Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
26 januari 2003 Van Top tot Teen door Nederland heen: Odoorn-Coevorden Ik geef niet graag op. Daar houdt Ariës nu eenmaal niet van, al helemaal niet als bovendien Vuurpaard, qua Chinese astrologie. Dus toen, op die vermaledijde dag in april van het vorig jaar (Pim en Claus leefden nog, er stonden ons zware tijden te wachten) na veel gekrakeel besloten werd de eikehouten fauteuil achter te laten op het tot dan toe laatste hunebed, vlak voor Odoorn, was ik het daar niet mee eens. Gelukkig was ik daarin niet de enige, en dus reden Marco van Zijntergen, Larisa en ik op weg naar Haarlem eerst terug naar dat hunebed, om de stoel op te halen. Die we vervolgens het betere deel van een jaar lang verborgen onder de trap in mijn huis. Daar merkte zelfs drs. van der Schelden, immers regelmatig huisvredebreker te mijner domicilie, lange tijd niets van. Al geloof ik wel dat-ie het inmiddels doorhad toen ik hem, tijdens het maken van de uitnodigingen voor de Lintjesregen, wegens verregaand hondse ondankbaarheid, bot opportunisme en uiterst beledigend optreden mijn huis uitsloeg en die trap aftrapte. Hij was binnen een minuut weer terug, met excuses, maar klaagde nog maanden over "een gebroken vinger". Het weerhield hem er niet van die stoel op vrijdagavond, met Marco Neumann, bij mij thuis op te halen. En zo kon ik, op de zondagochtend daarna, rond half acht met een gerust hart in de trein naar Utrecht gaan zitten. Die bleek, bij aankomst aldaar, onverklaarbare vertraging te hebben opgelopen (want vertrok tijdig uit Amsterdam, nadat ik daar overgestapt was). Het zal aan de zonsopgang gelegen hebben. Die was zo mooi dat-ie de passerende conductrice de verzuchting ontlokte dat ze zo graag net als ik een camera bij zich zou hebben gehad. Maar goed dat Tim Berners-Lee ooit het World Wide Web uitvond, dus. Van het Jaarbeursplein ging het vervolgens, in rap tempo, met Neumann, Raymond de Gisser, Albert van Geyningen en een eikehouten stoel, naar Drenthe, waar in Odoorn bleek dat ik niet alleen vanwege die stoel, en ook niet alleen, een gerust hart kon hebben. Anders dan ikzelf, houdt Schelden namelijk beslist niet van avontuur. Als controlfreak die verrassingen liever vermoordt dan vermijdt, regelt hij dit soort dagen dan ook tot in de puntjes - en toch gaat het altijd mis. Maar daar was in Odoorn nog lang geen sprake van: het personeel van de Oringer Marke, ons eindpunt in april, verwachtte en verwelkomde ons, met koffie en in de persoon van de bevallige Lydi. Wel goed ook, dat wij niet allemaal tegelijk arriveerden. Dan kon zij vast wat wennen. Het zou zo'n schok geweest zijn, anders. Nu viel dat mee, en voegden wij ons tevreden, bij Schelden, Eerste Vriend van de Wandelsoc. Bert van Prijzen, en Peter 'Panzerfuchs' Weij. Een prachtige foto rijker, van Bert van Prijzen met een das van de SPAR (inmiddels verher-, om- en weggesaneerd onderdeel van Bert's werkgever Laurus), vertrokken wij uit de Oringer Marke, en begon de tocht van vandaag (maar niet dan nadat ik, op de zitting van de eikehouten stoel, de mobiele telefoon terugvond die men, stil grinnikend, mij een vijf minuten lang had laten zoeken, toen ik vlak ervoor dacht dat ik hem dan wel in de trein zou hebben laten liggen. Verrotte geintjes van die klote-ex-commandi ook altijd. Pestlijers, dat zijn het! Als er geen mud lege flessen in je rugzakje verschijnt, dan ligt er wel plots een keurig gefrankeerde baksteen op je te wachten, op je plaatselijk postkantoor!). Maar ja. Dat bracht mij natuurlijk allemaal wel tot de juiste grimmigheid, nodig om het zeven lange kilometri uit te houden, met een eikehouten stoel op je kop. En zo