlachend bleef hij voor ons uitlopen, af en toe beleefd, doch op luide toon informerend hoe het met ons ging.

Hoe het met ons ging? Hoe het met ons ging? Nou, ongeveer zoals ik tegen Bert verzuchtte, toen Ted weer eens zoiets brulde, van daarboven: "Het enige dat ik van Dhr. Snodendroom nog wens te horen, totdat wij er zijn, is zijn overlijdensbericht".

Humor, van het wandelsoort.

Photo: J. Santema


Ted's Blijmoedigheid ging ons dus voor, tot waar het volschitterend uizicht ons voor zich ontrolde, met dan ook zo'n huisje daarbij, voor tegen de regen. Het was lang geleden dat ik zoiets moois gezien had. Daar doe je het voor. En daar ga ik het toekomstig voor doen, bedacht ik mij tevreden: meer bergwandelen, meer van dit soort uitzichten.

En voor het gezicht van Schaar natuurlijk, dat, gelukkig, alweer een stuk gepijnigder stond, voordat wij, wat natgladde hellingen hogerop, de bosrand bereikten.

Bosrand? Ja. Ik was het gewandel allang zat, dus toen Ted, Bert en ik als voorhoede een bos uitrolden en daar, aan de glooiende rand, een prachtig glad grasveldje vonden, leek het leed geleden (ik zette het onmiddellijk op een uitvoerig complimenteren van Schaar, want dat hij met die rugzak vrij dicht op onze hielen bovenkwam, dat was een potdokkig mirakel; dat gold trouwens uiteraard ook voor Santema, maar diens rugzak had ik niet gedragen, dus dat stond minder dichtbij me - en voor Bert gold het niet, want die had een Betere Rugzak, dus die weet Schaar's en mijn hypo aan de twee ALDI-bieren die wij vooraf hadden genuttigd, maar wij wisten beter, het lag aan zijn Betere Rugzak, zo basta daarmee) en vonden wij het allang best.

Wij? Janeejanee. Nee. Want Ted vond het Eng. Dat kwam, op die plek werden, concludeerden wij na enig naspeuren, everzwijnen gevoerd. Met maïs. Door boswachters die ze dan vanuit een jachthok op palen, ernaast, fijn konden afknallen. Of bestuderen. Bert dacht bestuderen, maar zo goedgelovig ben ik niet hoor. En bovendien ken ik des Duitschers voorliefde voor vleesch: de Goedheid van de Mens is aan mijn mofbeeld slecht besteed.

Daar zag ik allemaal geen probleem in, behalve een eventueel hilarisch aanzien van Santema voor zwijn, door passerende jagers, maar Ted wel. Ted vond het Doodeng, want was bang voor zwaarbeslagtande zwijnen, met moordlust in de zin. Al Bert's overredingskracht ("In het bos hebben ze GEEN voer, dus dan zijn ze bozer") bleek vergeefs: Ted moest en zou weg van Deze Enge Plek, terug op zijn schreden, en in het bos kamperen.

Zo gezegd, zo gedaan. Wij hingen, en keerden, zuchtend weerom. En Ted bleek een groot leidsman: hij leidde ons feilloos naar de ANDERE voederplek-voor-everzwijnen, daar in dat bos. En mij leek dat de zwijnen daar, ondanks het WEL aanwezige eten, een STUK agressiever waren - de door hun gegraven kuilen waren hier namelijk veel dieper, met ook van die rotsen, daarin. Brrr.



En dat was nog niet het ergste. Er stond ook nog een rare paal.

Rare paal? Ja. Bloedrood, met een uitgesneden levertje bovenop, zo'n ding waaromheen halfnaakte, benevelde vrouwen 's nachts dansen en 'oeloe oeloe oeloe' roepen, in harder en sneller wordende ramkadans richting het mensenoffer.

Heidense riten, dreigend opdoemende geweien, getatoeëerde slangen op slagveldig gestaalharde spierbundels en overal, overal dooien: de hele Arthur-saga op een stokje, pal naast mijn slaapplaats. Brrr.

