Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
25 april 2005 46ste Schweizerischer Zweitagemarsch Bern Het was er nog nooit zo geweest. Kwam dat door Henk? Nee, dat kwam niet door Henk. Die was er niet bij, dus dat scheelde beslist, maar het kwam niet door Henk. Nee, dat de Schweizerischer Zweitagemarsch dit jaar anders was dan ooit tevoren, dat kwam door het weer, door de deelnemers en door, daaruit, onszelf. En met 'onszelf' bedoel ik dan René van de Bilt en mijzelve. René, collega van Henk in de Beveiliging, had nog nooit een internationale mars meegemaakt. Ikzelf had, in voorgaande jaren, hier altijd opgetrokken met Marco, en samen met hem alles ontdekt. En Marco was er wel weer, dit jaar, maar voor het eerst, bij deze mars, met zijn vriendin Marjon, dus die had het druk. Bovendien had ik inmiddels een eigen auto. Dus laadde ik René daarin, en liet ik hem ondergaan wat 'Bern' betekent, in het Wandelsoc.-boek. Dag 1 En René keek zijn ogen uit. Dat begon al in Duitsland, waar wij al snel, op een prachtige vrijdagochtend, tussen de heuvels vertoefden, op het terras van een prettige Raststätte. En dat werd erger, toen ik per abuis naar het westen afweek, en wij daardoor in de vroege voormiddag een heel stuk Eiffel meepikten. Adembenemend mooi, heuvelig gebied, en uiterst enerverend voor mijn autootje, dat het echter prima trok (inclusief de kort voor vertrek ingebouwde nieuwe speakerset, zodat de wandelmarsen en mijn mp3-collecties, die tot kort daarvoor uit, wegens los draadje, slechts één van de twee fabriekskartonnetjes schetterden, nu eens wat minder schraal klonken). Mijn soort van avontuur. Hoezo, geen tijd? Tijd voor máken. Het enige nadeel was eigenlijk dat het autootje wat vuil werd van de enorme lading op de voorruit kapotvliegende insecten. Zo'n acht uur later, omweg of niet, stonden wij middenop een prachtige middag in Belp, op het parkeerveld naast de biertent. Blindelings gevonden, ondanks dat ik er nooit eerder zelf heen reed. Ik was natuurlijk apetrots, en had ernstig de neiging dat te gaan melden aan Hans-Peter Flückiger, gewaardeerd organisator van de Schweizerische Zweitagemarsch. Maar die had het veel te druk, met precies dat organiseren. Maar goed, dat hij er ervaring in had. Dat zorgde ervoor dat het, dit jaar, weer wat gesmeerder verliep dan in voorgaande jaren. De stafkaartkopie die ons naar de slaapplek moest leiden was weliswaar even onleesbaar als in voorgaande jaren, maar de inschrijving van René, Marco, Marjon (inmiddels, na telefonisch contact tijdens de reis, en volgend op hun inkwartieren in het Novotel Bern, succesvol opgespoord alhier, bij de stationspinautomaat in Belp namelijk) en mijzelf verliep snel en zonder problemen, ondanks de door onszelf teweeggebrachte verwarring (gemeen, vier personen inschrijven, waarvan twee voor de eerste en twee voor de vijfde keer, maar dan drie voor de veertig en één voor de twintig, en dan twee voor onderkomen en ontbijt, maar geen avondeten, van de organisatie). Eenmaal ingeschreven was het voor René en mijzelf tijd om in te kwartieren. Dat bleek, doordat wij zo vroeg waren gearriveerd (dat is dus een goed idee), heel dichtbij de start te kunnen (de binnenring van onderkomens wordt uiteraard het eerst gevuld), zodat we niet, zoals in vorige jaren, op kilometers afstand in een schuilkelder, maar op kruipafstand van de start in een gymzaal terechtkwamen, die verder vol padvinders lag, uit een onbestemd land (denkelijk Brits). ![]() Wat bieren en de ietwat potsierlijke Belper variant van de Nijmeegse vlaggenparade later, vertrokken