De Camino
29 april 2000 t/m 4 juni 2000
Door Max
29 april 2000
Na een onrustige nacht is het dan eindelijk zover: vandaag gaat de tocht naar Santiago de Compostela beginnen. Na een emotioneel afscheid van Carla, Jochem en Lydia vertrek ik om even voor 3 uur 's middags met de trein vanuit Haarlem naar Den Haag. Daar stap ik over in de Thalys die mij met 300 km per uur naar Parijs brengt.
In de Thalys zitten twee dames uit Emmeloord tegenover mij en wanneer, nadat we gestopt zijn in Rotterdam, één van de dames begint te huilen, vraag ik wat er aan de hand is. Ze heeft last van heimwee, terwijl ze nog maar net van huis is. Ik stel haar voor dat gevoel weg te drinken met een paar glazen wijn in de restauratiewagen.
De beide dames geven hieraan gehoor, en het wordt een gezellige boel. Zij zijn onderweg naar Sevilla in Spanje, en werken allebei in het onderwijs. We besluiten met z'n drieën de metro van Gare du Nord naar Gare Austerlitz te nemen. Nadat we in Parijs zijn aangekomen, verdwalen we in het gangenstelsel van de metro. Hun trein vertrekt om 21:45 u., terwijl we om 21:15 u. op de halte van St. Michel nog hevig op zoek zijn naar de goede metro. Met veel geluk vinden we iemand die ons uit deze situatie helpt.
Om 21:30 u. zijn de dames en ik op Gare Austerlitz, en zijn zij nog net op tijd om hun trein te halen. Nadat we snel afscheid hebben genomen, heb ik nog ruim een uur voordat ik afreis naar Bayonne. In de nachttrein ontmoet ik de eerste pelgrim, net als ik onderweg naar de Camino. Het is een Duits meisje van vierentwintig jaar, Christine.
Ze vertelt dat ze gaat lopen vanaf Burgos, omdat ze vorig jaar het stuk van St. Jean Pied de Port tot Burgos al heeft gelopen.
We praten wat over elkaars beweegredenen als een hele dikke conducteur de coupé binnenstapt. Het is de bedoeling dat we onze plaatsbewijzen laten zien. Christine zit in de verkeerde wagon, en ik zit in de verkeerde coupé. De man die onze kaartjes controleert is duidelijk geïrriteerd. We nemen afscheid van elkaar en wensen elkaar een goede Camino.
Als de conducteur ontdekt dat een stel Spanjaarden al hun bagage voor in het treinstel in de gang heeft gezet, galmt het "Merde" en nog eens "Merde". Wanneer er in het treinstel een hevige discussie ontstaat tussen de conducteur en een groepje zeer temperamentvolle Spanjaarden, kruip ik in bed en ga ik slapen.
30 april 2000
Zes uur aankomst in Bayonne. Na een ontbijt te hebben genuttigd in de stationsrestauratie, vervoeg ik mij voor mijn laatste traject met de trein bij het loket. De beambte vraagt naar mijn leeftijd, 46 jaar, en ik moet 46 franc betalen voor het laatste kaartje (te bespottelijk voor woorden - wat als je 100 jaar bent?).
Vandaag een rustige dag in St. Jean Pied de Port. Vanochtend om tien uur aangekomen, en vanmiddag wat geslapen en gegeten. Later in de middag de eerste pelgrims ontmoet. Met een Canadese zitten praten, was erg leuk. Zij vertrekt pas over twee dagen, omdat ze nog moet werken. Ze publiceert stukken voor diverse bladen. Om negen uur naar bed, want morgen wacht de Ibañeta-pas.
1 mei 2000
Om kwart over zes gestart. Het is onbewolkt, in tegenstelling tot gisteren, dus het wordt een warme dag. Nou, ik heb het geweten. Helemaal kapot gegaan op de Ibañeta-pas. Drie kilometer zeer zwaar klimwerk. Ik heb om de 200 meter moeten stoppen. Het was te zwaar voor my heavy body.
Op een gegeven moment lag ik op de grond, geheel uitgeput, en als een geschenk, van onze Lieve Heer, was daar Catharine, uit Luxemburg, ook een pelgrim. Die heeft mij omhoog gepraat. Uiteindelijk een totaal van vijf kilometer klimwerk. Vre-se-lijk. 's Avonds pelgrimsmis in Roncesvalles. En uitstekend gegeten. Om half tien naar bed.
2 mei 2000
Na goed geslapen te hebben om kwart over zeven op pad. Al met al een zware dag, maar ik heb één en ander goed doorstaan. Vanaf Roncevalles loopt een groep van circa 20 Brazilianen de Camino. Prachtige vrouwen en leuke kerels. Om kwart over drie, in de refugio van Larrasoaña. 'k Zie eruit als een beest. Eerst, bij de kraan op het dorpsplein, m'n schoenen en kleding geschrobt.
Onderwijl krijg ik complimenten over dat ik een goede loper ben, gezien mijn zware gewicht, plus de vijftien kilo bagage op m'n rug. Na de douche ben ik een nieuw mens. Ga om vijf uur naar de enige dorpsbar, die ook voedingsmiddelen verkoopt. D'r is een klein restaurant, voor de pelgrims. We kunnen pas om zeven uur eten en intussen ontmoet ik aan de bar een Nederlandse non. Ze heet Marijke (waar heb ik die naam meer gehoord?). We praten over geloofszaken en het leven.
Ze staat gelukkig erg met beide benen op de grond, wat de discussie ten goede komt. Ze vertelt dat ze overste is geweest van een communiteit en dat ze nu een Sabbatsjaar heeft. Ze vertelt me de meest recente nieuwsfeiten van de Camino, want ze spreekt goed Spaans. Het schijnt dat een week geleden een vader, met zijn zoon, onderweg was op het stuk van St. Jean Pied de Port naar Roncevalles, en dat de vader door een hartinfarct is getroffen en overleden.
Ze heeft nog een tweede onheilstijding: op veertig kilometer voor Santiago de Compostela is een Nederlander uit Rotterdam in een greppel gevallen, en heeft die daarbij zijn rug gebroken. Dit nieuws heeft zij van Spaanse pelgrims. Als ik het zo hoor, dan is de Camino een behoorlijk gevaarlijke aangelegenheid. We gaan om acht uur aan tafel. Het eten is erg goed, en daarna ga ik meteen naar bed. Ben doodmoe.
3 mei 2000
Om kwart over zes ben ik opgestaan, en ik ben tien minuten bezig om m'n slaapzak in m'n rugzak te krijgen. Wat een gezeik. Om tien voor zeven op pad. De route gaat meteen steil omhoog. Als ik vijf minuten onderweg ben, en denk "Wat is de wereld toch wazig", ontdek ik dat ik mijn bril niet op heb. Die ligt nog in de refugio. Ik mòet terug. Wat een gesodemieter. In de refugio vind ik mijn bril.
Zo, nu gaan we dan echt op pad. Onderweg naar Pamplona komen me op een nogal smal pad twee grote paarden tegemoet. Ze lopen los en er is geen begeleider bij. Om ze te laten passeren, maak ik dat ik een talud opklim, waarbij ik mijn onderarm behoorlijk schaaf. Mijn overhemd en arm zitten onder het bloed. Als de paarden voorbij gesukkeld zijn, dep ik met mijn zakdoek de wond.
Dit is kennelijk mijn dag niet. Ik verloop me ook nog twee keer. Met andere woorden: ik ben de route kwijt. Om tien uur kom ik aan in Pamplona. Bij de eerste bar waar ik langskom, en waar al een groepje Braziliaanse pelgrims zit, ga ik mijn overhemd en broek schoonmaken. Alles lijkt erger dan het is.
Ik trek met de Brazilianen Pamplona binnen, en bezoek de oude kathedraal en de stadswal. Ik besluit niet in Pamplona te blijven, maar naar de refugio in Cizur Mayor te gaan, vijf kilometer verderop. Prachtige refugio, met een hele mooie tuin. Om 12:20 u. aankomst. Maribel, de eigenaresse, schrijft me in, en ik ga om 's middags twee uur naar bed, want het was een vermoeiende dag. 's Avonds eet ik met dezelfde Brazilianen als waarmee ik in Pamplona was.
Het schijnt dat in de sociale bovenlaag van Brazilië bij de mensen een hele spirituele revolutie gaande is de laatste jaren - en daarom lopen zoveel Brazilianen de Camino. Na het eten gaan we terug naar de refugio, waar Maribel, met een aantal andere pelgrims, in de tuin naar Bach luistert. We gaan erbij zitten, en genieten in de schemeravond van deze geweldige muziek.
4 mei 2000
Slecht geslapen vannacht. Om zes uur op, en ik vertrek om half zeven. Het is goed weer om te lopen: bewolkt en 19 graden. Ik ga als een speer, en ik heb nergens last van, terwijl ik om me heen, bij diverse pelgrims, de problemen zie groeien.
Vandaag ook weer het nodige klimwerk, maar de afdaling is veel zwaarder: een heel lang pad bezaaid met grote en kleine stenen. Na twaalf kilometer kom ik in Uterga aan, waar ik in de plaatselijke herberg, uit 1812, word onthaald met koffie en koek. Langzaam groeit de groep pelgrims, en we zitten aan een lange tafel in een ruimte die ooit een stal moet zijn geweest. Het is reuze gezellig; er wordt gezongen en gelachen: een fantastische sfeer.