togen wij door het Drentsche land, in taferelen die herinnerden aan eh... ...aan eh... ...onze eerdere tochten, door het Drentsche land. Dat lag niet alleen aan ons. Wij zagen er als uitgelinte groep met die stoel, inderdaad weer precies zo uit als toen. Maar daarnaast herhaalt het Drentse landschap zich eindeloos. Prachtig als het is, lijkt het vreselijk op zichzelf, zodat je iedere keer denkt "Wel pleuris, hier ben ik al geweest!". In blindheid vertrouwend, op onze zo vaak verdwalende marsleider, ogenschijnlijk doelbewust voortstappend met de stafkaart in de klauwen, schreden wij niettemin voort, via Sophiaveen, over Boerma's brug-over-het-Oranjekanaal, in een noodtempo dat Marco Neumann (immers volstrekt ongetraind buiten 1 in krijgshaftige wanhoop voltooide editie van de Airborne) met moeite, maar wel bewonderenswaardig bijhield. Langs lelijke wegen, die van ons kregen wat zij verdienden ('Homo ambulans urinat adversus arborem', of 'de wandelende mens pist tegen de boom' - daar kunnen ze naast Paradiso Amsterdam, waar al jaren 'Homo sapiens non urinat in ventum', ofwel 'de denkende mens pist niet tegen de wind in' op een nagemaakt Parthenon prijkt, nog wat van leren), geraakten wij zo ter Kibbelveen. Nu zijn wij daar natuurlijk eigenlijk altijd al ('nos iungat querulantia', of 'moge het ruziemaken ons verenigen' is immers al jaren de lijfspreuk van de Wandelsoc., daaraan geschonken door Bert van Prijzen en de weledelgestrenge zeereerwaarde Tweede Vriend van de Wandelsoc. Ted Snodendroom) - dus was dit reden voor een groepsportret. Dat die kutmarokkaan van een AHMIB van Geyningen het gemeentelijk bord vervolgens weer moest molesteren door er bovenop te klimmen toont het hierboven beschreven normen-en-waarden-deficiet, dat zijn bevolkingsgroep (die van de ex-commandi) teistert, weer eens te meer aan. Afijn. Eenmaal aan Kibbelveen voorbij, konden wij al snel rechtsaf slaan, het zandpad op, langs een door Drentsch werkpaard getrokken kar door de akkers, en daarna linksaf het bos De Voshaar in. Dat bleek groter dan verwacht, maar puffend en hijgend bracht ik de stoel dan uiteindelijk toch waar-ie wezen moest: aan gene zijde van de N376, vlak achter het monument voor Drentes Grote Archaeoloog Albert Egges van Giffen, en bovenop Rijkshunebed D49: de Papeloze Kerk, zo genoemd omdat hier Menso Alting en andere rondtrekkende predikers hagepreken hielden, aan het begin van de Reformatie. Reden voor een fraaie plaat, van een-stapel-stenen-met-een-vent-in-een-stoel-erbovenop. Nadat ik mij bij de Papeloze Kerk gelaafd had aan Isostar, en de rest de voorraad bammetjes vakkundig gedecimeerd had, trokken wij verder door de bossen. Terwijl Marco Neumann de stoel droeg, zetten Bert en ik een boompje op, over de onderweg tegengekomen Celtic Fields (ijzertijdige akkertjes, afgezet met, hier ten bate van het toerisme juist extra aangezette, lage walletjes, ontstaan door het daarop gooien van op de akker ongewenste wortels en keien), en de Killing Fields van Europa, als beschreven in 'La vita è bella' (een aangrijpende film over een Italiaans joodse versie van drs. van der Schelden in barre oorlogstijden), die ik kort daarvoor met Larisa gezien had. Zo kwamen we er, via de Visigothen, de Romeinen en de onvermijdelijke Asterix en Obelix, op uit dat de Verenigde Staten zich zouden horen op te werpen als leidsman in een lang stelsel van rekoloniale protectoraten wereldwijd, niet bedoeld ter uitbuiting maar educatief, ter bevordering van wereldvrede. Tevreden over dit bereikte accoord lieten wij het intellectuele aan ons gesprek verder voor wat het was. Als echte mannen over auto's lullend stapten wij daarom voort, langs