Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
25 april 2005 46ste Schweizerischer Zweitagemarsch Bern Het was er nog nooit zo geweest. Kwam dat door Henk? Nee, dat kwam niet door Henk. Die was er niet bij, dus dat scheelde beslist, maar het kwam niet door Henk. Nee, dat de Schweizerischer Zweitagemarsch dit jaar anders was dan ooit tevoren, dat kwam door het weer, door de deelnemers en door, daaruit, onszelf. En met 'onszelf' bedoel ik dan René van de Bilt en mijzelve. René, collega van Henk in de Beveiliging, had nog nooit een internationale mars meegemaakt. Ikzelf had, in voorgaande jaren, hier altijd opgetrokken met Marco, en samen met hem alles ontdekt. En Marco was er wel weer, dit jaar, maar voor het eerst, bij deze mars, met zijn vriendin Marjon, dus die had het druk. Bovendien had ik inmiddels een eigen auto. Dus laadde ik René daarin, en liet ik hem ondergaan wat 'Bern' betekent, in het Wandelsoc.-boek. Dag 1 En René keek zijn ogen uit. Dat begon al in Duitsland, waar wij al snel, op een prachtige vrijdagochtend, tussen de heuvels vertoefden, op het terras van een prettige Raststätte. En dat werd erger, toen ik per abuis naar het westen afweek, en wij daardoor in de vroege voormiddag een heel stuk Eiffel meepikten. Adembenemend mooi, heuvelig gebied, en uiterst enerverend voor mijn autootje, dat het echter prima trok (inclusief de kort voor vertrek ingebouwde nieuwe speakerset, zodat de wandelmarsen en mijn mp3-collecties, die tot kort daarvoor uit, wegens los draadje, slechts één van de twee fabriekskartonnetjes schetterden, nu eens wat minder schraal klonken). Mijn soort van avontuur. Hoezo, geen tijd? Tijd voor máken. Het enige nadeel was eigenlijk dat het autootje wat vuil werd van de enorme lading op de voorruit kapotvliegende insecten. Zo'n acht uur later, omweg of niet, stonden wij middenop een prachtige middag in Belp, op het parkeerveld naast de biertent. Blindelings gevonden, ondanks dat ik er nooit eerder zelf heen reed. Ik was natuurlijk apetrots, en had ernstig de neiging dat te gaan melden aan Hans-Peter Flückiger, gewaardeerd organisator van de Schweizerische Zweitagemarsch. Maar die had het veel te druk, met precies dat organiseren. Maar goed, dat hij er ervaring in had. Dat zorgde ervoor dat het, dit jaar, weer wat gesmeerder verliep dan in voorgaande jaren. De stafkaartkopie die ons naar de slaapplek moest leiden was weliswaar even onleesbaar als in voorgaande jaren, maar de inschrijving van René, Marco, Marjon (inmiddels, na telefonisch contact tijdens de reis, en volgend op hun inkwartieren in het Novotel Bern, succesvol opgespoord alhier, bij de stationspinautomaat in Belp namelijk) en mijzelf verliep snel en zonder problemen, ondanks de door onszelf teweeggebrachte verwarring (gemeen, vier personen inschrijven, waarvan twee voor de eerste en twee voor de vijfde keer, maar dan drie voor de veertig en één voor de twintig, en dan twee voor onderkomen en ontbijt, maar geen avondeten, van de organisatie). Eenmaal ingeschreven was het voor René en mijzelf tijd om in te kwartieren. Dat bleek, doordat wij zo vroeg waren gearriveerd (dat is dus een goed idee), heel dichtbij de start te kunnen (de binnenring van onderkomens wordt uiteraard het eerst gevuld), zodat we niet, zoals in vorige jaren, op kilometers afstand in een schuilkelder, maar op kruipafstand van de start in een gymzaal terechtkwamen, die verder vol padvinders lag, uit een onbestemd land (denkelijk Brits). Direct daarna troffen wij Marco en Marjon (die net als René haar ogen uitkeek) weer in de biertent. Daar troffen wij trouwens, verder, onbedaarlijk weinig bekenden. Duidelijk was dat het grote aantal militaire uitzendingen (Afghanistan, Irak) van dit moment zijn tol eiste, want er waren veel minder soldaten bij dan in