Doorzoek deze site:
Wat zijn wij aan het doen?

29 october 2000

Van Grens tot Grens over de Grens: Emmerich-Arnhem

Vandaag heeft de Academische Wandelsoc. het eerste deel gelopen van 'Van Grens tot Grens over de Grens', een door drs. van der Schelden bedacht oefenproject dat ons wandelwarm moet houden tot het nieuwe marsseizoen.

We lopen het Nederlandse deel van de Limes (de noordgrens van het Imperium Romanum) in vijf etappes af, van Emmerich naar Katwijk, langs de Oude Rijn, en bezoeken onderweg alle kastelen die we plunderbaar aantreffen (maar dat plant Schelden zorgvuldig, vanzelfsprekend, net als de te bezoeken horeca-etablissementen).

De eerste etappe werd gelopen door Drs. van Driel (Rob), de door Henk meegebrachte Hr. van Prijzen (Bert), Prakke (Prakke), Henk en mijzelf


Rob

Bert

Prakke



Henk

mijzelf


(de rest van de Wandelsoc. werd om uiteenlopende redenen node gemist), en ging van Emmerich naar Arnhem.

Van Prijzen is een kort mollig mannetje, met een snor (en huzaar van Boreel, net als Prakke, maar als ik het in dit stuk over 'de huzaar' heb bedoel ik Prakke - dat ben ik zo gewend). Veelmalig loper van de Nijmeegse Vierdaagse, maar niettemin lid van het eerste Minimalistengenootschap van Gouden Kruisdragers ("mensen die de Vierdaagse ten hoogste 11 keer lopen", aldus hijzelf). Hij verdacht ons er lange tijd van plezier in lopen te hebben. "Het leuke aan lopen is dat het ophoudt." Precies. Van Prijzen gaat er de volgende etappe niet bij zijn maar heeft per mail aan Schelden aangekondigd zonder etappes te missen in Katwijk te willen aankomen en dus een herkansingsevenement te wensen. Wat een prettige meneer zeg.

Maar goed die mars dus. Prakke en Driel haalden mij op een godsonmogelijke tijd op. Complicerende factor leek de wintertijd, die keihard inging. Maar er was dus geen probleem, omdat ik van de schrik een uur te vroeg klaarstond, strak van de koffie, in full uniform.

Afijn. Een paar zotte uren later (uiteraard incluis vrolijk mobiel gewauwel tussen Schelden en de huzaar) kwamen wij aan op de van Heemstralaan. Daar stonden twee auto's, een AUDI en een Rover, en wij wisten dat Schelden met van Prijzen was komen aanrijden. Wij vreesden het ergste en dat bleek terecht, want het was de Roâhvah. Wat moet Schelden walgelijk tevreden zijn geweest bij aankomst.

Binnen bleek hij volstrekt in zijn element, binnen de kortste keren mijn overhemd strijkend en Prakke aan het fatsoeneren. Maar die bravoure werd deskundig de pan ingehakt door Ma Prakke. "Wat een lelijke overhempjes hebben jullie aan zeg." De weduwe Prakke is een geweldig mens. Ze woont in een prach-tig huis met een ge-wel-di-ge tuin in Arnhem en ik heb nog nooit zulke gastvrijheid meegemaakt.

Wij vertrokken na o.a. koffie en warme krentebollen in van Prijzen's heer-lij-ke Roâhvah en vielen Duitsland binnen om tien uur. Te Emmerich lieten wij ons vereeuwigen door een vriendelijke langsfietsende Duitse en toen ging het richting grens.

Was de opmars tot dat moment onverbiddelijk, nu waren wij al snel de weg kwijt en liepen wij dood op een hek. Van een steenfabriek.

Gelukkig was het maar een kort eindje terug tot de afslag, en toen kwam er een prachtig stuk dijk langs de Rijn. Heuveltje rechts, kasteeltorentje, rivier links, stormachtige wolkenpartijen doorsneden door gouden zonnestralen, voor ons, boven en vanaf de Nederlandse grens, helderblauw. Dus Rob en ik direct snode webcamplannen smeden. Van die pixels die de mooie plekjes verbergen voor de vanachter zijn scherm, door onze ogen meekijkende Sluis, met zo'n eronder langsscrollende tekst 'Moet je kijken wat je mist'.

En hij had wat gemist. De pissende Schelden bijvoorbeeld. Ooit gezien, in windkracht tien? Is net een koe, serieus.