Een Fransman, die te lang op z'n omelet moet wachten, vertrekt boos. Hij heeft van de Camino nog niets begrepen. Als je op de Camino loopt, althans, zo ervaar ik het, dan is de wereld buiten de Camino een andere. Niet beter of slechter, maar wel anders. De Fransman in kwestie piept over drie á vier dagen wel anders.
Om half twaalf kom ik aan in Puente La Reina. Na een douche en het nodige onderhoud aan de uitrusting, trek ik de stad in. De kerk die ik wil bezoeken, is op slot. In het centrum van de stad loop ik twee Spaanse pelgrims tegen het lijf. Alberto en Mariano. Ze lopen op de Camino één week. Twee prachtige kerels. We besluiten uitgebreid te gaan lunchen, en vanavond een broodje te gaan doen.
Om half vijf ga ik een uurtje liggen. 's Avonds sardines met brood, en héél veel jus d'orange: goede vitamine. Na het eten in de refugio besluit ik met Alberto en Mariano koffie te gaan drinken in de stad. We zitten in een bar en op de televisie is FC Barcelona ingemaakt met 4-1, door Sevilla. Van Gaal kan z'n koffers wel gaan pakken. Om kwart over tien ga ik naar bed.
5 mei 2000
Vertrek om kwart over zes. Ik kom wat moeizaam op gang. Na vier kilometer zit de kadans er weer goed in. Pas na twaalf-en-een-halve kilometer een herberg die open is, in Lorca. We zitten er met een man of acht, terwijl de grootste groep pelgrims, een man of dertig, nog aan het ploeteren is.
We horen via de tamtam dat op het stuk van Puente la Reina naar Mañeru een Duitse vrouw gevallen is, en dat die naar het ziekenhuis in Estella is gebracht. Later blijkt het allemaal nogal mee te vallen.
Om twaalf uur kom ik aan in Estella. Het is bloedheet, en ik voel me alsof ik uit een zwembad ben gestapt. Ik transpireer me gek. De refugio gaat pas om half twee open. Ik besluit Carla en Schelden eerst even te bellen. Het gesprek met Schelden ontaardt in een drama. Het is vijf mei, een officiële feestdag in Nederland, en dan weten we wel hoe laat het is met Schelden. Oorzaak: drank.
Ik verneem dat Jochem en Lydia een meisje hebben gekregen, Lanca. Dat connoteert aardig met Lorca.
's Middags praat ik met David, uit Ierland. Hij loopt de Camino met zijn zwager, Tony.
Dit doen ze om tot zichzelf te komen, omdat ze de westerse maatschappij uitkotsen.
Het zijn wel heren van standing, als ik de verhalen hoor over wat ze gedaan hebben, en wat ze bezitten.
David heeft z'n Range Rover verkocht, z'n baan opgezegd (IT-specialist) en heeft besloten de Camino te gaan lopen om na te denken over wat-ie met de rest van z'n leven gaat doen.
Hij is 42, getrouwd, en heeft een kind. Hij heeft een ongelooflijk gevoel voor humor, en we lachen ons helemaal gek.
Om half zeven bel ik Schelden, in alle rust. Ik vertel hem dat ik door de bikkels op de Camino 'the machine' word genoemd, omdat ik de beste lopers op afstand weet bij te houden.
Ik maak Schelden wel duidelijk dat de Camino geen wedstrijd is, maar dat je mensen nodig hebt waaraan je je kunt optrekken. Daarna gaan David, Tony en ik (ik noem ze voor het gemak maar de 'whisky-boys', want ze zuipen whisky als water) ons vol eten en tevreden naar bed.
6 mei 2000
Om kwart over zes vertrokken. Prima temperatuur. Plusminus 18 graden, zwaarbewolkt. 20 km-etjes voor de boeg. Zonder enig probleem gelopen. Als ik aankom in Los Arcos, om 11 uur, begint de zon te schijnen en wordt het vreselijk heet.
Om twaalf uur gaat de refugio open. Ik ben nummer 3 en dat betekent dan ook dat ik een goede slaapplaats heb. Prachtige refugio. Was alles wat ik bij me heb, en de waslijn hangt dan ook meteen vol. Als ik helemaal klaar ben, komen om twee uur de whisky-boys binnen. Ik maak spaghetti voor ons drieën, en we eten er met ons drieën heerlijk van.
's Avonds eten David, Tony en ik in Hotel Monaco. Het eten en de wijn smaken goed. Daarna bekijken we nog even de kerk van binnen, erg imposant. Als ik om tien uur in bed kruip, breekt een enorm onweer los, maar ik slaap heerlijk in.
7 mei 2000
Om half zes gaat mijn wekker af. Ik eet wat, en drink koffie. Om zes uur op pad. Als ik vijftien minuten aan het lopen ben, steek ik tot aan mijn enkels in de modder. Ik kan het allemaal niet goed zien, want het is nog donker, maar ik moet eruitzien als een beest.
Ik besluit het pad van de Camino te verlaten en op de rijweg, de N111, te gaan lopen. Ik blijf daarop, tot aan Torres del Río. Daar bezoek ik een kerk die is gebouwd in de twaalfde eeuw, door pelgrims. Erg indrukwekkend. Ik vervolg mijn weg naar Viana weer via het pad van de Camino. Er zitten een paar venijnige klimpartijen in.
Om kwart over twaalf kom ik aan in de refugio, die pas om drie uur open gaat. Ik ga koffiedrinken. Daarna gaat de refugio toch om 1 uur open, en installeer ik mezelf. Ik slaap deze middag 3 uur heerlijk. Daarna eet ik met een Belgisch echtpaar, Paul en Marieke. Erg aardige lui.
8 mei 2000
Half zes op. En om zes uur vertrek. Ik ben om 8 uur in Logrono. Ik ben op zoek naar een bar waar ik kan ontbijten; alles is dicht. Ik stap bij een tankstation naar binnen. Koffie uit de automaat, en een broodje uit een plastic verpakking. Daarna vervolg ik mijn weg.
Even buiten Logrono stuit ik op een enorme bouwplaats. Ik ben volkomen gedesoriënteerd, en weet niet hoe ik verder moet. Ik zoek me te pletter. Ik loop uiteindelijk maar richting snelweg. Daar vind ik uiteindelijk een tunnel, doe even een plasje, loop de tunnel in, en ik hoor stemmen aan het eind van de tunnel. En wie hebben we daar? Jawel, de whisky-boys. Ze zjn aan het ontbijten, self-made. We spreken af dat we elkaar in Navarrete zien. Ze hebben de nacht doorgebracht in Logrono.
Om half elf treffen we elkaar in Navarrete. Ik besluit hier te blijven, en zij trekken door naar Navarra. Er is ook een groep Engelsen en Brazilianen die daarheen gaat. Er wordt heel wat afgekust en handengeschud. Ik laat voor Samantha, zij komt uit Engeland, in de bar naast de refugio nog één keer 'I will wait for you' klinken, de meest fantastische song die Frank Sinatra ooit gezongen heeft. Daarna vliegt ze me om de hals, en ik krijg een dikke kus.
De Camino is heel bijzonder. Mensen komen en mensen gaan. Het heeft ook iets triests. Ik gebruik de lunch, met heerlijk stokbrood met gegrillde ham, dat heet hier een 'bocadillo'. 's Middags, tijdens het doen van wat boodschappen, zie ik hoe een hondje wordt aangereden door een scooter. De scooter rijdt door, en ik ontferm me over het beestje. Hij vecht voor zijn leven, maar is ten dode opgeschreven.
Ik bel ergens aan om te vragen of iemand kan helpen, het beest uit zijn lijden te halen. De vrouw die open doet, loopt naar de overkant van de straat en roept de kennelijke eigenaar, die het beestje in zijn armen mee naar huis neemt. 's Avonds eet ik met twee zeer prettige meisjes uit San Francisco, erg aangenaam gezelschap, om 21:00 u. kruip ik onder de wol, na nog even de kerk bezocht te hebben.
9 mei 2000
Om half zes sta ik op. Er zijn al de nodige mensen wakker, die zitten in het dagverblijf van de refugio. Ze zijn bezig hun voeten te prepareren. Wat ik allemaal zie, houd je niet voor mogelijk. Sommige hebben al hun tenen en beide hielen in de pleisters. Ik kom er genadig vanaf, tot nu toe: slechts twee kleine blaartjes.
Ik vertrek om tien over zes. Als ik vijftien minuten onderweg ben, in het ochtendgloren, begint het te stortregenen. Ik trek gauw mijn jack uit mijn rugzak, terwijl ik al drijfnat ben. Na twintig minuten houdt het op met regenen, en vervolg ik moeizaam mijn weg naar Nájera, waar ik om 08:45 u. aankom. Alle bars zijn al dicht. Ik koop bij de mercado, die wel open is, wat broodjes en eet ze op aan de Nájerilla-rivier, gezeten op een bankje.