vorige jaren - maar ik had ook de sterke impressie dat sommige burgers dit jaar verstek lieten gaan. Het was er, kortom, rustig. Maar er waren uiteraard, en gelukkig, naast domweg volhardende wandelmongolen ook nog wel ijzeren doorbijters als Pieter Spaan ("Spaan! Wat heb je daar voor belachelijk pakje aan?! Trek eens iets fatsoenlijks aan, het onze, bijvoorbeeld!" - hij grijnsde wat beschaamd, en mompelde iets over meelopen in het detachement van de Nationale Reserve) en Jan Plasmeijer. Wat bieren en de ietwat potsierlijke Belper variant van de Nijmeegse vlaggenparade later, vertrokken wij spoorslags naar de Altstadt van Bern, waar ik zowaar succesvol wist te parkeren, in een hooggelegen slaapbuurt. Afgedaald, vervolgens, maakten wij de gebruikelijke bedevaart door de alcoven, langs de kantonvlaggen naar wat vroeger Wendy's was: Neal's, de vreemdste fastfoodtoko van Europa. En weer genoten wij er met volle teugen van de gevulde aardappels, de chili con carne, de saladbar en de bovenmaatse baconburgers. Daarna maakten wij, voor zowel onze eigen voldoening als die van Marjon en René, nog een toeristische wandeling langs de Berner kathedraal, met het hemel-en-hel-fries, en toen trokken wij terug naar Belp, voor een welverdiende nachtrust. Dag 2 Op de zaterdagochtend van dag 2 verraste René mij prettig, met kordaat gedrag: ik was nog nooit zo snel van bed naar start geraakt, in gezelschap (al was dat, toegegeven, vandaag dus maar 1 man groot). Aan die start hadden wij dus ruim genoeg tijd om, in afwachting van de komst van Marco & Marjon uit het Bernse, te genieten van een organisatoir verstrekt ontbijt dat René voor de rest van zijn leven zal bijblijven. Zo gaat dat, met eerste indrukken. En ik moet zeggen, dat Belper ontbijt is niet kwaad. Zwitserse kaas (deze eerste dag verpakte punt), een witte harde bol en twee sneden donker brood, en wat kuipjes zoetwaar, vergezeld van uit-ste-ken-de koffie. Daar doen wij het voor. En waar wij het verder voor deden, was Marco's verhaal van de Novotelneger. Want wij waren nog niet net, vrolijk gestemd onder een heldere hemel, vertrokken, of van Zwijntergen barstte los. Ziedend, was hij. Aangekomen bij het Berner Ibis, namelijk, werd hem desgevraagd meegedeeld dat men nog wel ruimte had van vrijdag op zaterdag en van zondag op maandag, maar al vol zat van zaterdag op zondag. Men verwees hem daarom door naar het direct aanpalende Novotel Accor. Daar werd hem precies hetzelfde verteld, door de Accor-medewerker. Maar, werd erbij gezegd, vrijdagavond na zeven uur zou men daar weten of er, al gemaakte, reserveringen voor de nacht van zaterdag op zondag vrij zouden vallen. Dus reserveerde Marco voor hem en Marjon van vrijdag op zaterdag en zondag op maandag in het Novotel Accor, en sprak de baliemedewerker met hem af dat-ie, bij vrijval, de nacht van zaterdag op zondag direct bij zou reserveren. Of Marco dan zaterdag nog voor een bepaalde tijd moest langskomen om te checken of een en ander gelukt was? "Nee, want om 11 uur gaat deze balie dicht, maar beneden kunt u dan bij de nachtbalie navragen, daar weten ze er dan van." Dus Marco, na ons bezoek aan de Altstadt, na elven bij de nachtbalie beneden, alwaar de Novotelneger. "Sorry, maar ik kan u niet helpen. Ik ben namelijk van Novotel. Maar u moet bij de Accor-medewerkers zijn, dus dient u zich daar morgenochtend na negen uur te melden, of ze alsdan te bellen, om te kijken of reserveren voor morgennacht nog kan, en dan dient u direct aan te betalen als er wat vrij is." Marco, ontstemd, legde vervolgens uit dat het wandelen dat direct aanbetalen rond die tijd zou verhinderen, en dat hij op z'n vroegst aan het eind van dag daartoe mogelijkheid zou zien. Die uitleg herhaalde hij ten overvloede, maar vergeefs. De Novotelneger boog niet. Marco