uitleg-over-de-Douglas-spar, prachtig nawalmende mest en nog veel meer déjà vu's, naar Rijkshunebed D50, in Noord-Sleen. Wij troffen Weij en van Geyningen eronder slapend aan. Luie flikkers, die ex-commandi. Tijd dus, voor een fraaie plaat, van een-stapel-stenen-met-een-vent-in-een-stoel-erbovenop. En daarvan maakten we er, nadat de Gisser de stoel 100 meter lang had overgenomen van Neumann, even verderop nog een. Hier, in Rijkshunebed D51, lieten wij de eikehouten fauteuil dan toch eindelijk tevreden achter, een geslaagde grap voltooid. Weemoed en verbetenheid inmiddels dus in ons strijdend om voorrang, hieven wij de voet opnieuw, over de toepasselijk genaamde Hunebedweg, weg van dit laatste hunebed, en een bijzonder stuk uit de roemruchte historie van de Societas Ambulationis Academica. Wij danken de heer van Geyningen volhartelijk voor het toevoegen van deze zotteklap aan ons bestaan. "De volgende keer nemen we een bank mee", was zijn monter commentaar. Wij peinzen daar vanzelfsprekend niet over - maar dat er nog veel onzaligheid moge volgen, waar wij gaan, daarop hopen wij vurig. Wandelen is al zo saai, per slot van rekening. Wie lopen een vrolijk tijdverdrijf acht, royeren wij staand, op voet. Onzaligheid kwam er overigens vrijwel onmiddellijk opnieuw. Twee nietsvermoedende viervoeters, zo vlak boven Sleen, werd door de Gisser, volgend op Schelden's debiele liefkozingen, grote schrik aangejaagd, en zelfs een schaap, geparkeerd in een wei aan de overkant, kreeg hiervan een ernstige niesbui. Ik wist van rijkheid niet meer waarheen ik de lens van mijn camera het eerst moest richten. Dat bleef nog even zo, want op dit, het laatste schilderachtige deel van de tocht van vandaag, sloeg Drenthe ons weer eens met Ot en Sien om de oren. Van de prachtige invalsweg waarover wij Sleen binnenkuierden tot de prachtige kerk in de dorpskom, en van de prachtige boerderij van Boer Harms tot het prachtige lijf van de struise serveerster in het fijnprima Eetcafé Cafetaria De Linde, Bannerschulteweg 17, waarin wij vervolgens de lunch gebruikten: Sleen is zo prachtig dat het maar beter in boekjes kan blijven. Of in liedjes, zoals 'Op fietse' van Skik (uit Erica). Dat gaat namelijk onder andere over een zandpad tussen Sleen en Erm. Dat wetende, had Schelden de tocht zorgvuldig zo gepland dat we over dat zandpad zouden lopen. En hoewel we er nu nog niet waren aangeland, was dat ook reden voor hem om de serveerster, en de rest van het aanwezige gepeupel waaronder wij allen, te terroriseren met een meegenomen CD en een onder begeleiding daarvan door hemzelf ten gehore gebrachte uitvoering van dit lied. Het was maar goed voor de uitbaters dat wij hiervan flinke honger kregen. Dus zetten wij onze tanden in uitsmijters, broodjes kroket en volprima stokbroden met gyrosvlees-in-knoflooksaus, die wij wegspoelden met overvloedige drank. Dat is des Wandelsoc.'s eigen: huiverend worden wij bij binnenkomst aangezien voor een extreem rechtse knokploeg, een indruk die volledig teniet gedaan is tegen de tijd dat wij het pand verlaten onder achterlating van belachelijke fooien. "Kom nog eens terug", is wat wij onveranderlijk horen, zelfs in door Prakke volstrekt uit elkaar gekakte tenten. Ja, zelfs de glimlach van de heerlijke serveerster hier werd ongemeen breed, ervan. En dat was fijn, want zo kwamen haar prachtige borsten nog mooier uit. Geknokt werd er niettemin toch nog bijna, door Schelden en van Geyningen. Want hoewel het verhaal nog niet vermeldt in hoeverre het klopt, overtuigde van Geyningen er Schelden volledig van dat hij zijn, sterk op het werkelijk officiële HaVeP-Wandelsoc.