Maar snel vergeten dus. Ik bezwoer de om zich heen grijpende Unheimischkeit door daar eens flink op te gaan schijten - mijn onder het wandelen immers legendarische stoelgang liet mij niet in de steek, en boskakken is een verheffende kunstvorm, die oefening en kunde vereist. De truc zit in het vinden van een horizontaal gepositioneerde, van topmos voorziene stam, zonder open ruimte eronder: het ging mij gemakkelijk af (toch nog iets geleerd, bij die zeeverkenners).

En daarna kwam er een probater middel - want zodra de tenten stonden gingen wij aan de drank.

De rest van het verhaal weet ik niet meer.



Maar toen we 's ochtens wakker werden, in onze tent (heel bizar - Bert, Ted en ik moesten alledrie plotseling pissen om 06:00 AM), bleek er geen everzwijn te bekennen (waarschijnlijk geen wonder; er kwamen wel onaardse geluiden uit gene tent, maar dat was volgens Bert normaal: "Als je wilt weten hoe een dinosauriër geklonken moet hebben, dan moet je luisteren naar Dhr. Santema"), en ook geen benevelde vrouwen (in zekere zin best jammer natuurlijk).

Wij sliepen dus vrolijk weer in - om minder vrolijk te ontwaken toen bleek dat het regende. Zo'n druilende dag was het, om in je bed te blijven lezen, terwijl de regen tikketik doet op het tentdak. Ik had er talloze op die manier doorgebracht, tijdens kampeervakanties met mijn ouders, dus dat waren op zich goede herinneringen - behalve dan dat ze nu niet opgingen, want er moest gewerkt worden (en dan hadden wij nog mazzel, dat het niet sneeuwde; dat is namelijk wat dit dispuut doorgaans pleegt te doen: de plek opzoeken waar drie meter sneeuw ligt, daarin lopen, alle drank opdrinken en weer teruglopen - gelukkig maar, dat Al Gore ervoor gezorgd heeft dat dat niet meer gaat lukken, voorlopig).

Bert zette er, als dispuutsoudste, namelijk de sokken in. En hoewel hij daarin nog wel enige tegenwerking ondervond van Schaar, die (tot mijn overigens groot genoegen, die DE-sachets met cappucino kan ik aanbevelen) op zijn ochtendkoffie stond, waren de tenten binnen de kortste keren weer ingepakt en onze sporen goeddeels uitgewist (daar stond Bert op, vanuit zijn padvindersverleden; zelf had ik daar minder mee, want was tenslotte zeeverkenner geweest - welke sporen?), behalve dan het platgetreden cirkeltje waarop wij uren hadden staan pimpelen, en die gebleekte plek van onze eigen tent, omdat wij niet zoals Schaar en Santema eerst de blaren opzij hadden geveegd, met de takjes, waardoor, overigens, Ted op zo'n takje had liggen pitten - maar ja, die is blijmoedig, dus die had daar niks van.



En die sporen mochten dan weggemoffeld zijn, dat was al te laat om geen verbijstering te werken bij de autochtonen. Die kwamen namelijk die ochtend massaal opdagen in wat hun vaste recreatiebos bleek: eerst kwam er een vent met een motorzaag, die wat hout ging sprokkelen voor zijn haard, en verbijsterd naar mij opkeek toen ik, als geïnteresseerd houtzaagtourist, met mijn kopje koffie voor hem opdoemde, vanuit de ochtendmist, daarna kwam de boswachter de niet-aanwezige zwijnen voeren (hij verstopte de maïs onder de rotsen, zodat ze flink zouden moeten graven - brrr), en toen passeerde een willekeurige zondagsrijder.

Denk je er eens uit te zijn zeg.

