Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
24 april 2004 45ster Schweizerischer Zweitagemarsch Bern Je blijft je verbazen. Want je zou denken dat je het na drie keer wel zo'n beetje gezien hebt, bij zo'n wandelmars in het Zwitserse. Ik bedoel, het kreng gaat niet mooi hoog door de bergen, maar halflaag door de heuvels rond Bern. En al zijn die niet lelijk, voor de overweldigende natuur hoef je het dus niet te doen. Blijven de mensjes en Bern zelf over. Zou je na drie jaar toch echt wel verhapstukt moeten kunnen hebben, want die mensjes zijn er ook bij andere marsen, en Bern is geen joekel van een stad. Maar niets van aan. Wij zouden dit jaar ontdekken dat saaiheid geen factor is, in deze, vooralsnog. Dat begon al bij vertrek. Want per slot van rekening was dit, wegens het onlangs behalen van mijn rijbewijs, het eerste jaar dat ik een significante bijdrage kon leveren aan de tocht daarheen, en weer terug. Dag 1 Dat deed ik dus direct, zodra Marco zijn Polo naar mij had gereden, met daarin ook een Max. Wat onzalige capriolen later (want ik had weinig geslapen, en teveel gedronken, de avond ervoor, en dat kon ik allebei goed merken aan de kater) bevonden wij ons dan toch nog veilig op het Jaarbeursplein. Daar werd de reis al snel interessanter. Van Fred Regts en Harm Swarts, die zich wel voor deelname hadden aangemeld, hadden wij weinig meer gehoord dan het voornemen vrijdagavond te arriveren. Van Ronald Fischer hadden we zelfs helemaal niets meer gehoord, en toen wij die nu belden, bleek hij aan het werk te zijn en niet te peinzen over deelname. Nadat, natuurlijk, wij al een half uur op hem hadden staan wachten. Wij, dat waren in dit geval ons drieën en Jan Middelkoop. Omdat wij van Albert van Geyningen wèl wat gehoord hadden, namelijk dat we hem moesten oppikken in Nijmegen, trokken we dan maar daarheen. Ook daar veilig gearriveerd, mochten wij, in gezelschap van Albert, plotseling diens broer Edwin begroeten, bij wie wij nog zo onlangs, zo prettig, de koffie hadden gebruikt. Edwin moest heel ergens anders heen, dus toen die ter trein trok, scheepten wij in voor de tocht zuidwaarts - Max intussen overgeheveld naar Jan's comfortabeler Opel Bolide. De reis, via twee Duitse Raststättes, kort voor de eerste waarvan ik het stuur aan Marco overdroeg, verliep vervolgens probleemloos, tot en met de aankomst in Belp. Waar wij zelfs nog succesvol mijn werk vooraf wisten te verzilveren, door de per Internet gemaakte reserveringen om te zetten in twee startkaarten (één voor Max en Marco Neumann, die de 20 km gingen lopen, en één voor de rest, die de 40 km ging doen - belachelijk geregeld overigens, want theoretisch zou dus elke groep slechts 1 iemand kunnen afvaardigen, per marsdag, om alle controlepunten te nemen, of die onderling kunnen verdelen), ontbijtbonnen en toegangskaarten voor de schuilkelder in Rubigen, alsmede een routebeschrijving daarheen. Maar daarna ging het mis. Want in Rubigen bleek dat ik mijn camera niet meer had, en de meest voor de hand liggende verklaring was dat ik die, bij uitzoeken en wegsteken van kaarten, bonnen en portemonnaie, op het dak van Marco's Polo had laten liggen bij wegrijden uit Belp. Omdat zelfs die meest waarschijnlijke verklaring niet zo waarschijnlijk leek, doorzochten wij eerst vruchteloos schuilkelder en Polo, daarna even vruchteloos de berm te Belp, en meldde ik het ding tenslotte als vermist bij de Fundstelle, voor de duur van de mars in het schoolgebouw te Belp bemand door Zwitserse infanteristen. Maar dat was allemaal nadat Max en ik ruzie kregen. Want nog in de schuilkelder ontstond eerst een flinke discussie over het verdere verloop van de avond. Max was namelijk