wij spoorslags naar de Altstadt van Bern, waar ik zowaar succesvol wist te parkeren, in een hooggelegen slaapbuurt. Afgedaald, vervolgens, maakten wij de gebruikelijke bedevaart door de alcoven, langs de kantonvlaggen naar wat vroeger Wendy's was: Neal's, de vreemdste fastfoodtoko van Europa. En weer genoten wij er met volle teugen van de gevulde aardappels, de chili con carne, de saladbar en de bovenmaatse baconburgers. Daarna maakten wij, voor zowel onze eigen voldoening als die van Marjon en René, nog een toeristische wandeling langs de Berner kathedraal, met het hemel-en-hel-fries, en toen trokken wij terug naar Belp, voor een welverdiende nachtrust. Dag 2 ![]() En waar wij het verder voor deden, was Marco's verhaal van de Novotelneger. Want wij waren nog niet net, vrolijk gestemd onder een heldere hemel, vertrokken, of van Zwijntergen barstte los. Ziedend, was hij. Aangekomen bij het Berner Ibis, namelijk, werd hem desgevraagd meegedeeld dat men nog wel ruimte had van vrijdag op zaterdag en van zondag op maandag, maar al vol zat van zaterdag op zondag. Men verwees hem daarom door naar het direct aanpalende Novotel Accor. Daar werd hem precies hetzelfde verteld, door de Accor-medewerker. Maar, werd erbij gezegd, vrijdagavond na zeven uur zou men daar weten of er, al gemaakte, reserveringen voor de nacht van zaterdag op zondag vrij zouden vallen. Dus reserveerde Marco voor hem en Marjon van vrijdag op zaterdag en zondag op maandag in het Novotel Accor, en sprak de baliemedewerker met hem af dat-ie, bij vrijval, de nacht van zaterdag op zondag direct bij zou reserveren. Of Marco dan zaterdag nog voor een bepaalde tijd moest langskomen om te checken of een en ander gelukt was? "Nee, want om 11 uur gaat deze balie dicht, maar beneden kunt u dan bij de nachtbalie navragen, daar weten ze er dan van." Dus Marco, na ons bezoek aan de Altstadt, na elven bij de nachtbalie beneden, alwaar de Novotelneger. "Sorry, maar ik kan u niet helpen. Ik ben namelijk van Novotel. Maar u moet bij de Accor-medewerkers zijn, dus dient u zich daar morgenochtend na negen uur te melden, of ze alsdan te bellen, om te kijken of reserveren voor morgennacht nog kan, en dan dient u direct aan te betalen als er wat vrij is." Marco, ontstemd, legde vervolgens uit dat het wandelen dat direct aanbetalen rond die tijd zou verhinderen, en dat hij op z'n vroegst aan het eind van dag daartoe mogelijkheid zou zien. Die uitleg herhaalde hij ten overvloede, maar vergeefs. De Novotelneger boog niet. Marco legde zich vertwijfeld te ruste. De volgende ochtend zag hij geen andere keus dan uitchecken, omdat hij immers geen doorreservering had. Dus alles inpakken, en beneden naar de nachtbalie (want nog vroeg). Daar stond, nog steeds, de Novotelneger, die hem fluks uitcheckte, blij dat hij eindelijk eens iets goed kon doen. Marco, nog steeds zonder doorreservering, waagde echter weer een poging die te bewerkstelligen, en deed, een oplossing eisend, daarom zijn verhaal hernieuwd in het Hoogduits. Hij dreigde bovendien het in Frans en Engels te herhalen (drietalig, was de Novotelneger namelijk, zei zijn badge), voor de duidelijkheid. Op dat moment arriveerde de aflossing van de Novotelneger. De frisse nieuwe Novotel-medewerkster vroeg naar Marco's kamernummer, en zag vervolgens in de computer dat Accor op vrijdagavond als beloofd, wegens vrijval, al doorgereserveerd had. Reden, voor Marco, om de Novotelneger omstandig te bedanken voor het niet vragen naar zijn kamernummer, het niet nazoeken in de computer van deze gegevens, en het wel prompt en snel