Daarna ga ik op weg naar Azofra, vijf-en-een-halve kilometer verderop. Na een stukje klimwerk loop ik tussen allerlei wijnvelden. De zon begint te schijnen en ik heb het zwaar. Om half twaalf loop ik Azofra binnen. Ik weet dat bij de kerk de refugio is. Het dorp lijkt uitgestorven. Als ik de kerk nader, zie ik twee vrouwen, die, als ik ze nader, hele verhalen in het Spaans beginnen. Ik lach maar wat vriendelijk, maar begrijp er niets van. Ik maak ze duidelijk dat ik een slaapplaats zoek voor de nacht, in de refugio. Eén van de vrouwen neemt mij bij de hand, en we gaan de trap op naar de kerk. Ik ben doodmoe, als we boven zijn, maar daar is, pal naast de kerk, de refugio.
Ik plof neer in het dagverblijf, waar een Engelse vrouw, met drie kinderen, een jongen van zes, en twee meisjes van zeven en acht, aan het spelen is. Zij heet Krista en loopt met haar drie kinderen de Camino. Ze zijn al twee weken onderweg, en zijn gestart in Pamplona. Ze vertelt dat het niet uitmaakt hoe lang ze erover doen naar Santiago de Compostela - maar ze wil haar kinderen een ervaring geven van een eenvoudig leven in de natuur. Ik denk bij mezelf: "Heel mooi, maar moeten die kinderen ook niet weer eens naar school?"
Ik ga m'n bed installeren en besluit eerst maar even koffie te gaan drinken in de dorpskroeg. En wie denk je dat ik daar aantref? Jawel, de whisky-boys, David en Tony. We vliegen elkaar om de hals, en David zegt: "Wat is de wereld toch klein", waarop ik zeg: "Niet de wereld wordt kleiner, maar je reet wordt steeds groter".
Ze hebben overnacht in Nájera en zijn niet verder gekomen dan vijf-en-een-halve kilometer. David heeft een spierblessure in zijn lies, en kan niet verder. Een Portugese pelgrim, die voor arts studeert, adviseert hem over wat hij moet doen. 's Middags begeven we ons allen te ruste, want het is erg heet. Om vijf uur bezoek ik de kerk, waar een meisje uit Zwitserland zingt.
Als het afgelopen is, steek ik, net als overal waar ik kom, wat kaarsjes op. Daarna ga ik met de whisky-boys in de lokale kroeg het zoveelste pelgrims-menu eten, voor duizend peseta's, om daarna heerlijk te gaan slapen.
10 mei 2000
Ik ben om vijf uur wakker, en neem m'n gemak ervan, tot zes uur. Daarna vertrek ik. De route gaat vijf á zes kilometer langs de hoofdweg, de N120. Erg gevaarlijk. Ik voel me op dit stuk niet op m'n gemak, met al het snel razende vrachtverkeer. Ik sla regelmatig een kruisje als het goed blijft gaan, wanneer weer zo'n grote jongen mij passeert.
Om kwart over negen kom ik aan in Santo Domingo de la Calzada. Het is maar vijftien kilometer wat ik heb afgelegd, maar ik besluit hier te blijven. De hele stad is versierd. Het is kennelijk een feestdag. De refugio gaat om elf uur open, maar ik kan mijn rugzak binnen in het kantoor neerzetten. Ik ga de stad in voor het ontbijt en ontmoet in één van de kleine straatjes een jonge vrouw. Ze is pelgrim. Men herkent ze meteen. Ze komt uit Martinique en ze heet Tatre, en ze is beeldschoon.
We besluiten samen op zoek te gaan naar een gelegenheid om te ontbijten. Tijdens het ontbijt vertelt ze mij in het kort haar levensgeschiedenis. Gaandeweg het gesprek geef ik haar wat kleine adviezen op basis van de lessen die ik uit het leven heb getrokken. Na een uur vertrekt ze, want ze wil vandaag nog naar Belorado, 21.7 km. Bij het afscheid krijg ik twee dikke zoenen van haar, en ik zie al die kerels in de bar jaloers naar mij kijken.
Ik rook nog rustig een sigaret, en geniet nog wat na van deze ontmoeting. Als ik mijn ontbijt wil afrekenen, blijkt deze schone engel uit Martinique dit voor mij te hebben betaald. Ik ben ontroerd. Niet vanwege het geld, maar vanwege het enorm lieve gebaar. Om elf uur installeer ik mijzelf in de refugio, terwijl de whisky-boys ook binnenkomen.
David gaat vandaag nieuwe schoenen kopen, omdat zijn huidige schoeisel niet voldoet. Hij vraagt of ik met hem meega, want twee weten meer dan één. In het gastenboek van de refugio vind ik twee berichten die voor mij bestemd zijn: één van de Braziliaanse jongen Rains, die ik al eerder ontmoette, en een berichtje van de Engelse Samantha. Ze wensen mij veel succes en laten weten dat alles goed is.
De Camino is fantastisch. Het lijkt wel of het Koninkrijk van onze Lieve Heer hier pas echt vaste grond onder de voeten heeft gekregen. Ik geniet met volle teugen. 's Avonds hebben de Brazilianen gekookt, en eten we met z'n allen, voor 300 peseta's per persoon, met heel veel wijn.
11 mei 2000
Om vijf uur wakker, vertrek ik om kwart voor zes in alle rust. Er hangt een dikke mist, en ik heb dan ook moeite mijn weg te vinden. Om acht uur trekt de mist op, en begint het te waaien en te regenen. Na een uur houdt dit ook op, en is het prima weer. Om half elf kom ik aan in Belorado.
Ik breng de hele middag door op het terras aan het dorpsplein, samen met de whisky-boys. De nieuwe schoenen van David voldoen redelijk. Zijn voeten zien er vreselijk uit: één blaar, al blaar. De refugio is één grote zwijnenstal. 's Avonds eten we daar met alle pelgrims gezamenlijk warme melksoep, om daarna weer onder de wol te kruipen.
12 mei 2000
Om 06:45 u. op pad. 23 km voor de boeg, en ik ben nog steeds in buitengewoon goeden doen. Sommige pelgrims nemen vandaag de bus, omdat ze aan het eind van hun Latijn zijn. Als ik dat moest doen, dan was het niet richting Santiago de Compostela, maar naar huis. Ik vind, als je op de Camino komt, kom je om te lopen. Na 11 km neem ik een rust van 15 minuten, in Villafranca Montes de Oca. Ik neem een broodje en een kop koffie. Het is in de zaak een vreselijke, smerige kolerezooi.
Om kwart over negen ga ik voor de laatste twaalf kilometer van vandaag. Het pad is één grote modderpoel, en ik zie eruit als een beest. De zon staat hoog aan de hemel, en het gaat steil omhoog. Zo zal het twaalf kilometer lang gaan, tot aan San Juan de Ortega.
Als ik om half twaalf aankom, ben ik één grote dikke modderbal.
Gedurende de laatste vier kilometer probeerde een mede-pelgrim mij in te halen, wat hem niet is gelukt. Ik heb daar erg veel lol over.
Ik trek alles uit wat ik aanheb. Na de douche schone kleren aan. De hele rotzooi in de was, en ik ben weer klaar voor de rest van de dag.
De whisky-boys zijn intussen ook weer aangekomen. Ze zien er vreselijk uit. David's nieuwe schoenen kunnen zo in de vuilnisbak, ze zijn al kapot. Hij gaat het weer proberen op z'n oude schoenen. Ze nodigen mij uit voor de lunch, erg aardig. De boys bulken van het geld. Niet dat ze het over de balk gooien, maar ze zijn rijkelijk gevuld. Ik koop een fles wijn, dat kan deze armoedzaaier nog wel trekken.
Uiteindelijk worden David en ik erg dronken, in de hete middagzon. Tony ziet het met lede ogen aan, en een groepje Brazilianen heeft intussen ook al flink de hoogte. Ik laat 'Zuster Immacolata' nog maar eens even klinken, en dan beginnen er allerlei liederen gezongen te worden, waaronder 'I will wait for you'. De beide Amerikaanse dames, uit San Francisco, doen er ook nog een schepje bovenop, met 'If you're going to San Francisco'. Ik ga om half negen helemaal uitgeput naar bed.
13 mei 2000
Kwart voor zes vertrek. Vandaag Burgos, en dan zit éénderde van de reis erop. Ik neem route A (er zijn ook nog routes B en C).
Langgerekt pad langs de N120. De weg is vlak, dus geen klimwerk vandaag. Om negen uur staat de zon hoog aan de hemel, en ik heb het bloedheet. M'n voeten voelen ongelooflijk moe aan.
Om tien uur ben ik in de buitenwijken van Burgos, maar dan is het nog zes á zeven kilometer naar de refugio.
Die ligt aan de andere kant van de stad, in een park. Ik sleep mezelf voort door het centrum van Burgos.
M'n voeten doen pijn van vermoeidheid. Ik maak van de gelegenheid gebruik de kathedraal te bezoeken.
Binnen is het heerlijk koel. Erg indrukwekkend allemaal. Ik bezoek ook het graf van El Cid.
Om kwart over twaalf kom ik aan in de refugio. Ik ben kapot. Ik ga douchen en de was doen, en dan heerlijk naar bed.
Om zes uur maakt David mij wakker en staat ook Tatre, de engel uit Martinique, naast mijn bed. Ze vertrekt naar Tardajos, op tien kilometer van Burgos. Ik stap uit bed, geef haar een kus en wuif haar uit.