legde zich vertwijfeld te ruste. De volgende ochtend zag hij geen andere keus dan uitchecken, omdat hij immers geen doorreservering had. Dus alles inpakken, en beneden naar de nachtbalie (want nog vroeg). Daar stond, nog steeds, de Novotelneger, die hem fluks uitcheckte, blij dat hij eindelijk eens iets goed kon doen. Marco, nog steeds zonder doorreservering, waagde echter weer een poging die te bewerkstelligen, en deed, een oplossing eisend, daarom zijn verhaal hernieuwd in het Hoogduits. Hij dreigde bovendien het in Frans en Engels te herhalen (drietalig, was de Novotelneger namelijk, zei zijn badge), voor de duidelijkheid. Op dat moment arriveerde de aflossing van de Novotelneger. De frisse nieuwe Novotel-medewerkster vroeg naar Marco's kamernummer, en zag vervolgens in de computer dat Accor op vrijdagavond als beloofd, wegens vrijval, al doorgereserveerd had. Reden, voor Marco, om de Novotelneger omstandig te bedanken voor het niet vragen naar zijn kamernummer, het niet nazoeken in de computer van deze gegevens, en het wel prompt en snel uitchecken van Marco en Marjon, na herinpakken van alle koffers. Vergeefs. De Novotelneger boog niet, en noch hij, noch de nieuwe afloster, boden enige vorm van excuses aan. Conclusie: vermijden, bestrijden, het Berner Novotel Accor. De hilariteit, bij ons uiteraard groot, om dit relaas, had ons vrijwel ongemerkt gebracht tot de voet van die eerste, en enige, pesthelling in het parcours van de Schweizerischer Zweitagemarsch. En toen ik eenmaal, gecontroleerd ritmisch puffend, met René die bospuist ten boven was gekomen, was-ie ook dit keer een welkome, nuttige test van de stand, der persoonlijk interne lichamelijke unie ter fysieke wandelgesteldheid aan het begin van een nieuw wandelseizoen gebleken. En de stand, van die unie, was sterk. Bij zowel van de Bilt als van Reenen. Zeer verheugend. Meer verheugend, en ons tijdens het verhaal van de Novotelneger stiekum al opgevallen, was dat vandaag een ongekend heldere dag was. Nog nooit hadden wij dat te Belp zo mogen meemaken. En de bergen, die zich ter top van de heuvel, over de kim van de alpenweiden aan ons ontvouwden, waren dan ook grandioos indrukwekkender dan ooit tevoren. Dat konden onze camera's niet bijbenen, en onze ogen al helemaal niet. Rij na rij van besneeuwde bergtoppen strekte zich in de verten voor ons uit. Marco en ik waren er allebei van overtuigd dat we de ijsstad op het Jungfraujoch konden zien, maar kibbelden over waar, en zagen 'm uiteindelijk geen van beiden. Maar dat hield ons weer nutzaam bezig, totaan de eerste rust, zo'n beetje. En daar troffen wij niet, als gebruikelijk, Jan Plasmeijer, maar wel, tot mijn grote vreugd, reservist Jansen, met de kompaan die hier, nog verleden jaar, zijn allereerste wandelmars liep, maar nu als volleerd wandelaar met een tevreden grijns opnieuw deelnam. Overigens merkten wij hier ook dat dit jaar wel weer Rivella, maar niet meer Knorr vertegenwoordigd was. Jammer, want die soep van hun deed het in voorgaande jaren uitstekend, van tijd tot tijd. Een lange, lome lentemiddag later (die wandelend doorgebracht in de geurige velden van het Gürbetal, waar de friskleurige lente keihard was uitgebroken), was het eindelijk weer tijd voor bier, in de -tent te Belp. Daar troffen wij Jeursen, Ben, met zijn Marion. Tezamen gezeten aan 1 lange tafel werd Marco bovendien ontdekt door de, tegenoverliggend, aan een andere lange tafel gezeten, hem bekende familie Entius, zoon Remy voorop. Zij bleken gestoord, dus dat beviel mij wel. Bovendien was bij hun Esther-uit-Luxemburg aangeschoven, die ik van vorig jaar hier kende, en met wie ik het verleden jaar in Diekirch, daaropvolgend, zo gezellig gehad had. Dat beviel mij dus ook wel, maar zij taalde niet naar mij, zelfs niet toen ik haar