Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
7 mei 2001 42ster Schweizerischer Zweitagemarsch Bern En toen was het _eindelijk_ tijd voor de start van het marsseizoen 2001. Een heel prettig moment, voor een Wandelsoc.. En dus togen drie onzer naar Bern, waar ieder jaar de Schweizerischer Zweitagemarsch wordt gelopen, door Bern en omgeving. We vertrokken wat vroeg, omdat we a. tijd wilden hebben om bij te komen van de lange autorit, b. ons nog in moesten schrijven voor de mars, en c. wat tijd wilden hebben voor het bekijken van Bern. Donderdag 3 mei 2001 - de heenreis Om negen uur opgehaald door Marco van Zijntergen, reden hij en ik om half tien richting Utrecht, na een vruchteloze poging te hebben gedaan om in het Haarlemse een bruikbare berenlul te vinden voor Chielie. Aldaar laadden wij Schelden in en ging het in hoog tempo richting Duitschland. Dat ging allemaal goed, totdat Marco in een pompstation bij een Raststätte vlakbij Karlsruhe niet mocht pinnen - omdat hij geen Duitse pinpas maar een Nederlandse had. In totale woede ontstoken over deze xenofobie-in-tijden-van-Europese-eenwording foeterde hij zich een weg langs het buffet van de Raststätte, alwaar wij verder prima aten en koffie dronken. Om in de stemming te komen jasten wij vervolgens Schelden's Zofinger-CD 'Schall und Rauch' (da's dus een plaat vol in Schwitzerduetsch gezongen studentenliederen, ooit opgenomen door Zofingia Zürich) in Marco's CD-speler, die sowieso bij elke oneffenheid in het wegdek naar volume tien sprong, maar op dit moment door ons doelbewust op kneiterhard werd gezet. Met open ramen (het was in deze contreien verbijsterend mooi weer, ver boven de twintig graden met stralende zon) reden wij Zwitserland binnen bij Basel. Daar kochten wij een Autobahn-vignet (handig systeem, Marco kan nog het hele jaar in Zwitserland bedden gaan verkopen, wat dat betreft), en scheurden wij door naar Bern. Vreemd toch, het effect van bergen op de menselijke geest en de natuur. Bij Basel mooi weer, maar door de tunnel heen en dus onder de bergrug door, plots grijzig. Grijzig is overigens toch een indruk die bij Zwitserland hoort, vreemd genoeg, want absoluut opgaat voor met name de industriële buitenwijken van steden als Zürich (waar ik ooit eerder was, met mijn vermaledijde ex) en Basel. Zwitsers doen geen moeite om industrie te verpakken in vrolijke kleurtjes en on-industriële vormgeving: industrie is industrie, en dat zul je als voorbijganger op een doelmatige manier weten ook. Los daarvan hadden de 'gestofzuigde' weiden links en rechts van de weg, die bij verlaten van het Baselbiet sterk opgeld deden, een uiterst rustgevend effect op onze inmiddels wat moede geesten (dat was vroeger anders geweest voor Schelden, die immers anderhalf jaar in Bern theologie studeerde, en zich in die tijden van armoede juist erg geërgerd had aan dat hypocriet immaculate van de omgeving). Een heel ander effect op onze vermoeide geesten had de Zofingia Bernensis. In de vroege avonduren, zo rond half acht, parkeerden wij in naast La Blanche, het Zofingerhaus aan de Alpeneggstrasse 8. Nu moet ik even uitleggen wat de Zofingia is. Welnu, dat is een in 1819 door studenten uit Zürich en Bern, in de tussenliggende plaats Zofingen, opgerichte studentenvereniging. En het is de studentenvereniging van Schelden. Nou zijn er een heleboel van dat soort verenigingen, zowel in Zwitserland als in Duitsland, die in veel dingen lijken op het Nederlandse