David en Tony willen met mij gaan eten. Ik kleed me aan, en we gaan op stap. We moeten een heel eind lopen. Ik stel voor om Alberto te bellen, die ik al eerder op de Camino heb ontmoet. Zo gezegd, zo gedaan. Tony gaat uiteindelijk terug naar de refugio, want hij barst van de hoofdpijn.
Als Alberto arriveert op de afgesproken plaats, stappen David en ik in de auto. We worden heel Burgos rondgereden, en David maakt een aantal foto's vanaf de citadel, waar we een prachtig uitzicht hebben over Burgos. Daarna rijdt Alberto ons buiten de stad naar een dorp, God mag weten hoe het heet, en eten we in een heel sfeervol Spaans restaurant.
David leeft weer helemaal op, en ik voel de pijn in mijn voeten niet meer. Voordat we terugrijden naar de refugio bel ik Reina Hankel nog even, want die is jarig vandaag.
14 mei 2000
Vertrek om half zes. Vandaag ga ik kennismaken met de Meseta, ook wel 'de hel van Spanje' genoemd. Na Rabé de Las Calzadas begint het. Er is geen schaduwplek, of ook maar iets om te schuilen. Als ik om negen uur Hornillos del Camino zie liggen, sla ik een kruis, dankbaar als ik ben te weten dat ik de ergste hitte van vandaag in een schaduwrijke omgeving zal doorbrengen.
Ik ben op tijd om de mis van tien uur in de kerk bij te wonen. Na de dienst gaat de refugio open en installeer ik mijzelf. En wie komt daar binnen? Het is Catharine, die mij op de eerste dag de Ibañeta-pas heeft overgeholpen. Ze vertelt twee dagen in een vijfsterren-hotel te hebben doorgebracht, in Burgos, en dat haar man, die thuis is, in Luxemburg, een nieuw sportvliegtuigje heeft gekocht. Het zal allemaal wel, maar ze maakt op mij een allesbehalve gelukkige indruk.
Ik denk dat ze op de Camino iets zoekt ter compensatie van haar luxe leven. Of ze het ooit zal vinden? Ik weet het niet. Innerlijke rijkdom is niet te koop, die wordt je door het leven zelf geschonken. We praten nog wat en ik probeer haar wat op te vrolijken, met wat grappen uit de oude hoedendoos. David en Tony zijn ook gearriveerd. We gebruiken in het dorpscafé een uitgebreide lunch, en gaan daarna heerlijk naar bed.
's Avonds verneem ik het nieuws over de tragedie die zich in Enschede heeft voltrokken. Ik bel Carla, omdat het Spaanse nieuws geen Nederlandstalige ondertitels heeft. Het drama is het gespreksonderwerp van die avond onder de pelgrims. Ik ga om tien uur naar bed en word tot één uur wakker gehouden door het geblaf van enkele honden. Met de beelden van Enschede op mijn netvlies val ik toch in slaap.
15 mei 2000
Om vijf uur vertrek ik, op weg naar Castrojeriz. Vanuit de vallei is het een klim van drie á vier kilometer om weer op het plateau te komen. Onderweg hoor ik vreemde geluiden. Het zouden zigeuners kunnen zijn, daar zijn we voor gewaarschuwd. Ik heb geen enkele angst, maar ben toch blij te weten dat de pelgrims achter mij op ongeveer een half uur achter mij aankomen. Na tien minuten verstommen de geluiden, ga ik op een hoopje stenen zitten en geniet ik van de stilte.
Ik vervolg na plusminus vijfentwintig minuten mijn weg. Om half elf kom ik aan in Castrojeriz. De refugio gaat pas om drie uur open. In de kroeg aan de overkant, een voormallige wijnperserij, waar muziek van Clannad wordt gedraaid, drink ik koffie. De muziek geeft weer wat mijn gevoelens op dit moment zijn. Ik breng de dag rustig en wat teruggetrokken door.
16 mei 2000
Ik sta om half vier op, want het is vandaag vijfentwintig kilometer, en ik wil de zon zoveel mogelijk ontlopen, want die vreet energie. Ik wek om vier uur Paddy, een hele aardige vent uit Ierland, die om half vijf wil vertrekken. Ik noem hem 'Captain', omdat-ie altijd voor mij salueert.
Ik besluit de eerste elf kilometer over de weg te gaan, en niet over het pad, omdat me dat veiliger lijkt. Ik moet daarvoor vijf kilometer omlopen, dus vandaag in totaal 30 km doen. Na een uur lopen moet ik een afslag hebben en loop ik een gehucht binnen, op zoek naar deze afslag. Alle honden slaan aan. Het is een lawaai van jewelste. De mensen hier zullen wel blij met me zijn, om vijf uur 's ochtends... Ik kan de afslag niet vinden.
Het is gelukkig heldere maan en ik zie verderop het silhouet van hoogspanningsmasten. Ik loop via een zandpad die richting maar op, in de hoop de afslag, en de weg naar Frómista, te vinden. Ik heb geluk. De hoogspanningsmasten lopen parallel aan de weg die ik moet hebben.
Als ik verder mijn weg vervolg, verstomt het hondengeblaf. Aan de horizon zie ik bliksemflitsen. Daar onweert het. Het is een prachtig gezicht, in het donker. De ene bliksemflits na de andere. Om half zeven houd ik een rustpauze aan de Rio Pisuerga. Het is dan al bijna licht. Ik word opgevreten door de muggen, en vertrek dan ook weer heel snel.
Om half tien kom ik aan in Frómista. Terwijl ik koffie drink op een terrasje, vraagt een Spanjaard of ik overnacht in de refugio, waarop ik bevestigend met "Si" antwoord. Ik ben de eerste pelgrim, en hij geeft mij de sleutel van de refugio. Ik ben zeer erkentelijk voor het vertrouwen, en ga meteen op weg naar mijn slaapplaats voor de komende nacht.
Als ik binnenkom in de refugio, is het één grote zwijnenstal. Ik kies het beste bed, en neem het maar zoals het is. 's Middags slaap ik als een roos. 's Avonds eet ik met de whisky-boys en nog wat andere pelgrims. Het is een vrolijke boel tot half elf, waarbij de wijn weer eens rijkelijk vloeit.
17 mei 2000
Om vijf uur vertrokken. Het is een afstand van twintig kilometer naar Carrión de los Condes. De weg is grotendeels vlak, en het weer is goed. Ik verbaas me erover dat in bijna elk dorp waar ik de laatste week langskom, op elke kerktoren een stel ooievaars een nest heeft. Dat er nog zoveel van deze prachtige vogels zijn, is geweldig.
Om negen uur kom ik aan en tref ik Tonnie aan, een Oostenrijkse pelgrim. Hij heeft fysieke problemen. Ik help hem om naar de refugio te komen. Daarna drinken we koffie. Hij is al drie dagen aan het sukkelen. Ik adviseer hem een dokter te raadplegen. Ik heb 'm na de koffie niet meer gezien.
's Middags eet ik met de whisky-boys en de Captain, een andere vent uit Ierland en een eskimo uit Canada, zijn naam is Paul en hij heeft een eigen tv-programma op de Canadese tv, een bocadillo. Daarna een paar uur naar bed. 's Avonds ontmoet ik Catharine uit Luxemburg weer. Ze stort haar hart bij mij uit, en is in tranen. Als ik haar heb getroost, stel ik voor dat ze mee gaat eten, met het gezelschap waar ik 's middags mee heb gelunched.
Tijdens het eten, 's avonds, wordt Catharine weer een beetje de oude, en ik zing voor haar het overbekende 'I will wait for you'. Volgens mij is ze erg eenzaam, een kwaal waar velen van ons onder gebukt gaan, als ik zo om me heenkijk. Voor mezelf heb ik dat ingevuld door inhoud en vorm te geven aan mijn geloof. Maar ja, daar moet je wel creatief mee omgaan.
18 mei 2000
Om vier uur word ik uit mezelf wakker, en merk ik dat m'n wekker is gejat. Ik spreek uit dat hij of zij die dit kleinood heeft weggenomen, de eeuwige rust mag vinden. Ga om half vijf op stap. De eerste vijf kilometer gaan nog wel, maar dan komt er een stuk van twaalf-en-een-halve kilometer lang, één lang recht pad, waar niets te zien is. Om de tijd te doden, spreek ik constant in herhaling het Onze Vader uit. Daardoor kom ik in een heerlijke kadans.
Ik stop voor een rustpauze in Calzadilla de la Cueza, om kwart voor acht. Een klein dorp, met een refugio. Terwijl ik wat drink en een sigaretje rook, voer ik de vogels met wat biscuits. Ook een hond komt nieuwsgierig kijken. Uiteindelijk voer ik hem al mijn biscuits op. Het dorp is uitgestorven. Als ik het dorp uitloop, hoor ik mijn naam roepen.
Het is Tonnie uit Oostenrijk, die langs de N120 staat te liften. Als ik op hem toeloop, barst hij in huilen uit. Hij kan fysiek niet meer verder, en hij heeft in dit gehucht de nacht doorgebracht met zijn vrienden, die nu onderweg zijn naar Sahagún. Ik sla mijn arm om hem heen. Het is ongeveer twee á drie minuten stil.