-tenue gelijkende outfit, speciaal voor de Wandelsoc. had aangeschaft. En dus ontstond er hevige discussie toen hij daarom mee op de foto wilde met de rest van de uniformi. Consensus werd gelukkig bereikt: Albert heeft zich zo heel slim een gratis Wandelsoc.-tenue ingeluld, en wij hebben er binnenkort weer een Lid bij. Het is maar goed dat Bert van Prijzen geen Lid wordt maar hardnekkig Vriend van de Wandelsoc. blijft - want anders hadden wij inderdaad, zoals hij het zelf zo treffend uitdrukt, "geen vrienden". Redelijk tevreden over het tot een goed einde brengen van dit stuitende gelul, verlieten wij onze prachtige serveerster en, langs het bord waarop een spoedig klootschiet-treffen werd aangekondigd (wellicht een goed idee, voor ons, dat klootschieten: ik heb het ooit met naaste familie gedaan, in de Achterhoek; het komt erop neer dat je een bal wegkeilt en erachteraan loopt - prima tijdverdrijf voor tijdens dat stupide lange afstands-wandelen, dus), Eetcafé Cafetaria De Linde. Daarop zetten wij er een flinke pas in naar de Sleener dorpsgrens, waar op verzoek van Albert een groepsfoto bij het plaatsnaambord gemaakt werd. Van zijn uitleg over een schimmige postadres-constructie van een van zijn vrouwelijke familieleden, die het nemen en aan haar laten zien van zo'n portret tot een vrolijk stemmende aangelegenheid maakt, begreep ik overigens weinig. Ik hoop dat Ab er blij mee is - zelf werd ik helemaal niet vrolijk van het gebeuren, vooral achteraf niet. Want die rand van Sleen, daar hield, helaas, het pittoreske aan deze tocht voor de rest van de dag keihard op. Want zelfs de, naast de ijsbaan voor Diphoorn, boven het hek op een staak geprikte handschoen (die bij mij herinneringen opriep aan het halve been van een etalagepop, medio jaren '80 van de vorige eeuw door mij aangetroffen, hangend in een stalen strop direct om de hoek achter het viaductje dat de, grotendeels allochtone, wijk Battersea van de rest van London scheidt - Battersea is zo'n wijk waar het National Front overdag op scooters doorheen rijdt om er swastika's op muren te kalken, maar zich 's avonds en 's nachts niet durf te vertonen omdat ze dat niet overleven, en dat been was de grensbebakening van een van de plaatselijk opererende zwarte gangs; overigens was ik in Battersea om er live in de hoes van Pink Floyd's 'Animals' te kunnen staan, maar dit allemaal terzijde), en dat verdraaide zandpad tussen Sleen en Erm, dat kort daarna volgde en door Schelden pauselijk gekust werd, kunnen slecht als 'pittoresk' bestempeld worden. Terwijl dat toch beslist de twee meest pittoreske zaken in het hele nu nog volgende traject waren. Tussen Sleen en Erm is het al niet veel soeps; maar na Erm wordt het erger. Ìn Erm, overigens, werden wij tot onze woede geconfronteerd met een bord dat aangaf dat hier het Pieterpad liep. Het Pieterpad! Verwerpelijk domein van goddelozen! Haatbaar halftraject van prutsukkelende raswandelaars! Route voor mensen die van wandelen houden! Bah! Bah! Driewerf bah! En daarna werd het dus erger. Vanaf hier werd dit een van de weinige echte oefentochten die de Wandelsoc. in haar bestaan tot nog toe gekend heeft: wij hebben namelijk bijna altijd mazzel met het weer, en dat is niet goed. Want dan ben je niet op twee plotselinge regendagen in het Nijmeegse voorbereid, en dan komen die hard aan. Welnu, vandaag konden we onze lol op. Uit de snel donkerder wordende grijze luchten kwam een sluipende motregen neerdalen, die ons langzaam doordrenkte en gepaard ging met een rapide afkoeling van de omgeving als geheel. Waardoor wij nu snel begonnen af te zien. Dat effect werd in mijn geval versterkt door een onmatige aandrang tot stoelgang, die zich uiteraard eerst manifesteerde toen wij Sleen uit waren. Een gunstige plek om dat