corps (er wordt onnoemelijk veel gezopen en gezongen en dat gaat gepaard met brallerige rituelen en bierstraffen) maar zich op andere punten sterk daarvan onderscheiden (ze dragen volstrekt negentiende eeuwse uniformen, met pet, sjerp, rijbroek en -laarzen, en in sommige gevallen zijn ze schlagend - dat wil zeggen dat ze elkaar met scherpe zwaarden de hersens proberen in te slaan bij wijze van sport, en trots rondlopen met de bijbehorende littekens). Maar Zofingia is de grootste nicht-schlagender Verein van Zwitserland, en zou dat nooit geworden zijn als het geen uiterst gematigde club was - voor een studentenvereniging. Dat bleek ook uit de ontvangst die ze ons bereidden. Niet alleen werden wij ruimschoots voorzien van bier, ons werd ook, tussen het meerstemmig gezang door, het hemd van het lijf gevraagd over Holland en wat we in het dagelijks leven deden. Een prettig gezelschap, zelf ook interessant door zijn gemêleerdheid (Zofingia bevat relatief veel non-Zwitsers, waaronder dus Schelden) en eenvoud (er zijn rangen en standen, maar zowel Fuxmajor Subtil (Yves Stucki) als Präsident von&zu (Pierre-André von Zeerleder) benaderden ons, zoniet als geëerde gasten, dan toch zeker als gelijken), dat ons bovendien gratis onderdak bood, zonder daarover een seconde na te denken. Een gastvrijheid die onze vermoeide geesten volledig verjongde en ons humeur tot grote hoogten deed stijgen. En wat voor onderdak zeg! La Blanche is een prachtig pand, dat, typisch Zwitsers, van voor de ingang een lage eenverdiepings-bungalow-met-kleine-zolder lijkt te zijn, maar bij nader inzien op de bergwand eronder nog een flinke twee verdiepingen eronder blijkt te hebben, met grote verzamelzaal en douches. In de helft ervan woont bovendien een non-student, Susanna, die in ruil voor lage huur het pand schoonhoudt en voorziet van elementaire benodigdheden. Zeer comfortabel, en meer dan ik ooit had durven hopen bij het lopen van een meerdaagse mars. Om nog maar te zwijgen over het feit dat La Blanche een ui-terst prettig balkonnetje heeft met een heel fijn uitzicht op Bern. Bern, trouwens, is überhaupt een stad van prachtige uitzichten. De stad lijkt op Luxemburg, in die zin dat ze ook aan twee kanten van een rivierkloof is gebouwd, volstaat met gebouwen waar de grandeur vanafspat en uiterst internationaal is van samenstelling, en bovendien is Bern dan ook nog een universiteitsstad - en dat betekent, als in alle universiteitssteden, hor-den lek-ke-re meisch-jes. Maar dat merkten wij natuurlijk allemaal pas op de volgende dag. Daarvoor nog brak de pleuris uit. Want toen de Fuxenstunde voorbij was, en de Zofinger naar een of ander feest vertrokken, bleek Marco plots pleite. Omdat Schelden niet wist waar-ie was, moest ik aannemen dat-ie mee was gegaan naar dat feest, en besloot ik hem daar te gaan vinden. Schelden had daar geen zin in, want wilde rustig eten, nog wat drinken en daarna pitten, maar boog voor mijn 'samen uit samen thuis'-argument, en dus stapten wij in een taxi op weg naar de Gaskessel, waar naar verluidde dat feest was. De Gaskessel bleek een discotheek, die bovendien buiten Botty geen Zofinger leek te bevatten en volstrekt onwillig was om via omroepbericht Marco ter buitendeur te loodsen, dus ontstak ik in grote woede en ging ik per taxi terug naar mijn steen: het terras van La Blanche. Daar arriveerde vijf minuten later ook Schelden, die, omdat Marco nog steeds zoek was, tot slapen besloot, een mij nog