Ik zeg hem dat hij een man is van grote moed, omdat hij de uitdaging van de Camino is aangegaan, en hij het tot hier heeft gebracht. De meeste mensen doen hem dat niet na. Dit lucht hem zienderogen op. Als je je voorstelt dat veel mensen jaren naar het moment toeleven de Camino te lopen, als pelgrim, met welke intentie of beweegreden dan ook, is het een persoonlijk drama als je moet opgeven.
Ik blijf nog zo'n vijf minuten met Tonnie praten, en als ik het idee heb dat hij weer enigszins zichzelf is, neem ik afscheid van 'm, na hem eerst nog een hart onder de riem te hebben gestoken. Voor mij breken de laatste acht-en-een-halve kilometer aan, van vandaag. Ik realiseer mij maar al te goed dat ik er ook nog lang niet ben, ook al ben ik over de helft. Om half elf kom ik aan in Terradillos de Templarios.
Ik neem mijn intrek in een zogenaamde 'privé-refugio': met drie man op één kamer, luxe badkamers. Ik slaap vannacht, voor het eerst sinds bijna drie weken, niet in mijn slaapzak, maar tussen de lakens.
Kosten voor één en ander: 1000 peseta's, oftewel dertien gulden. Ik doe vandaag alles maar weer eens goed in de was, en houd daarna een heerlijke siësta.
's Avonds breng ik een bezoekje aan de koeienstallen aan de overkant van de weg, waar Nederlands stamboekvee staat. De whisky-boys en een heel gemêleerd gezelschap eten 's avonds in de eetzaal van de refugio.
Spaghetti, kip, salade, yoghurt en bananen staan op het menu, afgemaakt met heerlijke wijn. Om 21:00 u. naar bed.
19 mei 2000
'k Word om half vier wakker, en vertrek om vier uur. Het is koud en het waait. Ik trek meteen m'n jack aan.
De gang zit er direct goed in, want ik moet vandaag 31 km.
Ik ben om kwart over zes dertien kilometer verder, in Sahagún, op de Camino ook wel 'het Saigon van Spanje' genoemd.
Eet op een bankje in het centrum rustig wat biscuits, drink wat water en doe een rokertje. Als ik vertrek, om kwart voor zeven, doe ik m'n jack uit, want het weer is weer aangenaam.
Om even voor acht uur zit ik op een bankje even buiten Calzada del Coto, als een Nederlandse pastoor langskomt. Hij heet Henk, en is in januari vertrokken uit Amsterdam. Hij loopt niet, maar hij vliegt over de weg, zo snel loopt hij. We lopen samen naar Bercianos del Real Camino, waar we in de plaatselijke herberg koffie drinken.
Daar tref ik ook de Braziliaanse schone Marillia aan, die eigenlijk overal waar ik kom wel de kop opsteekt. We begroeten elkaar met een kus. Ze is enorm spontaan, en soms ook heel ernstig. Als Henk, de vliegende pastoor, is vertrokken, besluiten we samen naar mijn eindpunt vandaag, El Burgo Raneros, te lopen. Zij is vanochtend vertrokken uit Calzada del Coto, en overnacht in Villamarco. Dat is nog negentien-en-een-halve kilometer.
Als we samen het dorp uitlopen, stapt een groep Duitse toeristen uit een bus, en beginnen ze te wandelen op het pad van de Camino. Ze beginnen ons, als echte pelgrims, aan alle kanten te fotograferen, en de ene na de andere video-opname wordt van ons gemaakt, alsof we een bezienswaardigheid zijn.
Marillia lacht een beetje verlegen, en ik steek zo nu en dan m'n duim maar eens omhoog. Marillia en ik gaan op de weg lopen, omdat de groep Duitse toeristen uitwaaiert over het pad, en dat is lastig lopen. De bus met airco rijdt stapvoets achter ons en de groep aan.
Na ongeveer vijf á zes kilometer lopen horen we al veel gesteun en gekreun uit de groep komen, en het duurt niet lang of de eerste Duitse toeristen stappen bezweet de bus alweer in. "Zu anstrengend", hoor ik het klinken. "Wat moeten wij dan wel", zeg ik tegen Marillia, "met vijftien kilo op onze rug?". 't Is plusminus 26 graden, maar voor ons toch redelijk te verdragen.
Marillia moet opeens heel erg lachen, omdat ze de humor van dit toeristische tafereel inziet. Thuiskomen en kunnen zeggen "Ik heb op de Camino gelopen". Ik zeg tegen haar: "Je moet iedereen uiteindelijk z'n pleziertjes gunnen".
Al lachend en grappenmakend komen we om half elf in El Burgo Raneros aan. Ik bied haar een drankje aan op het terras, en we speculeren samen over hoe lang we er nog over zullen doen, naar ons gemeenschappelijk einddoel, Santiago de Compostela. Om elf uur nemen we afscheid. We zullen elkaar zeker nog zien. Ik installeer mijzelf in de refugio. Daar zet ik mijzelf op het terras, aan de overkant van de refugio, eet een bocadillo, en drink wat sinaasappelsap. Als Catharine, uit Luxemburg, verschijnt, hebben we een diepgaand gesprek, waarbij haar tranen rijkelijk vloeien.
's Middags houd ik een siësta. Als ik om 18:00 u. opsta, vind ik David op het terras, in gezelschap van Robin, een meisje uit Australië, en Rebecca, zij komt uit Canada. Als ik vraag aan David waar Tony is, vertelt hij dat hij heeft opgegeven, en al in de trein zit naar Madrid, om vandaar terug naar Ierland te vliegen.
Even later vertelt David mij onder vier ogen dat Tony fysiek de Camino, bij wijze van spreken, in twintig dagen zou kunnen lopen, wat ik kan bevestigen, maar mentaal niet is opgewassen tegen het elke dag opnieuw aangaan van de confrontatie met zichzelf. Erg spijtig vind ik het wel, en erg jammer dat ik geen afscheid van hem heb kunnen nemen. Tony is de elfde pelgrim die ik ken, en hij heeft moeten opgeven. 's Avonds eten David en ik in gezelschap van een aantal dames.
20 mei 2000
Vertrek om kwart voor vijf. Eén lege vlakte van bijna twintig kilometer ligt voor me.
Om kwart over zes geniet ik, onder luid gekwaak, van vele kikkers en van een immens prachtige zonsopkomst.
Als ik na twintig minuten wil opstappen, komt Robin aangelopen, en we lopen samen naar Mansilla de las Mulas.
Ze is nog heel jong, tweeëntwintig jaar, maar ze is erg gevat en heeft veel gevoel voor humor. Ze heeft de school voor de journalistiek gedaan, in Australië. Ze reist al een jaar de hele wereld over, en weet precies wat er te koop is op onze aardkloot.
Om negen uur is het alweer ontzettend heet, op de Meseta, en zetten we onze petten op, nadat we ons eerst hebben gelaafd aan het meest kostbare hier, namelijk water. Om half tien komen we aan in Mansilla de las Mulas. We ontbijten samen, wat erg gezellig is met haar. Daarna ga ik even een wekker kopen, en nog wat ansichtkaarten.
Als David om één uur binnenkomt, eten we samen een bocadillo, om daarna te genieten van een heerlijke siësta. In de namiddag ontmoet ik Marijke, de non die ik eerder in Larrasoaña heb ontmoet. Dit keer heeft ze geen onheilstijdingen te melden, over de Camino.
Ze heet 'van Eechoud', van haar achternaam. Het toeval wil dat Schelden in de van Eechoudlaan woont. Ze vertelt dat deze laan naar haar oom is vernoemd. Ten tijde van ons koloniaal bestuur over Indië (Indonesië), speelde hij daar een belangrijke rol.
's Avonds eet ik met David en Marijke, heel uitgebreid.
21 mei 2000
Als ik om vijf uur vertrek, is er buiten, op straat, allemaal disco-jeugd, die lallend en brallend over straat gaat, en in kennelijke staat is. Om als pelgrim niet het middelpunt te worden van hun nachtelijke escapades, kies ik ervoor om via een omweg mijn weg naar León te vinden.
Als ik op het pad van de Camino onderweg ben, zie ik overal auto's staan, met beslagen autoruiten. Ik doe maar net of ik gek ben, als ik ze passeer, en houd me zo stil mogelijk.
Om kwart voor acht zie ik, vanaf een heuvel, León liggen. Eén van de meest beroemde kathedralen van Spanje overheerst de skyline. Het ziet er indrukwekkend uit. Als ik op een brede boulevard in de stad sta, ben ik het spoor naar de refugio (die is gevestigd in een nonnenklooster) geheel bijster.
Na veel zoeken en vragen vind ik om kwart over negen mijn refugio-adres. Ik bel aan bij het klooster, maar er wordt niet opengedaan. Er staat ook nergens aangegeven wanneer ze opengaan.
Dan verschijnt er om kwart voor tien een non met een GSM in haar hand, buiten.
Ze spreekt me aan in het Spaans, en wat ik begrijp van haar, is dat de refugio om twaalf uur opengaat. Ik mag m'n rugzak zolang binnen neerzetten. Daarna begrijp ik van haar dat de mis in de kathedraal om elf uur begint, want daar wil ik heen.
Ik ga eerst ontbijten, en als ik later in de kathedraal de mis volg, ben ik enorm geïnspireerd door dit werkelijk prachtige bouwwerk. Tijdens de mis komt David de kerk binnen, en gaat hij naast me zitten. We volgen samen de dienst tot het eind. Als we ons daarna melden bij de refugio, om half één, is die nog steeds dicht.