wenkte. Ik besloot dat dan maar te laten voor wat het was, al vernam ik van Marion dat er geruchten gingen dat zij inmiddels vrijgezel was geworden, en terugverhuisd naar het Drentse. Gezellig bleef het niettemin, en er was ook nog een hilarisch moment, toen de verkeersregelaars van vandaag (Zwitserse militairen met een groene baret van het Nieuwnederlandse, dus non-commando soort), analoog aan de achter elkaar binnentrekkende wandelploegen uit met name het Duitse, luid zingend en in marsformatie de tent uitstampten, in een succesvolle poging tot applaustrekkerij. Wij keken dat allemaal aan terwijl wij ter tent het organisatoir verkochte avondmaal gebruikten, en legden ons uiteindelijk tevreden te ruste, wachtend op wat de volgende dag nog zou komen. Dag 3 De volgende dag leek slecht, te beginnen. Want het regende, pijpestelen. Wij lieten ons het ontbijt, ditmaal met twee lengten kruidige Zwitserse hardkaas, er niet minder om smaken (al gaf René zijn hardkaas aan mij - maar ja, daar werd ik louter blijer van). Dat lijvige ontbijt had ik trouwens nodig, want vandaag zou een harde worden. En niet alleen vanwege de regen. Wij zouden vandaag namelijk ook in Wandelsoc.-tenue lopen. En dat betekende voor mij niet alleen dat uniform, maar ook de bijbehorende bandolier en vlag, met witte handschoenen dragen. Bovendien hadden Marco en ik nog een in te halen appeltje te schillen met dit parcours: een extra stuk om te lopen, namelijk. Waarover later meer. Voor het moment posteerden wij ons, na het ontbijt, onder één van de sponsorbaldakijnen buiten de biertent, en wachtten wij rustig op Marco en Marjon. Die arriveerden precies op het moment dat de regen ophield, en dus vertrokken wij goedgemutst, over een weliswaar natgeregend, maar voorts uitnodigend parcours, dat ons, als in eerdere jaren, door de velden buiten Belp (waar Marco en ik ooit kennismaakten met Marc Poelen, Nederlands/Duits reservist, die dit jaar helaas niet van de partij was) langs een kort maar fel hellingkje, doorheen een prachtig bergdal naar de eerste rust voerde. En daar troffen wij niet, als gebruikelijk, ons vriendelijk onthalende padvinderi, maar wel, tot mijn grote vreugd, Jan Plasmeijer, met zijn vaste wandelmaat Arie. Jan bleek ontstemd, over enerzijds de afwezigheid van Knorr ("Waar is mijn soep nou toch?") en anderzijds de voorbijstampende Duitse rotten ("Zet een Duitser een pet op en hij marcheert."). Hij voegde er iets aan toe dat onze Noord-Amerikaanse medemens vaak placht te stellen inzake de oorspronkelijke bewoners van dat continent, maar dat ik hier niet zal herhalen. Wat volgde was, als altijd, de Mengistorfberg. Altijd alleraardigst, en zo was dat ook nu. Gaandeweg de afdaling ervan maakten wij prettig kennis met een vriendelijk afzwaaiend militair uit het Vaderlandsch Heir, die bereidwillig ons portret schoot en ook anderszins keurig weer wat kilometri naar de kloten hielp, voor ons. Vlak voor de terugkeer op het eerder betreden parcours, aan het eind van dit typische 40km-cirkeltje, haalden wij bovendien Jansen en kompaan in. Die wel schnapps bij zich had, maar niet voor mij trok. Daar had hij gelijk in, want sinds Nijmegen 2004 was ik aan de beurt, en ik had niks bij me. Het deed gelukkig ook niks af aan mijn vreugd. Want die was groot. Is het aan de ene kant uiterst pesterig om al voor de vijfde (toegegeven, eigenlijk vierde, omdat mijn eerste keer Bern nog over het oude Berner buitenwijken-parcours ging) keer hetzelfde parcours te lopen, daar blijven toch ook altijd aangrijpende momenten inzitten. Zo is er, halverwege de afdaling naar de Aare, dat stukje waar ik verleden jaar, in gezelschap van Albert, de vlag van de Soc. in saluut omlaagbracht voor een peloton hardverguisde Amerikanen. Datzelfde stuk was ook nu weer ontroerend. Want