uitchecken van Marco en Marjon, na herinpakken van alle koffers. Vergeefs. De Novotelneger boog niet, en noch hij, noch de nieuwe afloster, boden enige vorm van excuses aan. Conclusie: vermijden, bestrijden, het Berner Novotel Accor. De hilariteit, bij ons uiteraard groot, om dit relaas, had ons vrijwel ongemerkt gebracht tot de voet van die eerste, en enige, pesthelling in het parcours van de Schweizerischer Zweitagemarsch. En toen ik eenmaal, gecontroleerd ritmisch puffend, met René die bospuist ten boven was gekomen, was-ie ook dit keer een welkome, nuttige test van de stand, der persoonlijk interne lichamelijke unie ter fysieke wandelgesteldheid aan het begin van een nieuw wandelseizoen gebleken. En de stand, van die unie, was sterk. Bij zowel van de Bilt als van Reenen. Zeer verheugend. Meer verheugend, en ons tijdens het verhaal van de Novotelneger stiekum al opgevallen, was dat vandaag een ongekend heldere dag was. Nog nooit hadden wij dat te Belp zo mogen meemaken. En de bergen, die zich ter top van de heuvel, over de kim van de alpenweiden aan ons ontvouwden, waren dan ook grandioos indrukwekkender dan ooit tevoren. Dat konden onze camera's niet bijbenen, en onze ogen al helemaal niet. ![]() Een lange, lome lentemiddag later (die wandelend doorgebracht in de geurige velden van het Gürbetal, waar de friskleurige lente keihard was uitgebroken), was het eindelijk weer tijd voor bier, in de -tent te Belp. Daar troffen wij Jeursen, Ben, met zijn Marion. Tezamen gezeten aan 1 lange tafel werd Marco bovendien ontdekt door de, tegenoverliggend, aan een andere lange tafel gezeten, hem bekende familie Entius, zoon Remy voorop. Zij bleken gestoord, dus dat beviel mij wel. Bovendien was bij hun Esther-uit-Luxemburg aangeschoven, die ik van vorig jaar hier kende, en met wie ik het verleden jaar in Diekirch, daaropvolgend, zo gezellig gehad had. Dat beviel mij dus ook wel, maar zij taalde niet naar mij, zelfs niet toen ik haar wenkte. Ik besloot dat dan maar te laten voor wat het was, al vernam ik van Marion dat er geruchten gingen dat zij inmiddels vrijgezel was geworden, en terugverhuisd naar het Drentse. Gezellig bleef het niettemin, en er was ook nog een hilarisch moment, toen de verkeersregelaars van vandaag (Zwitserse militairen met een groene baret van het Nieuwnederlandse, dus non-commando soort), analoog aan de achter elkaar binnentrekkende wandelploegen uit met name het Duitse, luid zingend en in marsformatie de tent uitstampten, in een succesvolle poging tot applaustrekkerij. Wij keken dat allemaal aan terwijl wij ter tent het organisatoir verkochte avondmaal gebruikten, en legden ons uiteindelijk tevreden te ruste, wachtend op wat de volgende dag nog zou komen. Dag 3 ![]() ![]() En daar troffen wij niet, als gebruikelijk, ons vriendelijk onthalende padvinderi, maar wel, tot mijn grote vreugd, Jan Plasmeijer, met zijn vaste wandelmaat Arie. Jan bleek ontstemd, over enerzijds de afwezigheid van Knorr ("Waar is mijn soep nou toch?") en anderzijds de voorbijstampende Duitse rotten ("Zet een Duitser een pet op en hij marcheert."). Hij voegde er iets aan toe dat onze Noord-Amerikaanse medemens vaak placht te stellen inzake de oorspronkelijke bewoners van dat continent, maar dat ik hier niet zal herhalen. Wat volgde was, als altijd, de Mengistorfberg. Altijd alleraardigst, en zo was dat ook nu. Gaandeweg de afdaling ervan maakten wij prettig kennis met een vriendelijk afzwaaiend militair uit het Vaderlandsch Heir, die bereidwillig ons portret schoot en ook anderszins keurig weer wat kilometri naar de