moe en had nergens meer zin in. Dat gaf-ie al duidelijk aan door Jan, Albert en mij luidkeels onder druk te zetten ("Moeten we hierop wachten?") terwijl wij uitrekenden wat iedereen moest betalen inzake inschrijfgeld en verblijfskosten. Dat was echter een ingewikkelde berekening, getuige bijgaande scans van het rekenwerk, niet in de laatste plaats doordat niet alle mensen alle drie de nachten zouden blijven, maar er een aantal al op zondagavond terug zou rijden naar Nederland. Wij vonden het dus wat ongelikt van Max geen begrip te tonen voor de complexiteit van dat rekenwerk, maar maakten het ijskoud af. Vervolgens verdiepte de ruzie zich. Want Max had, als gezegd, nergens meer zin in: die wilde zo snel mogelijk eten en naar bed, en was dus van zins dat zo dichtbij mogelijk te doen. Daarin kreeg hij bijval van Jan, die zich eveneens moe voelde, en ook zo snel mogelijk te bed wilde. Maar daarmee gingen zij voorbij aan de ervaring die Marco van Zijntergen en ik met deze tocht hebben, en die ons (mede middels de uitleg van drs. van der Schelden) geleerd heeft dat a. het avondaanzicht van de stad Bern een prachtig is (wij hadden ons er het hele tussenliggende jaar weer op verheugd), b. het eten bij Neal's (vroeger Wendy's) in centrum Bern niet alleen goedkoop en lekker, maar ook nog uniek voor Zwitserland is (want een combinatie van fastfood zoals wij dat kennen, met in fastfood-verpakking geserveerde traditioneel Zwitserse en andere 'gewone' gerechten als rösti, divers gevulde aardappels en bloedhete chili con carne) en c. het zinvol is dat moois en lekkers op de vrijdagavond van aankomst te genieten, omdat het feest in de tent te Belp het leukst is als alle wandelaars er zijn, en dat dus op de zaterdagavond een beter doel is dan Bern. Voor het uitleggen van dat alles kregen wij van Max geen ruimte (alles wat ik erover probeerde te zeggen werd begroet met een luidkeels "Sodemieter op!", afwenden van het gelaat en daadwerkelijk weglopen), en daarom schikten zowel Marco als ik ons in de wil van de meerderheid (Marco had zich zelfs nog conflict-oplossender opgesteld door zich te onthouden van stemming) en gingen we in het dorp eten. Daar was het eten overigens op zich niet slecht (maar wel drie keer zo duur als normaal, omdat de horeca na twee jaar doorheeft dat de Zweitagemarsch een cashable event is). En ook het (volstrekt zotte) ommetje over een parkeerterrein achter het restaurant, na het eten plots in gang gezet door Jan, was op zich niet onprettig. Net zomin, trouwens, als het feest in de biertent te Belp, die vervolgens bezocht werd (maar waar natuurlijk relatief weinig mensen waren, omdat het de vrijdagavond was). Maar ik bleef pissed off, omdat mij het weerzien met de AltStadt en Neal's door de neus geboord was, en werd dat nog erger doordat men, in lijnrechte strijd met de eigen bewering niet naar Bern (overigens op een afstand van zo'n 10 km, dus gelijk aan die van Haarlem naar Halfweg, en ik had nog aangeboden te BOBben ook) te willen vanwege de vermoeidheid, die biertent pas om half 1 's nachts weer verliet. So much for reason. Motherfuckers. Eenmaal teruggekeerd in Rubigen was de beproeving overigens nog lang niet voorbij. Want omdat de schuilkelder zo grundlich geconstrueerd was dat erbinnen geen GSM-ontvangst bestond, maar Henk van der Schelden, Raymond de Gisser en Marco Neumann nog in de auto van de laatste onderweg waren over de Duitse Autobahn, besloot ik dan maar in Marco's Polo te gaan slapen, zodat ik ze naar binnen kon loodsen de schuilkelder in (immers anders onvindbaar). Dat lukte prima, maar vervolgens presteerde Schelden het de hele kelder wakker te houden door met Max te praten, een uurtje