Terwijl David en ik, en nog een heel leger van pelgrims, afwachten tot we naar binnen mogen, komt Tonnie uit Oostenrijk de straat ingelopen. We begroeten elkaar, en hij vertelt mij dat hij vandaag met de trein naar huis gaat, en dat hij zich verzoend heeft met het feit dat hij heeft moeten opgeven. Als hij later in de taxi stapt die hem naar het station brengt, neem ik voor het laatst afscheid van hem.
's Middags ga ik met David, Robin, Rebecca en nog een heel aantal andere mensen lunchen, op het terras tegenover de kathedraal. We blijven daar uiteindelijk zitten tot half zeven. We ontmoeten op het terras vele pelgrims, en het weerzien is groot feest en gaat gepaard met handenschudden en het uitdelen van kussen aan de dames.
Ik ontmoet ook JD, een postbode uit Schotland, die niets anders gewend is dan te lopen, maar hij heeft grote problemen met zijn voeten, en moet eigenlijk drie dagen rust houden, op advies van de dokter in León. David, JD en ik gaan 's avonds smerig, maar toch lekker, eten bij McDonald's. Daarna gaan we om tien uur naar bed.
Om half twaalf word ik wakker, als vele pelgrims de slaapzaal verlaten, om de Laude bij te wonen, in de kapel van het klooster. Ik kan het niet opbrengen, blijf liggen en val weer rustig in slaap.
22 mei 2000
Om half vijf op, en als ik wil vertrekken zit de poort van het klooster op slot. Ik baal als een stekker, want dat betekent dat ik waarschijnlijk de hele dag in de zon zal moeten lopen. Ik hoor op de slaapzaal, van een Franse mede-pelgrim, dat om half acht de poort pas opengaat.
Ik heb geen zin om nog weer eens alles uit te pakken en naar bed te gaan. Ik wacht wisselend in de gang, en op een bankje op de binnenplaats van het klooster, op het moment dat ik eruit kan.
Bovenop de kerktoren van het klooster zitten drie ooievaarsnesten met drie stelletjes. Ze maken regelmatig prachtige klapperende geluiden met hun snavel. Ik dood de tijd met het roken van sigaretten en het teruglezen van dit dagboek. Om half zeven wordt iedereen gewekt, en worden we uitgenodigd voor een ontbijt.
Ik besluit vandaag samen met David te lopen, en met hem het aangeboden ontbijt te gebruiken. We vertrekken om kwart voor acht, en het weer is uitstekend om te lopen: zwaar bewolkt, en plusminus 20 graden. Zo zal het ook de hele dag blijven. Onderweg drinken we koffie en een jus d'orange, in een bar in San Miguel de Camino, en ontmoeten we een aantal nieuwe pelgrims, die in León zijn begonnen.
Om kwart voor twaalf komen we aan in Villadangos del Páramo. We installeren ons in de refugio. We douchen, doen de was, en de boodschappen voor de lunch. Tijdens de lunch maken we een plan de campagne voor de rest van onze tocht. We willen vanaf morgen in elf dagen in Santiago de Compostela zijn.
Dat is ons uitgangspunt vanaf vandaag - er moet nog wel een aantal pittige hindernissen genomen worden, zoals een bergmassief, en een klim van in totaal dertien kilometer aan één stuk. De laatste dag moeten we veertig kilometer lopen, en dan halen we het in elf dagen. We zullen maar zeggen: het is iets om naar te streven.
Fysiek ben ik er iets beter aan toe dan David, omdat hij op kloteschoenen loopt, maar of dat ook zo blijft, na ruim drie weken te hebben gelopen, is natuurlijk de vraag. Nadat we onze plannen op papier hebben uitgewerkt, is het tijd voor een welverdiende siësta.
Als ik om zeven uur wakker word, ga ik met David eten in de plaatselijke herberg. David maakt een wat timide indruk. Het eten is erg goed, voor duizend peseta's de man. Om half tien onder de wol. Het is tot 1 uur erg onrustig in de refugio, en ik slaap dan ook pas om plusminus half twee in.
23 mei 2000
Om half vijf loopt de wekker af, maar ik ben nog niet in staat op te staan. Om half zes kruip ik m'n bed uit, en eet eerst een toetje, dat David voor me heeft gekocht, en dat is gemaakt op basis van rijst en melk. Daarna peuzel ik nog een banaan op, en ik ga pas om half zeven op stap.
Zesentwintig kilometer vandaag, en een klim van drie kilometer. De eerste tien kilometer zijn vlak, en verlopen prima. Als ik over een lange, zeer oude Romeinse brug, Hospital de Orbigo binnenloop, ontmoet ik Robin, Rebecca en Ben.
Hij komt ook uit Australië, en ik heb hem al eerder ontmoet. We gaan met z'n vieren ontbijten, in een alleraardigste gelegenheid. Robin stelt me op m'n gemak, als ik 't over de klimpartij heb, die op ons ligt te wachten. Erg lief van haar, maar ik ben er niet gerust op, want het is negen uur, en al aardig warm.
Ik vertel ze, tijdens het ontbijt, over de Vierdaagse van Nijmegen, en ze zijn meteen enthousiast. Rebecca gaat volgende maand terug naar Canada, maar Robin en Ben blijven voorlopig nog in Europa, en denken erover om Nijmegen te lopen. Ik adviseer ze contact op te nemen met de VVV in Nijmegen.
Om half tien vertrekken we richting Astorga. Zij nemen route B, en ik route A, want die is iets korter. Als ik aan de voet van de beklimming sta, sla ik een kruis en spreek ik het Onze Vader uit, want ik zie ertegenop als tegen een berg. Tijdens de klim ontmoet ik een brandweer-commandant uit Barcelona. Hij heet Alfredo, en is gestart in León. Hij heeft al vijf keer de Camino gelopen, in z'n geheel.
Terwijl we samen naar boven klimmen, zie ik door de warmte luchtspiegelingen van de auto's op de N120. Alfredo vertelt mij dat het hier in dit gedeelte uitzonderlijk mooi weer is voor de tijd van het jaar. Meestal valt er erg veel regen.
Als we bovenop het plateau aankomen, slaak ik een korte vreugdekreet. Alfredo moet lachen.
Het stikt hierboven van de vliegen, en het is ontzettend warm. Als we om even voor twaalf uur de andere kant van het plateau bereiken, zien we beneden Astorga liggen, tegen de achtergrond van enorme bergen, waar sneeuw op ligt.
Er is een picknickplaats onder de bomen. We drinken en eten wat als een groep van zes ruiters, met een begeleidend voertuig, arriveert. Zij doen de Camino te paard. Robin en Ben komen er ook bijzitten, want route A en B komen hier weer samen. Rebecca is nog aan het zwoegen, terwijl we een beker wijn krijgen aangeboden van de groep ruiters.
Voor ons breken de laatste vijf kilometer aan. Daar komt geen eind aan. Als ik dan toch de refugio om kwart over één bereik, blijkt-ie pas om drie uur open te gaan. Er is markt in de betreffende straat, en er is geen doorkomen aan. Uiteindelijk vind ik een bar, en kan ik samen met Alfredo wat gaan uitrusten, want ik ben redelijk gesloopt.
's Middags zitten we met een vrij groot internationaal gezelschap op het terras, op het grote plein van Astorga. 's Avonds bezoeken we de kerk, en één van de eerste bouwwerken van Gaudi. Daarna eten we gezamenlijk, bij de Italiaan, een pizza.
24 mei 2000
Om half zeven vertrokken, met Alfredo, stoppen we een uur later voor het ontbijt. Daarna vervolgen we onze weg, door een werkelijk paradijselijk gebied.
Het is alsof we in een schilderij lopen. Af en toe stoppen we, om te luisteren naar de vogels, krekels en kikkers.
Na onze laatste rust is het nog zeven kilometer, maar die slopen ons totaal: bergop en vreselijk heet.
Als we aankomen, ga ik eerst anderhalf uur op bed liggen. Daarna volgt het gebruikelijke ritueel. Ik gebruik de lunch met David, Ben en JD. Later schuift ook Rebecca aan, die de restjes opeet van het bord van Ben.
Als ik wat boodschappen heb gedaan, ga ik weer naar bed. Morgen wacht een hele zware dag: 32 km bergop, met een stijgingspercentage van 12 procent. Om acht uur eet ik met Alfredo en Catharine. Daarna kruip ik onder de wol.
25 mei 2000
Om half zes ga ik met Alfredo op stap. Het is mistig koud, en er staat een stevige wind. Het gaat meteen flink bergop.
We moeten naar 1500 meter.
Om zeven uur zijn we boven, en we zoeken daar in de dichte mist naar het Cruz del Ferro, waar ik een steen, die ik dertien jaar geleden meenam uit de oude stad van Jeruzalem, op zal gooien. Dit doet elke pelgrim, om daarmee zijn zonden van zich af te gooien.
Bij het Cruz del Ferro bel ik Carla, met de GSM van Alfredo.
Even later drinken we koffie, in een bouwval van een huis, bij een man van plusminus zestig jaar. We zitten in een nogal donkere kamer, met allerlei religieuze curiosa om ons heen. In de kamer lopen twee kippen rond, en een hond. De hond voer ik al mijn biscuits op. Er hangt een heel bijzondere sfeer in het huis. Als ik buiten kom, word ik door één van zijn ganzen in mijn bovenbeen gepikt.