immer verbijsterend plan. Ik bleef dus wakker, te lam om mij succesvol de +31 voor de Holland-prefix te herinneren en Marco te bellen, op het terras, totdat Marco daar witheet en woedend arriveerde na met piepende banden te hebben ingeparkeerd voor La Blanche. Wat bleek? Marco had Schelden herhaaldelijk gevraagd om uitleg van de parkeersituatie, uit vrees voor bon. Die had hij niet gekregen, dus was hij bozig vertrokken richting parkeerautomaat na overleg met David Ingen Housz, de andere Nederlandse Fux. Bij terugkomst, vijf minuten later, bleken niet alleen de Zofinger, maar ook ik en Henk inmiddels vertrokken, en was Marco dus in moorddadige stemming door Bern gaan scheuren. Zodra mij dit verhaal duidelijk was, concludeerde ik dat het hier om een ongelukkig misverstand ging, vergroot door Schelden's bekende egoïstische instelling. En dus bracht ik de rest van de nacht tot het slapengaan, plus het betere deel van de daaropvolgende morgen, door met het weerhouden van Marco van onmiddellijk terugrijden naar Nederland, en het her-uitleggen dat tegenover Schelden's egoïsme zijn bizarre dienstbaarheid en terminale grappigheid staan. Vrijdag 4 mei 2001 - de inschrijfdag Succesvol, gelukkig, en bovendien nam Schelden uiteindelijk toch het initiatief om de boel met Marco uit te praten, ter tuin van prima restaurant Beaulieu. Heel goed van hem, en een pak van mijn hart, want ik kwam tenslotte voor die pleurismars, niet voor dit gezeik. Wij besloten dus elkaar in verder voorkomende gevallen onmiddelijk te be-mobielen, programmeerden voor elkaars nummers onmiddellijk die +31 in, en togen gezamenlijk naar Wankdorf om ons bij het stadion-terrein aldaar in te schrijven voor de Schweizerischer Zweitagemarsch. Dat verliep op rolletjes, en bracht mij aardig terug in sferen van MESA en Dodentocht: grote hallen met dranghekken en houten tafels, lint-uitstallingen en bizarre parafernalia, veel uniformen, veel beroepswandelaars en veel tijgerbalsem. Prima zaken kortom. Na een rustige terugkeer-per-tram naar het Zofingerhaus en een algemeen opfrissen aldaar (heerlijk, versgedouched de gaten in de binnenzak van je jaszak dichtnaaien met een biertje erbij, op het terras, uitkijkend over Bern), gaf Schelden ons een geweldige rondleiding door Bern, via Hotel-Restaurant Zum Goldenen Adler (alwaar Marco en ik een uitstekende kaasfondue deelden en Henk zijn begeerde Kutteln mit Rösti at) naar het Altes Tramdepot (de Bernse variant op Brouwerij 't IJ te Amsterdam, waar Geschäftsführer Marco Maeder als twee druppels water op Wilko Stronks lijkt - heel prettig om eens door zo iemand bediend te worden hè), alwaar wij aan de Stamm der Zofingia aanschoven. Dat is een bijzonder ding: in een 'gewone kroeg', in dit geval een highclass restaurant bovendien, staat dan een grote ronde tafel, waarin namen+bijnamen van de Zofinger die er bij leven omheenzitten gegraveerd worden, totdat de tafel vol is en het tijd is voor een nieuwe kroeg en/of nieuwe tafel. Deze was nog niet vol, maar bevatte wel al de naam en bijnaam (Beatrix) van Schelden. Uiteraard was het doel van de avond verder een gezellig drinkgelag, zoals de avond ervoor. Dat vond dus plaats, al onderbraken wij het zelf om acht uur. Wij, dat is dan Schelden, Marco, DoeDeDeurDicht (Urs Kremer), een zoon van Nederlandse ouders, geboren in Bern, en ik. En wij onderbraken onze deelname aan de Stamm om, buiten het Altes Tramdepot, naast de Bärengrabe (een zoo-kuil met