kloten hielp, voor ons. Vlak voor de terugkeer op het eerder betreden parcours, aan het eind van dit typische 40km-cirkeltje, haalden wij bovendien Jansen en kompaan in. Die wel schnapps bij zich had, maar niet voor mij trok. Daar had hij gelijk in, want sinds Nijmegen 2004 was ik aan de beurt, en ik had niks bij me. ![]() En er kwamen meer, van dat soort momenten. Maar eerst was er ellende. De roeiverenigingsrust, aan de Aare, namelijk, die ons jarenlang zulk prettig verpozen had geboden, was plots opgedoekt. Aan gene zijde van de brug over de Aare, waarover wij twee jaar lang abusievelijk rechtsaf waren geslagen richting Tierpark Dahlhölzli, werd wel drank verkocht, in het parkje - maar wij moesten dus in plaats van aan comfortabele lange tafels, plaatsnemen op vochtig gras. Daar baalden wij stevig van. We bleven dan maar staan. Terwijl we aldus wat 'rustten' kwam er een Tsjechische militair op mij af, die nieuwsgierig op de lintjes op mijn borst wees. Toen ik hem had uitgelegd welk lintje voor welke mars stond, knikte hij bewonderend en maakte hij me in steenkolen Engels duidelijk dat-ie ze allemaal ook wilde gaan halen. Hebben wij al een Tsjech, in de Wandelsoc.? Anyway, nu kwam dus het stuk dat Marco en ik al de hele dag vreesden: de lus langs de Bärengrabe, die wij dubbel moesten doen, omdat we nog 1x in te halen hadden van die twee jaar dat we foutief rechtsaf liepen, direct de brug over. Zo gezegd, zo gedaan: na de parade van joggende schoonheden langs de Aare, en een kort bezoek aan de beren in de Grabe, parkeerden wij René op het terras van het Altes Tramdepot, en trokken wij, na een snel huisgebrouwen Helles bier, zelf met noodgang terug richting brug. Onderweg was daar Jeursen, Ben, met zijn Marion, die ons op de gevoelige plaat vastlegden en uitlachten om ons zotte plan. Geheel terecht, natuurlijk. Toch hielden wij vol. Bij het weer rechtsaf slaan over de brug, terug naar de overkant van de Aare, werden wij ditmaal niet aangehouden door verbijsterde Zwitsers (het was ook nog wat eerder op de dag dan vorig jaar op deze hoogte), maar troffen wij wel Reservist Jansen en maat, die net als wijzelf een drie kwartier daarvoor, mistroostig in het gras stonden. Wij groetten hun vrolijk, legden in het voorbijgaan uit wat we aan het doen waren, en zetten er weer de sokken in, langs de tietenparade. ![]() Daar zagen wij Reservist Jansen en maat weer, en bij de laatste rust, dat betonnen ding dat zo doet denken aan mijn middelbare school (toen nog de 'Spaarne Scholen Gemeenschap', nu het 'Frans Hals Lyceum'), daar troffen wij meer bekenden, waaronder Ben Jeursen en zijn Marion, maar ook een Zwitserse militaire die zich op het defilé-bij-de-finish voorbereidde door zich hier, naast haar tig keer Berner Zweitage, ook haar Vierdaagschekruisch voor Betoonde Marsvaardigheid 9x op te spelden. Ik vroeg haar respectvol of ik een foto van haar mocht maken, en zij lachte zowel gegeneerd als trots. Ik kan u dat wellicht slecht uitleggen; maar dat zijn de momenten die het het allemaal waard maken. Zo willen wij door Neerland, en door dit leven heen. En toen was daar die finish. Het was natuurlijk leuker geweest als, in plaats van alleen René, ook Marco in het gelid met mij, achter de vlag, over de finish was gegaan. Maar neem het hem eens kwalijk. Hij had belangrijker dingen te doen, want tegelijk met hem kwam ook zijn Marjon over de finish, dus er moest dringend gefeliciteerd worden. En zelf hadden wij er geen mindere beleving om: wij ontvingen groots applaus van het toekijkend halflam notabele, alsook van de