probleem op te lossen zou uitblijven tot in Cafë Cornelis te Dalen. En Cafë Cornelis te Dalen, dat was nog ver weg. Vrolijk gestemd door deze ontberingen bewogen wij daarom door foeilelijk laagland. Troosteloze akkers omrand door roodbruin vervuilde sloten, zuchtend onder grijze luchten. Een vergeten stuk van Nederland, waar nooit iemand komt en niemand van weet. Er rijden zelfs geen treinen. Er rijden, overigens, wel auto's. Daar kwamen wij hard achter, toen bleek dat het pad dat wij volgden hier, ergens in the middle of nowhere, ophield. Tot vertwijfeling van onze marslijder, wiens stafkaart dat niet aangaf. Ons maakte het weinig uit: druipend van de regen namen wij het vervaarlijke hek (Albert stond erop dat het een deur was die niet wist dat-ie open kon), en met gevaar voor het leven der passerende automobilisten staken wij de snelweg (vroeger de N37) over, die hier nog heel onlangs zonder onze instemming, tweebaans met twee rijstroken, was aangelegd. Bij tijd en wijle clownesk krampachtig voortbewegend, vanwege de aandrang, zoals ik, of terneergeslagen en voorovergebogen, zoals Marco Neumann op dit eindeloze, sfeerloze, naargeestige stuk, kwamen wij dan toch eindelijk Dalen binnen, en vervoegden wij ons in het fijnprima Café-Restaurant Cornelis, kwaliteitsrust-van-heb-ik-jou-daar. En sowieso was dit een plek om nooit meer te vergeten, want Schelden deed hier iets ongelooflijks: hij viste twee buitenmodel sigaren uit zijn zak en gaf die cadeau aan Bert en Peter. Hoogst onkarakteristiek, bijna reden om te twijfelen aan zijn legendarische status van Nesciaans Uitvreter. Maar goed dat wij daar niet intrappen. Wat bieren en genevers later waren wij niettemin alweer bijna vergeten hoe boos de buitenwereld vandaag kon zijn. Die buitenwereld kwam vervolgens dus weer keihard binnen, op het laatste stuk, naar het kaalgeslagen Coevorden. Zoals van Prijzen het beschreef en Schelden het nabauwde: in Coevorden hebben ze alles gesloopt dat maar enigszins neigde naar mooi, behalve het kasteel, omdat dat te duur was. Trekkend langs de Sloggi-billboard-met-de-mooie-billen, nam de pesterigheid dan ook snel toe. In avondregen die sissend neerspetterde op het kortelings door koplampen uitgelichte wegdek, schold Neumann Schelden uit. "Coevorden is rechts, mongool!" - maar Schelden liep door, zijn stafkaart als leidraad. En het moet gezegd worden, die klopte uitstekend. Door wijk Lootuinen, en langs het monument voor van Heutsz, de Slachter van Atjeh, waar een groepsportret, da's tekenend, door lichtgebrek mislukte, wandelden wij het marktplein van Coevorden op en Café Candia binnen. Hoe lelijk Coevorden ook mag zijn, Café Candia is een uit-ste-kend etablissement, met een ruimhartige, prachtig besnorde waard, en een animerende patronage. Zo was daar de hoogblonde snol die van onverholen geilheid bijna over haar barkruk zakte - een feit dat door Albert en Peter likkebaardend werd gadegeslagen. Peter smiespelde dingen over van wenkbrauwen afdruipende vloeistoffen die ik hier niet zal herhalen. En zij noemden haar 'plork': Prachtig Lichaam, Ontzettende RotKop. Reuze leuk dus, en de quadruples smaakten uitstekend bovendien. Tel daarbij op dat het gezelschap om de plork heen een liederlijke wedstrijd kromzingen van Schelden won, en er is werkelijk geen reden waarom Schelden zich, in reactie op Weij's smakelijk verorberen van een BIFI-worstje, plotseling tot de islam zou hebben moeten bekeren. Hij deed dat vreemd genoeg wel, door de shawl die Peter Weij had meegebracht "om een beetje dat Gretta-gevoel te houden", om zijn oren te knopen. En zo kwam er een mooi einde aan een prachtige dag. Mijn prosit heren, keurig gewandeld. Aken wacht. |