terwijl ik naar de spoorbaan afdaalde, floot ik het Vierdaagselied. En ik weet tot op de dag van vandaag niet wie, maar iemand achter mij floot het mee. Grandioos, eens te meer doordat, de bocht om en de spoorbaan over, daar een Nederlands luchtmachtmilitair stond. Te wachten op de zijnen, kennelijk. En die knikte mij, toen hij mij hoorde fluiten, verheugd, en tevreden, instemmend toe. Ik kan u dat wellicht slecht uitleggen; maar dat zijn de momenten die het het allemaal waard maken. Zo willen wij door Neerland, en door dit leven heen. En er kwamen meer, van dat soort momenten. Maar eerst was er ellende. De roeiverenigingsrust, aan de Aare, namelijk, die ons jarenlang zulk prettig verpozen had geboden, was plots opgedoekt. Aan gene zijde van de brug over de Aare, waarover wij twee jaar lang abusievelijk rechtsaf waren geslagen richting Tierpark Dahlhölzli, werd wel drank verkocht, in het parkje - maar wij moesten dus in plaats van aan comfortabele lange tafels, plaatsnemen op vochtig gras. Daar baalden wij stevig van. We bleven dan maar staan. Terwijl we aldus wat 'rustten' kwam er een Tsjechische militair op mij af, die nieuwsgierig op de lintjes op mijn borst wees. Toen ik hem had uitgelegd welk lintje voor welke mars stond, knikte hij bewonderend en maakte hij me in steenkolen Engels duidelijk dat-ie ze allemaal ook wilde gaan halen. Hebben wij al een Tsjech, in de Wandelsoc.? Anyway, nu kwam dus het stuk dat Marco en ik al de hele dag vreesden: de lus langs de Bärengrabe, die wij dubbel moesten doen, omdat we nog 1x in te halen hadden van die twee jaar dat we foutief rechtsaf liepen, direct de brug over. Zo gezegd, zo gedaan: na de parade van joggende schoonheden langs de Aare, en een kort bezoek aan de beren in de Grabe, parkeerden wij René op het terras van het Altes Tramdepot, en trokken wij, na een snel huisgebrouwen Helles bier, zelf met noodgang terug richting brug. Onderweg was daar Jeursen, Ben, met zijn Marion, die ons op de gevoelige plaat vastlegden en uitlachten om ons zotte plan. Geheel terecht, natuurlijk. Toch hielden wij vol. Bij het weer rechtsaf slaan over de brug, terug naar de overkant van de Aare, werden wij ditmaal niet aangehouden door verbijsterde Zwitsers (het was ook nog wat eerder op de dag dan vorig jaar op deze hoogte), maar troffen wij wel Reservist Jansen en maat, die net als wijzelf een drie kwartier daarvoor, mistroostig in het gras stonden. Wij groetten hun vrolijk, legden in het voorbijgaan uit wat we aan het doen waren, en zetten er weer de sokken in, langs de tietenparade. Eenmaal terug bij René, bliezen wij verdiend uit, ging ik aan het dito huisgebrouwen Dunkles bier, stak ik een sigaar op en lieten wij ons door René op de foto zetten. Een groots moment: eindelijk gerechtigheid. Nu hadden wij tenminste recht op die eerdere medailles van deze tocht - en dus speldde ik mij nu de militaire opmaak van mijn 4 op. En toen ging het gedrieën af op de finish, langs Tierpark Dahlhözli en dat eindeloze eind-langs-de-Aare tot de houten overkapte brug, en vliegveld Belp. Daar zagen wij Reservist Jansen en maat weer, en bij de laatste rust, dat betonnen ding dat zo doet denken aan mijn middelbare school (toen nog de 'Spaarne Scholen Gemeenschap', nu het 'Frans Hals Lyceum'), daar troffen wij meer bekenden, waaronder Ben Jeursen en zijn Marion, maar ook een Zwitserse militaire die zich op het defilé-bij-de-finish voorbereidde door zich hier, naast haar tig keer Berner Zweitage, ook haar Vierdaagschekruisch voor Betoonde Marsvaardigheid 9x op te spelden. Ik vroeg haar respectvol of ik een foto van haar mocht maken, en zij lachte zowel gegeneerd als trots. Ik kan u dat wellicht slecht uitleggen; maar dat zijn de momenten die het het allemaal waard maken. Zo willen wij door Neerland, en