Zwitserse legertop en andere functionarissen, als burgemeesters en regeringsleiders. René keek zijn ogen uit, ik was naast trots vooral geamuseerd. De voorliefde van Zwitsers voor geuniformeerd vertoon kent beslist een hoge koddigheidsgraad. Nu was het natuurlijk tijd voor het ophalen van de medailles, en die speldden wij elkaar trots op - behalve Marco en ik. Want het is allemaal goed en wel, maar als je ergens voor de vijfde keer loopt, en dus je jubileum viert, dan speld je jezelf dat ding hoogstpersoonlijk op. Adel verplicht niet louter, op dit soort momenten verdient-ie ook. ![]() Acht zielen, één gedachte, dus wij toch maar naar binnen, om het ook op een eten te zetten. En dat was heerlijk, zodat René en ik uiteindelijk zeer voldaan weer terugkeerden in Belp, voor de laatste nacht - en toen brak toch nog, zij het bescheiden, de Pleuris uit. ![]() ![]() ![]() Dag 4 De volgende ochtend ontwaakten wij herboren, en was het tijd voor de traditionele tocht naar Luxemburg Stad, voor het diner in Restaurant l'Académie. Maar eerst moesten wij Marco en Marjon ophalen, in hun hotel. Dat bleek voeten in de aarde te hebben. Want wij dachten eerst nog in de lounge van het Novotel op ze te moeten wachten. Fout natuurlijk, maar daar kwamen wij pas achter toen we er al een ontbijt naar binnen hadden gewerkt, en ik, uit pure kinnesinne over het lange wachten, besloten had mij uit minachting voor de Novotelneger maar eens lekker af te trekken op zijn toilet. U ziet, ik haalde van wandelverdwazing alles door elkaar, want het was niet eens zijn toilet. En van dat aftrekken kwam trouwens niks, omdat mijn vermoeide lichaam hele andere plannen had dan mijn perverse geest, maar ik schreef er wel een koddig gedichtje over. Afijn. Wij vonden Marco en Marjon uiteindelijk in het aanpalende Accor, in weer zo'n receptie, waar ik en passant een lelijke beker, voor klasgenoot Debbie, en een afschuwelijke koebel, voor vers nichtje Emma kocht. En daarna ging het in konvooi dan toch op weg naar Luxemburg. Dit jaar lukte het ons eindelijk om dat zo te doen dat wij de Franse tolwegen ontweken (reden voor tevredenheid, die groter werd toen ik mij, onderweg bij een Duitsch pompstation, een snedige pet, met opschrift 'Kein Haus, Kein Auto, Kein Boot - Aber geil!' aanschafte), en daarom moesten we, net als op de heenweg, maar dit keer wèl bedoeld, door de Eiffel. En nu herstelde de Eiffel de eerder toegebrachte schade, door de massaal aangekoekte insectenlijkjes op de voorruit er met furieuze ladingen regen weer af te spoelen. Kan geen wasstraat tegenop. Leidde overigens nog wel tot wat harige gevalletjes aquaplaning, zeer enerverend op 10-procents hellingen. Maar wij arriveerden ongeschonden in een nat, doch regenloos Luxemburg Stad, waar het onthaal, door Rogér Do Silva Jordão (duurde wel even voordat-ie er was, want zijn dienst begon pas om zeven uur), warm en hartelijk als vanouds was - en het eten dito. De slakken en de eend deden het bij mij weer prima, en René praatte nog maanden na over een onmatig grote schnitzel. Dat ik op de weg terug van vermoeidheid bijna in slaap viel (heel gevaarlijk, leert mijn historie) mocht die pret niet drukken. Bovendien voorkwam René, gelukkig, dat er ongelukken gebeurden. En zelfs het eind naar huis in Haarlem, vanuit zijn Utrecht, verliep zonder noemenswaardige problemen. ![]() Mijn prosit heren, dame, keurig gewandeld. Aken wacht. |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
16.04.2005 |
14.04.2005 |
maart 2005 |
februari 2005 |
januari 2005 |
2004 |
2003 |
2002 |
2001 |
2000 |
1999 |
1998 |