Maar goed, op weg naar beneden zagen wij gelukkig niemand meer. Behalve elkaar, en dat was maar goed ook, want zo kon mij opvallen dat Ted, legendarisch hater der mobiele telefoon, er plots zelf 1 bleek te bezitten, en kon ik weer een fraaie pictuur schieten voor mijn ooit in het Ariënskonvikt tentoon te stellen serie 'Tedbellen'. Wat wij daarnaast wel ook zagen, was dat de door ons beklommen hellingen toch wel belachelijk steil waren geweest. Dat hadden we dus mooi overleefd. En daar wij nu met lichtere rugzakken neerwaarts buffelden, waren wij blijder.



Maar wel uitgeput, want katerig. En dus toch verheugd, toen wij, langs de rivier, waar tevreden gestrande kanovaarders zich grijnzend tegoed deden aan versche, vette, gebarbecuede worsten, weer in de bewoonde wereld arriveerden.

Photo: J. Santema Photo: J. Santema Photo: J. Santema


Content ploften wij neder naast de Pajero, ter lunch.

Die was ook goed, want als gezegd, die Duitse ALDI, dat is een goedfraai ding. Dat nam niettemin niet weg dat ik de warme chocomel cum vieux, die Santema en Schaar hier naar binnenwerkten, maar even liet voor wat-ie was.

Het was er, per slot van rekening, ook eigenlijk niet koud genoeg voor. Maar die kaas en dat vlees, die smaakten uitstekend.

Naar meer zelfs, dus togen wij in de Pajero ter wijnproeverij, wat verderop. Het is daar bij Altenahr in de Hohe Eiffel per slot van rekening wijnbouwgebied, dus dat wilden we weten. Nou, bij het Winzerverein in Mayschoss waren we aan het juiste adres.

In een Keu-ri-ge Kel-der (die mij onweerstaanbaar deed denken aan die reclames-voor-open-haarden die in alle Raststätten van Duitsland op de toiletten hangen, want die kachels, die pasten in dit interieur), waar zondagse Duitsers zich wisselend opstelden tegenover mijn aangelinte tankoverall (een oudere heer keek zeer misprijzend; dat was dus een goeie Duitser, maar één van de barlui beknipoogde mij vet, tot mijn afgrijzen - gelukkig waren er ook nog betere Duitsers: die namen er in het geheel geen aanstoot aan en negeerden het botweg), bleek de wijn zo uitstekend dat Bert niet alleen twee dozen, en Ted twee flessen kocht, maar ik zelfs een langwerpige fles brandewijn (doorgestookt op de vatdroesem, verhelderde Bert mijn moede geest).



En zo keerden wij, een paar uur en een voorspoedige Pajerorit later, tevreden terug bij Hilda, die ons met open armen ontving. Dat schreeuwde om (naast, voor Snodendroom, het onmiddellijk omkatten van zichzelf naar zijn dagelijkse verschijning en, voor mij, het volgen van zijn lichtend voorbeeld door dat ook, maar pas na een weldadige douche te doen) een laatste biertje, dus dat kwam er ook, alvorens Schaar, Santema en Snodendroom aftaaiden.

Ik gebruikte met Bert en Hilda tevreden het avondmaal (prima vettigheid van de lunchroom-om-de-hoek, die ik wist te verbazen met mijn bestelling van een hamburger-met-ei), terwijl Bert mij volgoot met audio van 'Neerland's Hoop' (dit het gevolg van een gesprek over de ontijdig verscheiden grootmeester der Nederlandsche Liedkunst Bram Vermeulen), en daarna reed ook ik tevreden weg, terug naar Haarlem in mijn Chielmobiel.

Eind goed, al trouwens ook. Bah. Ik zou er bijna blijmoedig van worden. Dit is inderdaad een gebeuren dat ik mijn mede Soc.-genoten kan, en ga aanraden - maar dan zal ik ze wel op het hart drukken geen bier, doch slegs sterk mee te voeren (veel eko-no-mie-ser), en kijk ik met vrezen uit, naar Sneeuw.

Okee? Okee!