door dit leven heen. En toen was daar die finish. Het was natuurlijk leuker geweest als, in plaats van alleen René, ook Marco in het gelid met mij, achter de vlag, over de finish was gegaan. Maar neem het hem eens kwalijk. Hij had belangrijker dingen te doen, want tegelijk met hem kwam ook zijn Marjon over de finish, dus er moest dringend gefeliciteerd worden. En zelf hadden wij er geen mindere beleving om: wij ontvingen groots applaus van het toekijkend halflam notabele, alsook van de Zwitserse legertop en andere functionarissen, als burgemeesters en regeringsleiders. René keek zijn ogen uit, ik was naast trots vooral geamuseerd. De voorliefde van Zwitsers voor geuniformeerd vertoon kent beslist een hoge koddigheidsgraad. Nu was het natuurlijk tijd voor het ophalen van de medailles, en die speldden wij elkaar trots op - behalve Marco en ik. Want het is allemaal goed en wel, maar als je ergens voor de vijfde keer loopt, en dus je jubileum viert, dan speld je jezelf dat ding hoogstpersoonlijk op. Adel verplicht niet louter, op dit soort momenten verdient-ie ook. Wat volgde was een dolle groepsfoto, en een druisend feestelijk afdrinken van het al. Dat duurde even, want was natuurlijk gezellig. Maar daarna werd het niet minder prettig. Wij taaiden gevieren af naar de Altstadt, voor een welverdiend diner in het Altes Tramdepot. Dat wij niet genoten dan nadat wij "HOI" hadden gedaan, naar de Beren. Die zie je per slot van rekening niet al te vaak. De Beren waren overigens niet bijster geïnteresseerd, want het ging net voedertijd worden, dus de Berner Beren bestookten de betonnen openingen in de rand van hun ren. Acht zielen, één gedachte, dus wij toch maar naar binnen, om het ook op een eten te zetten. En dat was heerlijk, zodat René en ik uiteindelijk zeer voldaan weer terugkeerden in Belp, voor de laatste nacht - en toen brak toch nog, zij het bescheiden, de Pleuris uit. Het was in vorige jaren al gebruikelijk geweest, dat de schuilkelders, waarin wij sliepen, op zondagavond plots onbewaakt bleken, terwijl er daarvoor altijd militairen aan de ingang hadden gestaan. Dat was nooit een probleem geweest, omdat er simpelweg niet gestolen werd, noch onderling tussen de wandelaars, noch door de keurige Zwitsers. Maar omdat wij nu in een gymzaal lagen, was ik van niets zeker. Ik had daarom die ochtend bezorgd gevraagd hoe dat ging gaan, toen ons bevolen werd de boel te ontruimen. "Dat gaat geen probleem zijn meneer, wij slaan uw spullen wel op, en u hoort alsdan waar u kunt overnachten." Men bleek dat wat met de Franse slag opgelost te hebben. Want toen wij arriveerden bij de gymzaal zat er een groepje opgeschoten jongeren op de stoep. Eén van hen droeg een uniform, maar in een soort van Israël waarin ie-der-een soldaat is, is dat niet bijster geruststellend. Ze keken ons glazig aan. En wij naar het hoopje dat naast hun, buiten op de grond voor de gymzaal, lag: onze spullen, met daaraan toegevoegd 1 handdoek van onbekende origine. Maar het moet gezegd worden: gestolen was er niets, en verdwenen ook niets. Wij dus niettemin vloekend de boel naar mijn autootje transporteren, van zins daarna de organisatie eens te gaan slaan totdat er slaapplaatsen uit zouden rollen, toen René plots een briefje vond, tussen het stapeltje. 