Vervolgens is het klimmen en dalen geblazen. Om half acht begint het te stortregenen. We komen als verzopen katten aan in Manjarin, waar we ontbijten. De herberg is nog dicht als we aankomen om tien voor tien, maar er wordt opengedaan als we aankloppen. We zijn drijfnat, hoewel mijn jack uitstekend voldoet.
Als we weer vertrekken is het droog, en verder uitstekend weer om te lopen. Na in totaal 32 kilometer arriveren we, om half twee, in Ponferrada. 's Avonds eten we met een gezelschap van negen man in een restaurant-achtig huiskamer-project. Het eten is er prima, maar de ambiance waarin we zitten is ongelooflijk armoedig, en één grote rotzooi.
26 mei 2000
Vandaag maar 23,5 kilometer, maar ik ben in slechten doen. Het is erg benauwd weer, zwaarbewolkt, en af en toe regent het.
Onderweg neem ik veel rust, want we klimmen weer flink. Als ik om kwart over twaalf aankom in Villafranca, slaap ik eerst een uur in de, erg mooie, refugio, die geheel is omsloten door bergen.
Als ik me gedouched en aangekleed heb, ga ik naar beneden. Er is niemand, en buiten regent het pijpestelen, en het waait als een gek. Als ik van dit alles erg gedeprimeerd raak, en wel kan janken, komt uit één van de kamers de mooie, en altijd lieve Marillia, uit Brazilië, naar beneden. Ze ziet dat ik er helemaal doorheen zit.
Ze maakt, om mij wat bij de mensen te brengen, koffie voor mij en ze heeft een lekker stuk kaas met brood, wat we samen opeten, terwijl de wind buiten stormachtige proporties aanneemt. Zo zit ik met haar samen een paar uur rustig bij te komen.
Om half vijf komen David en JD binnen. Ze zijn helemaal naar de kloten. JD huilt en kan niet meer, en zijn voeten zitten onder het bloed. Ik draag zijn rugzak naar boven en maak zijn bed op. De beide kerels zijn doorweekt en volledig kapot. JD haakt hier af.
Marillia, de schat, maakt koffie voor hun, en we besluiten dat we met een taxi, om een uur of acht, naar het dorp beneden gaan om te eten, want het is noodweer buiten. Om half tien liggen we allemaal rustig in bed.
27 mei 2000
We besluiten om zes uur op pad te gaan. David, José, een Braziliaan die ik al ken sinds St. Jean Pied de Port, Felix uit Malaga, een man van 69 jaar, Alfredo en ik.
We hebben vannacht allemaal goed geslapen, en zijn in goeden doen.
Er wacht ons een afstand van 28 kilometer, met een klim van dertien kilometer, waarvan de laatste 7 kilometer recht omhoog gaan.
In Portela ontbijten we met z'n vijven, uitgebreid. Het weer is uitstekend, lekker koel, plusminus 19 graden.
Tot Herrerías verloopt alles gladjes, maar dan start de laatste klim van zeven kilometer.
Er zijn toeristen op het pad, en als ze niet opzij gaan, omdat ze het te druk hebben met het nemen van foto's, vloekt Alfredo ze verrot, in het Spaans.
We doen er twee-en-een-half uur over, maar als we boven zijn, in O Cebreiro, zijn we allemaal zo blij als kleine kinderen. We zingen in koor 'We are the champions'.
We gaan meteen naar de refugio, waar we ons inschrijven en onze rugzakken neergooien. Daarna gaan we het dorp in, dat erg mooi is, om uitgebreid te lunchen.
We eten de man vier borden soep, en daarna een uitgebreide vleesschotel met patat en sla, werkelijk heerlijk. Ook de wijn vloeit rijkelijk.
Daarna een heerlijke siësta. De avond brengen we door in de refugio. We eten en drinken wat, en dan om half tien naar bed.
28 mei 2000
Dit is één van de meest vreselijke dagen, wat het weer betreft. We vertrekken om zes uur, met dezelfde groep als gisteren.
Als we vijftien minuten onderweg zijn, het gaat alleen maar bergafwaarts, breekt de pleuris goed uit.
Het begint zo vreselijk te regenen en te waaien, dat we binnen de kortste keren lopen te soppen in onze schoenen. We raken ook een deel van de groep kwijt.
Felix en Alfredo zijn niet meer te vinden, en ook het zicht is maar een paar meter, en we zijn ze kwijt.
Er is bijna geen doorkomen aan, maar we hebben geen keus, want we kunnn nergens schuilen.
Als we vijf-en-een-half uur later in Triacastela, geheel verkleumd, en volledig naar de verdommenis, aankomen, gaan David en ik in een hotel, wat een vreselijk hok is, maar de bedden zijn goed.
Later die middag drogen we onze kleding in de wasdroger. We doen er, voor het gemak, onze schoenen ook maar bij. Die nacht slapen we goed.
29 mei 2000
Vandaag Triacastela-Sarria. David en ik vertrekken om acht uur. Ik ben na het nemen van de eerste bocht al kapot. De batterij is leeg. David praat op me in, en ik probeer me te verzetten tegen het feit dat ik, na vier weken elke dag intensief lopen, gewoon op ben.
Nadat ik vijf uur gevochten heb met mezelf, komen we aan in Sarria. David staat erop dat we een goed hotel nemen, en dat ik de rest van de dag in bed doorbreng. Ik ga om half twee meteen naar bed, terwijl David zegt van alles te gaan regelen. Ik heb geen idee wat.
Om 18:00 u. sta ik op, en David komt om kwart over zes binnen. We gaan eten met Ben en Robin, daarna om 22:00 u. wederom naar bed.
30 mei 2000
Ben om vijf uur wakker. Heb goed geslapen. Als ik uit bed stap, probeer ik te analyseren hoe ik me voel. De batterij is weer wat bijgevuld, maar voelt nog niet echt kosher. Om half zeven maak ik David wakker, en om zeven uur ontbijten we samen.
We pikken Ben en Robin om kwart voor acht op in de refugio, want we lopen vandaag met z'n vieren. Robin heeft een spierprobleem, in haar linkerbeen, en ik voel me niet fit. Ben en David zijn in goeden doen. We besluiten vandaag heel rustig aan te doen, om in ieder geval in Portomarín aan te komen. We vertrekken om acht uur.
Het is prachtig weer om te lopen, en het landschap is sprookjesachtig. Als we om kwart voor tien op het erf van een boer koffie drinken, en ons omringd weten door allerlei soorten loslopende dieren, wanen we ons in het paradijs. We blijven dan ook een uur en een kwartier genieten van de atmosfeer waarin we ons bevinden, en hebben moeite met het vertrek.
Als we goed en wel op weg zijn, komt de geest van St. Jacobus weer in mij en Robin gevaren, en lijkt het alsof we weer helemaal de oude zijn. We draaien weer op volle toeren. Toch nemen we ons voor het rustig aan te doen, omdat er nog in totaal 100 kilometer gelopen dient te worden, eer we in Santiago de Compostela zijn.
's Middags lunchen we eenvoudig, maar wel lang, omdat we ons ontfermen over twee pelgrims met grote knie-problemen. Ze moeten waarschijnlijk opgeven, omdat ze geen stap meer kunnen verzetten. Ze worden, na veel moeite, per taxi afgevoerd naar een dokter. Om half vijf komen we aan in Portomarín.
Ben en Robin gaan naar de refugio, en ik wil daar ook heen. David heeft echter andere plannen: hij wil in een goed hotel, met mij samen, en biedt mij één en ander aan. We maken een deal, dat ik zijn diner betaal, en hij het hotel. 's Avonds eten we met Robin en Ben.
We besluiten morgen opnieuw met z'n vieren te lopen, er weer een geweldige dag van te maken, en het rustig aan te doen, om de boel niet te forceren, want de laatste ruim 90 kilometer zijn nog niet gelopen.
31 mei 2000
David en ik halen Robin en Ben op, in de refugio, om zeven uur. We ontbijten eerst met z'n vieren heel uitgebreid. Het weer is slecht, het is erg mistig en koud. Een en ander is niet bevorderlijk voor mijn verkoudheid, waar ik al enige dagen last van heb.
Het is vandaag 25 kilometer naar Palas de Rei. Het pad gaat voor het grootste deel door de bossen, en er is weer veel klimwerk te doen, vandaag. Om twaalf uur klaart het helemaal op, en schijnt de zon volop. Het wordt dan ook gauw erg warm, wat ons allemaal sloopt.
Om half twee komen we aan in Brea, waar we in een uiterst prettig restaurant, met een prachtig uitzicht, de lunch gebruiken. Die wordt ons aangeboden door David. We blijven tot drie uur hangen, omdat het binnen heerlijk koel is, en de bocadillos prima smaken. Ben en David hebben het nodige bier gedronken, wat de laatste 3,5 kilometer extra zwaar maakt.
Als we aankomen, om even over vieren, gaan David en ik weer in een hotel. Ben en Robin zitten in de refugio aan de overkant. 's Avonds om half acht eten we met z'n vieren. Daarna zitten we nog enige tijd op het terras.