echte, hoewel op dat moment onzichtbaar slapende beren, want die zijn het symbool van Bern, zoals de beer-met-biertje een symbool is van de Zofingia Bernensis), de in WOII voor onze Nederlandse vrijheid gevallen doden te herdenken, op de ons gebruikelijke manier. Twee minuten stilte dus, gevolgd door het luidop gezongen eerste en zesde couplet van het Wilhelmus. Ik moet zeggen, ik zing die ieder jaar op dat moment, maar om dat voor het eerst in het buitenland te moeten doen, en dan ook nog in Zwitserland, dat geeft een heel vreemd en aangrijpend ambassadeursgevoel. Vond, hoorde ik later van Schelden, ook DoeDeDeurDicht, die als halve Nederlander dit nog nooit eerder gedaan had. Kijk, dat zijn de roerende winstpakkers. Daar moest natuurlijk op gedronken worden, en dus zopen wij de Zofinger eruit. Want ook dat hoort bij het ambassadeursschap richting een bevriende natie, dat spreekt voor zich. Na van hen afscheid te hebben genomen (niet zonder de hoop op een spoedig weerzien uit te spreken, uiteraard), en nadat Schelden succesvol de serveerster versierd had voor een photo, aanvaardden ook wij de terugtocht, waarop een kalme nacht volgde. Zaterdag 5 mei 2001 - de eerste marsdag Die aan flarden gereten werd door een afgrijselijke ochtend. Schelden's roemruchte weigering-tot-wakkerworden manifesteerde zich in een buitengemeen recalcitrante weigering tot erkenning van a. het tijdstip überhaupt en b. het bestaan van de afspraak dat tijdstip als vertrekpunt te hanteren. Dus vulde mijn ochtend zich met a. het binnenlaten van een woedende, spiernaakte Schelden, die na wakkerschudden mijnerzijds naar buiten was gestormd om zich tegenover gans Bern te beklagen over het feit dat hij zijn matras niet kon vinden (die was inderdaad 'opgeborgen' door een onverlaat, maar dat was 's nachts bij thuiskomst al gebleken, Schelden had zonder dat ding geslapen en moest nu helemaal niet meer slapen maar zich aankleden en in de auto van Marco stappen, grrrr) en b. het buiten op de stoep, bij de auto, knarsetandend met Marco wachten tot Schelden zich verwaardigde om, naar ons tierend dat we 'niet zo lullig moesten doen en even binnen moesten komen totdat hij klaar was', eindelijk in Wandelsoc. in die auto te gaan zitten. Daarna scheurden wij, met een korte stop voor het kotsen-door-Schelden, naar de Bea Expo, alwaar de eerste marsdag een aanvang nam. En die was verder prachtig. Niet alleen hadden we uitzinnig weer (vijfentwintig graden zon), maar bovendien bleek de omgeving van Bern veel fraaier dan ik verwacht had: het Berner Oberland lijkt op de Ardennen. Prachtige uitzichten kortom, overigens niet alleen te danken aan het landschap, maar lange tijd ook aan twee vrouwelijke 'hazen' voor ons. Maar goed, flashes of MESA dus, ook door het marsverloop (op de kruispunten wordt ook in Bern het verkeer tegengehouden door militaire politie, en ook hier dankten wij die daar bij elke overgang voor) en de deelnemers (buiten een als een natte krant meelopende bende in zwarte kaalheid gehulde neonazi's, die overigens wel verontrustend warm onthaald werden in het boerendorp bij de eerste burgerstop-met-koffie, was het deelnemersveld qua sfeer identiek aan dat van de MESA). Een heerlijke marsdag, kortom, op 1 ding na: de bewegwijzering. Was de splitsing tussen de routes voor de 20km en 30/40km-afstanden nog duidelijk aangegeven, toen we in een noodtempo alle 'veertigers' (op een paar Engelse teams die ver voor ons liepen na) voorbij