of wat. Ik heb nog nooit zoveel geïrriteerd kuchende Duitse soldaten om me heen gehad. En ik schrijf Schelden, omdat we weliswaar uitsluitend de irritant luide basstem van Max hoorden - maar die gaf antwoorden op vragen die Schelden hem fluisterend stelde over het verloop van de dag. Dag 2 Gek genoeg was Max de ochtend daarna ook nog eens als eerste op (omdat de Duitsers toen als militair detachement een dik uur eerder weg moesten dan wij), en presteerde hij het vervolgens hun zo luidkeels te gaan vragen of wij zelf niet ook moesten voortmaken (dat leek mij niet omdat ik hem de avond tevoren had verteld dat we om zeven uur op moesten) dat wij daar weer allemaal wakker van werden. En toen was ik het zo zat dat ik Max luidkeels verrot schold op de parkeerplaats, nadat ik daar eerst, aangekleed en marsklaar, was heengevlucht om aan zijn sonoor gezwam te ontsnappen en hij mij vervolgens doodleuk daarheen gevolgd was om mijn rust opnieuw te verstoren. Max, niet voor een kleintje vervaard, schold natuurlijk vrolijk terug. Over, met name, mijn vergeetachtigheid. Ik had namelijk niet alleen die camera kwijtgespeeld, maar ook nog mijn jas van mijn rugzak laten vallen, bij lopen van parkeerplaats naar schuilkelder. Dat leidde er, op zondagavond, ook nog toe dat Schelden voorstelde dat "de Wandelsoc. dan maar op de spullen van Chielie" zou gaan passen. Ik merkte daarbij fijntjes op dat bij het verliezen van die jas vijf man Wandelsoc. gestaan hadden die dat niet opmerkten, maar aanvaardde Schelden's aanbod niettemin en uiteraard. Maar dat was pas op zondagavond. Nu was het zaterdagochtend, en volgde er eerst de eerste marsdag. En die verliep uitstekend, al liet het weer (net als de ochtend, die Albert van Geyningen, denkelijk wegens mijn ruzie met Max, de uitspraak "Ik ben wel eens blijer geweest" ontlokte, als antwoord op Schelden's vraag "Dag Albert, ben je blij?") te wensen over. Waar wij de afgelopen twee jaar vergast waren op de glorieuze aanblik van Eiger en Jungfrau, recht voor ons, waren die de hele vandaag onzichtbaar, verborgen achter een grijze nevel, die verder zorgde voor waterkou. De pret daardoor echter niet gedrukt, voltooiden wij de eerste marsdag in opperbeste stemming. Dat gold zelfs voor Albert van Geyningen, dus zo zie je maar weer, wat gewandeld hebben niet allemaal vermag. In de biertent troffen Marco en ik bovendien Jan Plasmeijer (een paar dagen voor zijn pensioen) aan, dus dat werd een gezellige bierdrinkerij. Vrienden werden wij bovendien met Jansen, een Duitse reservist die Schelden kende, van de Vierdaagse, en ons gaandeweg het dagparcours tijdens diverse zotte uitspattingen van Schelden, bij rusten (die bood onder andere een zelfgekochte fles Fanta aan aan de goegemeente, hoogst onkarakteristiek gedrag), was tegengekomen. Veel diepzinnige discussie later, diende Schelden mijn avondvoorstel-van-de-vorige-dag, dus Bern ingaan en eten bij Neal's, opnieuw in. Tot mijn verbijstering werd dat vandaag wel voetstoots aanvaard. Tot mijn blijdschap, daartegenover, was er bij Neal's weinig veranderd. Dat Max er geen flikker aan vond (gaande de terugreis naar Nederland snerend door hem aan mij meegedeeld), wijt ik aan vooringenomenheid zijnerzijds, gezien de vorige avond, maar ook aan zijn keus: hij beperkte zich namelijk tot normaal fastfood. En als je dat doet is Neal's een middelmatige burgertent. Marco, Marco, Schelden en ik genoten echter met volle teugen van de loeischerpe chili, de gevulde aardappels en de salad bar, en hadden veel pret (niet in de laatste plaats omdat ik mijn bord op de grond flikkerde, maar wel leeg-at, want in Neal's kun je van de vloer eten). Na Neal's tafelden wij af op het terras