'Unterkunft Militärpavillon beim Hotel Linde Belp', stond erop. Wij natuurlijk geen idee wat de hel een Militärpavillon was, maar Hotel Linde was snel genoeg gevonden. Daar naarbinnen gestapt, veroorzaakte ik hilariteit. "Mann, der had Wolf." Ik liep namelijk weer eens alsof ik door een bende wilde negeri in mijn reet geneukt was, want had flinke dij-ontvellingen opgelopen, bij het wandelen. En die ontvellingen, dat noemen ze 'Wolf', in het Duits. Maar goed, men wist daarbinnen wèl wat een Militärpavillon was: dat bleek een serie barakken om de hoek te zijn, waar bij onze aankomst al een ploeg Nederlandse soldaatjes van de verbindingstroepen, net vers terug uit Irak en nu alweer deze mars doorstaan hebbend, bleek te zijn ingekwartierd. Zij bleken zeer gastvrij, dus wij voegden ons bij hun. En er was zelfs, tegenover een katatonisch zijn roes uitslapende Duitse soldaat, een douche! Volprima. Schoon en tevreden sliep ik in. Tevredener werd ik halverwege de nacht weer wakker: want ruw uit je slaap gewekt worden is niet prettig, maar dat worden doordat een vrouwelijke sergeant een deel van haar verbindingstroepen uitkaffert wegens wangedrag in een plaatselijke kroeg, waarvan er zelfs 1 in onze slaapzaal door de marechaussee gearresteerd werd wegens het slopen van een lamp (van dat laatste had ik niets gemerkt, maar René wel), is eh... ...vermakelijk. Dag 4 De volgende ochtend ontwaakten wij herboren, en was het tijd voor de traditionele tocht naar Luxemburg Stad, voor het diner in Restaurant l'Académie. Maar eerst moesten wij Marco en Marjon ophalen, in hun hotel. Dat bleek voeten in de aarde te hebben. Want wij dachten eerst nog in de lounge van het Novotel op ze te moeten wachten. Fout natuurlijk, maar daar kwamen wij pas achter toen we er al een ontbijt naar binnen hadden gewerkt, en ik, uit pure kinnesinne over het lange wachten, besloten had mij uit minachting voor de Novotelneger maar eens lekker af te trekken op zijn toilet. U ziet, ik haalde van wandelverdwazing alles door elkaar, want het was niet eens zijn toilet. En van dat aftrekken kwam trouwens niks, omdat mijn vermoeide lichaam hele andere plannen had dan mijn perverse geest, maar ik schreef er wel een koddig gedichtje over. Afijn. Wij vonden Marco en Marjon uiteindelijk in het aanpalende Accor, in weer zo'n receptie, waar ik en passant een lelijke beker, voor klasgenoot Debbie, en een afschuwelijke koebel, voor vers nichtje Emma kocht. En daarna ging het in konvooi dan toch op weg naar Luxemburg. Dit jaar lukte het ons eindelijk om dat zo te doen dat wij de Franse tolwegen ontweken (reden voor tevredenheid, die groter werd toen ik mij, onderweg bij een Duitsch pompstation, een snedige pet, met opschrift 'Kein Haus, Kein Auto, Kein Boot - Aber geil!' aanschafte), en daarom moesten we, net als op de heenweg, maar dit keer wèl bedoeld, door de Eiffel. En nu herstelde de Eiffel de eerder toegebrachte schade, door de massaal aangekoekte insectenlijkjes op de voorruit er met furieuze ladingen regen weer af te spoelen. Kan geen wasstraat tegenop. Leidde overigens nog wel tot wat harige gevalletjes aquaplaning, zeer enerverend op 10-procents hellingen. Maar wij arriveerden ongeschonden in een nat, doch regenloos Luxemburg Stad, waar het onthaal, door Rogér Do Silva Jordão (duurde wel even voordat-ie er was, want zijn dienst begon pas om zeven uur), warm en hartelijk als vanouds was - en het eten dito. De slakken en de eend deden het bij mij weer prima, en René praatte nog maanden na over een onmatig grote schnitzel. Dat ik op de weg terug van vermoeidheid bijna in slaap viel (heel gevaarlijk, leert mijn historie) mocht die pret niet drukken. Bovendien voorkwam René, gelukkig, dat er ongelukken gebeurden. En zelfs het eind naar huis in Haarlem, vanuit zijn Utrecht, verliep zonder noemenswaardige problemen. Weer thuis viel ik tevreden om: prima opening, van wat een fantastisch wandelseizoen zou kunnen gaan worden. De ontvellingen zouden veel tijd nodig hebben, om te helen, maar voor de rest was ik ongeschonden door de eerste meerdaagse van het jaar heengekomen, had ik een dikke gouden plak verdiend, en krom verleden rechtgezet, op bevredigende wijze. Er zijn slechtere manieren, om terug te komen, uit het Bernse. Mijn prosit heren, dame, keurig gewandeld. Aken wacht. |