waren gelopen en ons tussen de dertigers bevonden, bleek dat de splitsing van de 30km en 40km-afstanden aangegeven was met een piepklein bord op voethoogte in het gras, en wij dit dus gemist hadden doordat er a. mensen voorliepen en b. niemand afsloeg richting die 40, op dat moment. Dus kwamen wij daar tot onze enorme woede achter op het moment dat zich van rechts een, inmiddels 10km gelust hebbend, Engels team bij ons marslint voegde. Gelukkig bleken de Zwitsers wederom sympathiek, en boden zij bij reclamatie onzerzijds hun verontschuldigingen aan, gevolgd door het alsnog toekennen van de knip-voor-het-gemiste-contrôlepunt. Maar toch, een blamage, en voor eeuwig een smet op dat ene roodwit. Die zelfs niet werd weggenomen door de geweldig vriendelijke Duitse militairen, die bij de toch voor hun eigen team bedoelde supportstop iedereen, waaronder ons, hun drank en spijs aanboden ter deling - al deden ze dus hun best, en namen wij hen dat in grote dank af. Buiten de gemiste afstand was dit dus een prima wandeldag, die eindigde met a. het toespreken door Schelden van alle bij de finish voorbijkomende deelnemersgroepen in hun eigen dialect, en b. een fijne bierdrinkerij buiten de tent op het kazerne-terrein, met VN-diplomaat Jan, die voor de VN in de bloemen zit en in Genève naast Ruud Lubbers woont. Geweldige vent, groot voorbeeld voor mijzelf. Jan, dan dus. Man die gelooft in zijn idealen en maling heeft aan wie vindt dat-ie ze op de verkeerde manier nastreeft: weg met de windmolens. De dag zelf ging overigens nog even door. Met eerst een kort drinkgelagje met de door ons op het kazerne-terrein ontmoette en door Schelden ter Zofingerhaus genode twee vertegenwoordigers van het Münchener Danubia-Studentenverein, een uiterst Teutoonse (en schlagende) variant op Zofingia, en daarna een prima maaltijd aan de voet van de heuvel, bij de beste eettent die Bern wat mij betreft rijk is: Neal's. Dat heette vroeger Wendy's, en het is er ge-wel-di-g: Neal's is het Zwitserse idee van fastfood. Dat betekent dat je er dus niet alleen your average BurgerKing-stuff kunt krijgen, maar ook, in daadwerkelijke fastfoodvorm, rösti, chili con carne, taco's en gepofte aardappelen met zes verschillende vullingen, en er een volledige saladbar staat (zelfbediening-na-betaling, 'klein' of groot bord, opscheppen naar believen). Daar kun je dus iedere dag eten, zonder dat het eenzijdig of ongezond wordt. Ge-wel-dig. Tot slot volgde een borrel in Jack's Brasserie, het café van Hotel Schweizerhof - zo'n beetje het Americain van Bern, bezocht door grootheden als Ella Fitzgerald, wiens namen op koperen plaatjes in de zetelleuningen zijn geschroefd. Met een he-le pret-ti-ge bediening. Zondag 6 mei 2001 - de tweede marsdag Zondagochtend bleek Schelden zowaar geleerd te hebben van de voorgaande ochtend, en stond hij op tijd klaar voor vertrek, zodat wij op tijd arriveerden voor weer een prima marsdag. Het weer was iets slechter, bewolkt, twintig graden, maar het was droog en wij zetten er een constant noodtempo in, dat ons na een geweldig prettige strafstamperij, van deze keer een volledige veertig kilometer, aan de finish op de Bea Expo bracht. Die finish was, als je gewend bent aan de mensenmassa's van Bornem, Vielsalm en Nijmegen, wat ontluisterend, maar daarom niet minder glorieus. Niet voor ons hoor. Jawel, ook, maar daar gaat het nooit zo om. Wat leuk is aan zoiets is het bij de finish gaan staan klappen voor de mensen die