van het Altes Tramdepot, bij de Bärengrabe, opdat Schelden zijn in de Zofingia-tafel gekerfde naam, en Fuchsenname 'Beatrix' kon laten zien aan de eerstelingen, wij allen van de uitstekende Hefe Weizen, Helles en Dunkles, en het uitzicht op Bern konden genieten, en ik herbevestigd werd in mijn opinie dat-er-geen-beren-in-Bern-zijn. Geen beer te bekennen, in die hele Graben niet, zelfs niet toen ik straallam was. Daardoor wel katatonisch de nacht ingeluid, werd ik herboren wakker voor de tweede marsdag. Dag 3 Ook die verliep prima, maar bracht ons bovendien beter weer, waardoor wij, zo hier en daar, alsnog de bergen zagen, zij het op grotere afstand dan de eerste dag mogelijk zou zijn geweest. De nieuwkomers, die het nooit beter hadden meegemaakt, leden daar niet onder, want genoten zicht- en hoorbaar van het vandaag geboden landschap, dat er inderdaad niet om loog. Ik maakte onderweg vriendjes met een Zwitserse soldaat, en dat kwam doordat ik, als vlaggendrager van de Wandelsoc. (wij liepen deze tweede dag in verenigings-uniform en, voor het eerst bij een internationale mars, met de verenigingsvlag, van prachtige gejachtlakte stok-met-morenbloed-aan-de-gegoudverfde-punt voorzien door Sint Erik, en in mijn witbehandschoende handen en op mijn zwoegende schouders terechtgekomen omdat Jan Middelkoop vertikte de door het Soc.-bestuur bedachte regel te volgen dat het nieuwste lid aanwezig de vlag draagt), heuvelop zijn peloton-van-Zwitserse-krijgsmaten voorbijstreefde en hij daardoor geïntrigeerd was. Het leverde me complimenten op wegens stijlvol gedrag. Altijd prettig, en toen we eenmaal de Mengistorfberg overgestoken en teruggekeerd waren op de padvindersrust, voor een hernieuwde Knorr- en Rivella-beleving, konden we bovendien onder een prachtige lentezon de afdaling naar de AltStadt beginnen. Gaandeweg die afdaling kwamen Albert en ik tot onze verbijstering een uitpuffend peloton Amerikaanse soldaten achterop. Je zou het niet verwacht hebben, gezien de toestand(en) in Irak. Respectvol brachten wij in het voorbijgaan de Wandelsoc.-vlag omlaag tot horizontale positie, in saluut. "Goodday, United States". Een gebaar dat de achteropkomende rest van ons detachement een warme douche van welkomstgroeten en goede marswensen opleverde, van de Yanks. Eenmaal bij de rivierrust aan de Aare aangeland, zagen wij niet alleen helaas opnieuw het ook meelopende neonazi-detachement (van die kale zwarte bomberjackers met een stalen vlaggenmast, en op vlag en T-shirts een wolfsrune met daaronder 'Nationaloffensive'), dat het, ook helaas, dit jaar inmiddels beter deed qua lopen dan toen we ze, in 2001, voor het eerst zagen, maar ontdekte Schelden tevens op de kaart dat Marco en ik het twee jaar lang fout gedaan hadden. Want hier, bij de brug over de Aare, waar alle door Marco en mij ooit waargenomen detachementen, inclusief die kaalkoppen, rechtsaf sloegen zoals ook wij dat de voorgaande twee jaar daarom deden, is dat helemaal niet de bedoeling. De bedoeling is namelijk een verdergaande lus, langs de Aare, door de AltStadt, langs de Bärengrabe en het Tramdepot, en weer terug om aan gene zijde gelijke brug te passeren op weg naar het Tierpark Dählhölzli. Daar eenmaal achter, deed Marco het onmiddellijk door mij aanvaarde voorstel die extra lus ditmaal dan maar drie keer te lopen. Wij besloten daarom bij de eerste keer Schelden, Middelkoop, de Gisser en van Geyningen te parkeren op het terras van het Tramdepot, en dan zelf nog twee keer te lussen alvorens zij zich die derde keer weer bij ons voegden. Middelkoop had daar overigens geen oren naar, qua wachttijd, dus die liep door, maar eerst kwamen wij dus bij de Bärengrabe... ...waar de