Er is nog een slager open, waar ik de nodige vleeswaren koop (heel goedkoop) om een hond en wat zwerfkatten bij te voeren. De hond in kwestie loopt met ons mee, al sinds O Cebreiro.
Om tien uur gaan we naar bed. David wil mij eerst nog overhoren, aan de hand van de stempelkaarten, die in elke plaats waar we overnachten worden afgestempeld.
Ik heb voor sommige plaatsen waar we zijn geweest dit dagboek nodig, om weer te weten hoe het zat. Er is zoveel gebeurd, de afgelopen vier-en-een-halve week, dat ik sommige dingen helemaal kwijt ben. Om half elf mag ik van David, met een voldoende, gaan slapen.
1 juni 2000
Na uitstekend te hebben geslapen, staan David en ik om half zes op. We eten wat samen, in de hotelkamer. Om half zeven zijn we in de refugio, om Ben en Robin op te halen.
Beiden hebben slecht geslapen, en zijn in slechten doen. Ze vertrekken een uur na ons, omdat ze het rustig aan willen doen, want er wachten vandaag 30 kilometer. David en ik vertrekken om kwart voor zeven.
Om half tien gebruiken we in een wegrestaurant in Furelos een uitgebreid ontbijt. We zijn de enige klanten, en de twee aanwezige personeelsleden zijn gedurende vijfenveertig minuten alleen maar voor ons in de weer. We eten gebakken eieren met spek, brood met jam, Compostela-taart en fruit, en drinken heel veel koffie en thee, en het nodige sinaasappelsap.
Als we om kwart over tien weer vertrekken, en buiten komen, lijkt het wel of we in een magnetron-oven binnenlopen. Het is 34 graden, het wordt de rest van de dag erg zwaar. Als we om één uur Boente de Baixo binnenlopen, staat de pastoor buiten, en roept hij ons naar binnen, in de kerk.
Het is er heerlijk koel. We krijgen een beker water van hem. We blijven twintig minuten in de kerkbanken zitten, en ik zie dat de ongelovige David zit te bidden. Als we weggaan, doen we beiden een donatie in het offerblok, en krijgen we de zegen van de pastoor. Ik steek ook nog enige kaarsjes aan.
Wanneer we aan de laatste zeven kilometer beginnen, vinden we een dood paard op het pad. Volgens David moet het dier al minstens vierentwintig uur dood zijn. We kunnen niets doen voor het arme dier. Het enige dat we doen, als we in Río aankomen, is een boer duidelijk maken wat er aan de hand is, maar we vrezen dat het hem een zorg zal zijn. Onvoorstelbaar.
Op kilometerpaal 46 leg ik een steentje neer (ik ben 46 jaar), en daar doe ik een wens. Om vier uur komen we aan in Arzúa, en kunnen David en ik afgeserveerd worden. We zijn kapot. We gaan in een hotel, en David valt meteen in slaap, als hij op bed ligt.
Ben en Robin melden zich via hun GSM bij David, en vertellen dat ze vier kilometer voor Arzúa zijn gestopt, en in een refugio zitten. David en ik spreken met hun af dat we elkaar morgen treffen, in de refugio van Arca, twintig kilometer voor Santiago de Compostela, want David ziet het niet zitten om morgen veertig kilometer te lopen.
Hij heeft last van zijn rechterknie, en is erg moe. Ikzelf ben eigenlijk ook blij, dat we de laatste dag in tweeën knippen, want mijn longcapaciteit werkt tijdens het klimmen maar op halve kracht, omdat ik nog steeds verkouden ben.
Het betekent wel dat ons schema goed heeft gewerkt. Het enige dat niet klopt, is dat we nu zaterdag, in plaats van vrijdag, aankomen in Santiago de Compostela. Om acht uur eten David en ik een uitstekende maaltijd. Om half elf naar bed.
2 juni 2000
We vertrekken om zeven uur, en slepen onszelf voort naar Arca. Onderweg, tijdens een heel bescheiden ontbijt op het erf van een boer, komen we onze eskimo Paul tegen.
David is er mentaal en fysiek slecht aan toe. Ik probeer met wat trucs hem weer in het gareel te krijgen. Dat lukt mij uiteindelijk, als ik tien kilometer voor Arca ruzie krijg met een bitch in een Citroën, die zowat over mijn voeten heen rijdt, als we beiden staan te wachten op haar, en zij de bocht veel te krap neemt.
Bij de actie van de betreffende dame sla ik per ongeluk haar rechter buitenspiegel aan gruzelementen. Als ik de betreffende dame nogal indringend aankijk, zonder een woord te spreken, kiest ze het hazepad.
Dit intermezzo brengt David weer helemaal tot leven. "Kamikaze-piloten gaan we niet uit de weg", grappen we samen.
We passeren vandaag, net als op andere dagen, weer de nodige gedenkstenen, monumentjes etcetera, die daar zijn neergezet ter nagedachtenis aan pelgrims, die het leven lieten op hun tocht naar Santiago de Compostela. Het zijn er heel veel.
We komen om kwart over drie aan in de refugio van Arca. Iedereen is opgetogen, want morgen, na de laatst 20 kilometer, zijn we in Santiago de Compostela. David heeft de Ierse vlag bij zich, en zal die morgen aan zijn loopstok meevoern, naar ons einddoel.
Er zijn 's avonds weer tal van oude bekenden in de refugio, en het is erg gezellig. Ik ga om negen uur naar bed, want we willen morgen met een hele groep, en bloc, op stap gaan, om zes uur.
3 juni 2000
Ik ben al om vier uur op, en maak mij alvast reisvaardig voor de laatste etappe. Om vijf uur maak ik David, Paul, Robin, Ben, José en Marillia wakker. Om zes uur gaan we op pad, voor die laatste etappe.
Om half tien passeren we het plaatsnaambord 'Santiago de Compostela', en vliegen we elkaar om de hals. We zijn er.
Nog plusminus twintig minuten lopen en dan staan we op het plein voor de kathedraal, alwaar ik in huilen uitbarst.
De tocht heeft meer met me gedaan dan ik mezelf besef.
We maken wat foto's, en gaan dan onze Compostela ophalen, een bewijs met een handtekening van de bisschop van Santiago de Compostela, dat je de Camino hebt gelopen.
Hiervoor moet je wel je stempelkaart laten zien.
Als we buiten komen, wacht de hond, die de afgelopen week met ons heeft meegelopen, op ons. Ik doop hem 'Camino', dat 'de weg' betekent, en besluit hem mee te nemen naar Nederland.
De groep lopers is erg blij voor Camino, want iedereen is erg begaan met hem.
We ploffen neer op een terras naast de kathedraal. Ik bestel een glas wijn, wat ik opdrink als een heilig sacrament. Het smaakt geweldig, en ik bestel nog twee glazen. Iedereen is uitgelaten en vrolijk.
Ik ben dankbaar en trots dat ik dit heb mogen doen en het heb kunnen volbrengen. We besluiten om twaalf uur naar de mis te gaan, in de kathedraal.
Bij het afrekenen van de wijn blijkt één glas wijn net zoveel te kosten als een hele fles wijn kost langs de route van de Camino.
Santiago de Compostela is één groot commercieel circus, zoals, helaas, vele christelijke heilige plaatsen. De geldwisselaars in de tempel waren, hierbij vergeleken, nog heilig.
Als we om kwart voor twaalf de kerk binnengaan, loop ik met Camino eerst wat rond. Er komen drie suppoosten op mij af, die mij sommeren onmiddellijk de kerk te verlaten, omdat het niet toegestaan is om dieren mee naar binnen te nemen. Na veel en heftig heen- en weergepraat komt de pastoor. De man spreekt Duits.
Ik vertel dat Camino zich in O Cebreiro, honderdvijftig kilometer van Santiago de Compostela, heeft losgerukt van zijn halsband, waarmee hij stond vastgebonden in de modder, en met ons het hele eind heeft gelopen, terwijl het dier in een heel slechte conditie verkeerde.
De pastoor dreigt mij met de politie, als ik niet onmiddellijk de kerk verlaat, met Camino. Hij roept dat de toeristen hier niet van houden, en dat deze hond de kerk een slecht aanzien geeft. Ik wijs hem erop dat deze hond ook een schepsel van God is.
De pastoor waarschuwt mij voor de laatste keer, en de drie suppoosten nemen nu een dreigende houding aan. Ik neem een wijs besluit en verlaat de kerk, maar niet voordat ik de pastoor heb bedankt voor de geweldige ontvangst, en hem een Paapse hond heb genoemd.
Ik ga meteen door naar het station, waar ik voor Camino en mijzelf een treinkaartje koop richting Nederland. We kunnen morgenvroeg om zes uur vertrekken. Dat geeft mij gelegenheid om afscheid te nemen van diverse mensen, van de groep.
's Avonds hebben we nog een diner met elkaar, en ik deel met David een hotelkamer, waar me met Camino tussen ons in, om elf uur heerlijk in slaap vallen.
4 juni 2000
David en ik zijn om vier uur wakker. We praten nog wat over de afgelopen vijf weken. Om vijf uur nemen we afscheid. Dat afscheid doet pijn. Ik stap om kwart voor zes in de trein, samen met Camino. Als de trein zich om zes uur in beweging zet, en ik dit christelijke Disneyland verlaat, denk ik "de weg begint nu pas echt".
Max |