het moeilijker hadden dan jij. Zoals de Zürcher Verkehrskadetten (marcherend in vrolijke oranje uniformen), waarvan de (jonge) meisjes grote moeite hadden de mars uit te lopen, maar op een geweldige manier ondersteund werden door hun mannelijke (en oudere) collegae, die ze letterlijk aan de hand meenamen en voortrokken. Prachtige dingen, vond ook Capt. Pat Badder, ex-SAS, van de Vehicle Specialist Training School in Gloucestershire, die wij met zijn team in de biertent ontmoetten. Dat werd een fijn gesprek, dat eindigde in een principe-afspraak om ooit samen het door hem nog nooit bezochte graf van zijn overgrootvader, gesneuveld in de slag om Arnhem, te gaan bezoeken. Dat is, buiten verbroedering met bijvoorbeeld Duitse soldaten en medemenselijkheid onderling op harde momenten, waar het bij dit soort marsen om gaat, fooks - het dank kunnen zeggen aan dit soort mensen voor iets dat buiten mijn bevattingsvermogen ligt: dat anderen gestorven zijn voor mijn, lees onze persoonlijke vrijheid. Dat Schelden vervolgens op de tafels ging dansen met een Amerikaanse, een Zwitserse en een Britse soldaat kon de pret daarom alleen nog maar verhogen. En toen we, nadat Marco Schelden na kortstondige slaap met een terrine koud water weer gewekt had ("Schelden, als je niet opstaat moet ik mijn maatregelen nemen. Kom je eruit?" "Nee, want ik wil het gevoel delen, hè" "Dan is dit het gevoel dat ik wil delen *splash*") in Neal's van het avondmaal genoten, waren we het dan ook roerend eens over het feit dat dit was waar we op gewacht hadden, de hele Van Grens Tot Grens Over De Grens lang. En voor mij deed zelfs mijn nieuwe serie bijnamen (waaronder 'potloodventer' de prijs kreeg, naast het opnieuw, om precies dezelfde redenen als tijdens de MESA, terugkerende 'Le Matrix') daar niets aan af. Maandag 7 mei 2001 - de terugreis En ook de volgende dag, die Marco en ik begonnen met een heerlijk ontbijt in het Schweizerhof (niet in de laatste plaats heerlijk vanwege de geweldig mooie Engelssprekende dame tegenover ons), bleef dat de overheersende indruk voor ons alledrie: we hadden genoten, en we komen terug. Dank de Zwitsers, dank de Zofingia (die wij een kaart gestuurd hadden die al voor ons vertrek binnenkwam en dus door onszelf op het prikbord-in-de-hal-van-La-Blanche kon worden bevestigd, that's Swiss postal efficiency for ya) en dank Susanna (die wij voor vertrek voorzagen van boeket, in rot-weiss-rot opgemaakt). De terugreis was overigens nog eventful. Want omdat wij niet zo'n zin hadden in terugjakkeren via Duitsland, kozen wij, na een kort sentimenteel bezoek van Schelden aan de Universitätsbibliothek, voor een terugweg via Luxemburg. Dat was slim, maar om die via het Franse Metz af te leggen niet, want dat is zo'n pleuris tolweg, met om de twintig km een grenspost met pure blackmail. Tergend van arrogantie. Laat die Fransen toch eens een voorbeeld aan de Zwitserse of Oostenrijkse systemen nemen, in deze. Maar goed. Gelukkig genoten wij van een geweldige maaltijd in Café l'Académie te Stad Luxemburg, de prima tent waar ik ook verleden jaar, aan het eind van mijn ZuidDuitse vakantie met drs. Denzler, heerlijk gegeten had, en sloten wij daar het gebeuren af met een flinke borrel in een door Bofferding gesponsorde kroeg. Prima prima, en het late tijdstip van thuiskomst (4 am, na een duivels snelle terugrit van 3 uur door Marco) meer dan waard. Mijn prosit heren, keurig gewandeld. Bern is ons. Diekirch wacht. |