schellen van mijn verbijsterde ogen vielen. Want daar, in de zon, moest ik eindelijk toegeven wat ik halsstarrig ontkend had: er zijn BE-REN, in Bern! Wel vier of vijf, gro-te brui-ne! Maar goed dat Jan een digicam had, kon-ie ze op de gevoelige plaat vastleggen. Marco en ik, intussen, poetsten de plaat, terug richting brug. Toen wij die, na een flinke schijtpartij-bij-een-EHBO-post-ervoor mijnerzijds, naar rechts overstaken, werden wij haltgehouden door verbijsterde organiserende Zwitserse militairen. "Wat gaan jullie doen?" Toen wij dat uitlegden viel hun bek nog veel verder open. Niet louter van verbazing overigens - met enig respect bezwoeren ze ons niet meer dan 1 extra lus te maken, in verband met de tijd, en lieten ze ons verder gaan. Eenmaal weer op het terras van het Tramdepot aangeland, deden wij de rest vrolijk bierbegoten kond van het nut dat die extra lus heeft (omdat het op dat stuk wemelt van de trimmende Meischjes), toen diezelfde Zwitserse militairen dat terras plots betraden. "Jullie komen ons vast vertellen dat we voort moeten maken willen we nog op tijd kunnen binnenkomen?" "Nou, dat niet - maar wij zijn wel de bezemwagen." Heerlijk! Wat een verschil met de hondsche behandeling op het parcours in Diekirch, een driekwart jaar eerder! Dat is nog eens beleefdheid! De hele weg terug, door Dählhölzli en langs vliegveld Belp naar de laatste rust, bleven ze ons, als laatste lopers op het parcours, plechtig volgen in hun LandRover, telkens omrijdend naar het volgende controlepunt - maar ze haastten ons nergens. Geweldig, en ze voltooiden het door ons, nadat wij bij de laatste rust verhergroepeerd waren en in marsformatie, luid zingend ('Jerusalem', o.a.) de finish bereikten, aldaar als laatste controle op te wachten. Fan-tas-tisch, en hoewel de hele Zwitserse legertop en alle notabelen de tribunes op het uitloopstuk allang verlaten hadden, finishten wij daarom ui-terst tevreden, met 8 kilometer per uur op dat uitloopstuk, onder luid applaus van zowel langsbanjerende Zwitsers, als om de tekst van het Wandelsoc.-lied ('Wij hou-den niet van wan-de-len') schaterend passerende Nederlanders. In de biertent wachten ons Jan en Jansen, en diens reservemaat, die kranig was, omdat-ie nu aan het eind van zijn allereerste mars met die prachtige joekelplak op de borst aan de Feldschlössen zat (die overigens flink duurder was geworden, sinds verleden jaar, want bijna vier euro kostte). Dat werd volprettige bierdrinkerij. Maar even daarvoor gebeurde er nog iets ongelooflijks. Dit namelijk het einde van de mars zijnde, had ik mij, na plakhalen-voor-meute, spoorslags naar de Fundstelle begeven - alwaar, ver-bij-ste-rend, mijn camera gevonden was! Die man moet gedacht hebben dat ik homo was. Ik heb hem geloof ik overal gezoend. Hij keek mij niettemin onverstoord aan en sprak "Sie hatten nicht erwartet es zurueck zu bekommen". Niet als vraag, maar als droge constatering. Nou inderdaad zeg, wat u zegt. Dankoefain. Es lebe die Schweizerische Armee! Enzo. Naarstig aan het photographeren geslagen vanaf dat moment, legde ik de rest van de middag (inclusief onze ontmoeting met de orkestleider die ieder jaar op dag 1 van de Vierdaagse te Bemmel dirigeert) en avond vast, tot op het moment dat wij, reeds afscheid van Schelden, Neumann en de Gisser genomen hebbend, in Gasthof Krone, te Rubigen, belandden voor het diner. Daar was het gezellig, met het Zwitsers èn Kroatisch personeel, met wie wij echter nogal te doen hadden, omdat zij, naar onze mening, uitgebuit werden. Maar zij waren niettemin voorbeeldig, attent, adrem en lief personeel, dat ons met vreugde voorzag van overigens uit-ste-kend eten (Jan en ik gezellig aan de kaasfondue, heel jammer dat ik er niet meer volledig van kon genieten) en drinken, en bovendien slim opmerkte dat wij er niet geweest zouden zijn als de mars er niet geweest was - cashability doet opgeld, en wandelen wonderen. Dat ik er niet meer volledig van kon genieten kwam doordat ik, als enige, niet nog bijgeslapen had, die dag. Ik liet mij daarom vervroegd door Jan afvoeren naar de schuilkelder, alwaar een tevreden slaap mijn deel werd. De rest bleek zich, gezien de verhalen de volgende dag, blijvend vermaakt te hebben in Gasthof Krone. Dag 4 Die volgende dag had Max besloten zich toch de door Marco van Zijntergen en mij geplande terugtocht via Luxemburg Stad niet te laten ontgaan. Een wijs besluit, vonden wij (en het was niet zijn enige, want hoewel bij schrijven dezes dat laatste al weer tot matiging verwaterd blijkt te zijn, nam hij bij de Zwitserse grens het dapper besluit te stoppen met roken, en zette hij dat kracht bij met de vernietiging van zijn peuken). Zelf zal hij bij dat eerste besluit niettemin achteraf ook zijn bedenkingen hebben gehad. Want hoewel wij een prachtige dag hadden, vanwege zowel het weer als, niet in de laatste plaats, Max' idee om, op weg naar Luxemburg Stad (nadat wij te Hockenheim afscheid hadden genomen van Jan en Albert, die beslist 's avonds thuis wilden zijn), halt te houden in het heerlijke Trier, waar wij op de markt aan het bier, en in de kathedraal ter mis togen, ging Max verontrust naar huis. Dat kwam niet door het verpozen te Letzebuerg. Dat was prettig (al zagen wij er niet de dames die, Nederlands maar daar woonachtig, bij ons in de schuilkelder hadden verbleven en ook gewandeld hadden, en die wij zo leuk vonden), omdat wij, op het terras van Restaurant L'Académie, na enig genept worden door hem (hij schotelde ons eerst een valse ober voor als verpersoonlijking van hemzelf) alsnog met, als gebruikelijk, uit-zonder-lijk hoogstaande cuisine voor een moderate prijs ontvangen werden door de, er inmiddels 34 jaar werkende, gerant Rogér Do Silva Jordão ("Jelui had om een Fransman gevraagd? Niet? Oh! Nee, ik heb geen plannen in het Franse te rentenieren. Wat? Nee, die blonde ken ik, maar jou - jij was hier eerverleden jaar ook? Weer wat geleerd."). Dat vond zelfs Max genietbaar, hoewel hij minder gediend was van het gezelschap dat zich kortelings aan de tafel naast ons (voortvarend door Rogér samengesteld uit vijf andere tafels) aandiende: Minister van Landbouw Cees Veerman, met gevolg. Die vervolgens weer verbijsterd was over de familiaire behandeling die wij kregen van, en gaven aan, Rogér. Het zal mij worst zijn, Cees. Of, correcter, escargots en kikkerbillen. Maar ik ben wel zeer verheugd te zien dat Ministers uit MIJN kabinet van MIJN centen eten in een restaurant dat weliswaar uit-ste-kend, maar toch niet al te duur is. Bravo, bravo, bravo. Het Hoera blijft gereserveerd voor de Deen die mij, terwijl ik ter geldautomaat trok, plots zomaar van de straat trok, alsof ik hem al jaren kende, en een glas wijn aanbood, in een poging zijn naast hem zittende zus een "goede man" te bezorgen. Die daar op zich niet van gediend, maar wel een lekker wijf, en mij persoonlijk zeer goed gezind was. Lekkere wijn, bovendien. Maar die verontrusting van Max, die kwam door de snelheid die Marco en ik daarna aanlegden op de thuisreis. Waar mogelijk namelijk 160 per uur. En daar maakte Max een goed punt. Want hoe blij hij ook was dat wij voor tweeën thuis arriveerden (op tijd voor een naborrel in de Souteneur met Marjon, zelfs), gelijk had hij in de opmerking dat dat mij mijn kersverse rijbewijs had kunnen kosten. Wij gaan dat voortaan anders doen. Mijn prosit heren, keurig gewandeld. Aken wacht. |