Want ja, het waaide hard. Maar het was droog tot dan toe, dus na uitblazen op de grenskei ('Und so weiter' staat erop) en het kussen van de Nederlandse bodem ging het verder richting Lobith. Richting Lobith? Richting Lobith. De Rijn komt he-le-maal niet bij Lobith ons land binnen, da's bij Spijk. En Spijk is zo'n dorp dat zware heibel krijgt bij overstroming. Ga maar vast klaarstaan met de zandzakken. Of met de stenen, natuurlijk.

Weer even later (en drie steenfabrieken verder) liepen wij Tolkamer binnen, drijfnat. Want vlak daarvoor kwam de bui, en die was bijna net zo erg als die tijdens de oefentocht rondom Haarzuilens van Schelden en mij, eerder dit jaar. Van die horizontale regen van links, zij het nu net iets minder horizontaal en aanzienlijk minder koud.

Een heerlijke bui kortom, waarvoor de anderen schuilden achter een aan de rivier gelegen monument (mie-tjes) en die ik genoot van erbovenop en ernaast. Doorweekt dromden wij daarom wat Vlissingen leek, maar Tolkamer bleek binnen.

Gelukkig was de reddende SM-kelder nabijgelegen. Al opdrogende dronken wij stomende chocomel en strafslappe eiffok. Maar dan zonder melk. Wel heerlijk waren de uitsmijters en broodjes bal die de volslanke, in pikant leer gehulde meesteres haar gewillige slaaf voor ons liet maken. En gastvrij was het zeker. Ze sloegen zelfs niet met de zweep toen Schelden indirect een incident veroorzaakte waarbij een van de cd-torens (met hoesjes, deze) omlazerde, tot grote vreugd van de twee keeshondjes.

Eenmaal buiten was Schelden op slag verliefd op de barvrouw... ...van de tent ernaast. Die keek hem argwanend aan en bovendien was er geen tijd, dus dat werd gelukkig niks.



Daarna langs meer water (ze dwingen daar surfers tot zelfmoord na hoogmoed, althans, er staat bij een jachthaven een bord 'surfplanken van brug' en de enige brug in de buurt is een torenhoge loopplank naar een steiger), door een onNederlands sprookjesbos (met van die lichtgekleurde magere bomen, hoewel geen berken), en toen liepen we weer dood.

Leek het, want er bleek een heel klein voetgangerspad over het industrieterrein te gaan, tussen een steenfabriek en een jachthaven door, waardoor het allemaal erg veel weghad van de Dodentocht ter hoogte van het proefstation voor de fruitteelt. Al voelden wij ons beter, vanzelfsprekend.

En dan vooral Driel (de Kranige Mensch), die direct erna eindelijk zijn felbegeerde off-the-road kreeg. Modder, riet en gras: kekke bende kortom.

Aangekomen bij de pont te Pannerden bleek dat de meesteres ons beduveld had. Haar waarschuwing dat het wrakke vehikel slechts eenmaal per twee uur vertrok, die had geleid tot onkastelige plannen onzerzijds, bleek zotteklap. Bovendien waren het alleraardigste meischjes, die meischjes uit Angeren op de pont.

En dus marcheerden wij tevreden de binnenplaats van Kasteel de Doornenburg op. Een prachtig ding, dat kasteel, temeer daar er op die binnenplaats een boerenhoeve staat, maar voor de rest is Floris er opgenomen (die serie met Rutger, weetjewel, en dus later ook de film) en dus slaat de rondleiding navenant nergens op. Da's meer iets voor kinderen.

Hoewel, dat sloot dus naadloos aan bij de zinloze belevingswerelden van Schelden en de huzaar. Ze brachten de schone jonkvrouw die ons dapper rondleidde in grote verwarring. Schelden door het voorbeeldharnas te omgorden en daarna vervaarlijk door de ruimte te zwiepen, Prakke door in een andere ruimte de bar te openen zodra zij verklaarde dat-ie op dat moment gesloten was (Prakke: "God, juffrouw, wat hebt u een verduiveld leuk kettinkie om uw nek" Juffrouw: "Meneer, u moet zich op het kasteel focussen, niet op mij").

Driel en ik vermaakten ons intussen geweldig met het uitzicht, en Bert keek verbijsterd maar tevreden naar het geheel en corrigeerde intussen de toespraak. Bert is namelijk een fan van van Gelder. Niet Jack, maar Karel, vandaar.

Na de rondleiding was de jonkvrouw, wijselijk, in geen velden of wegen meer te bekennen, maar vloeide de Oranjeboom (helaas) rijkelijk. Helaas qua smaak dan, niet qua vloeien.

Een totaaloponthoud van 2,5 uur armer vertrokken wij monter richting Arnhem. Bijna hadden wij het onderspit gedolven op een stuk opgespoten land naast een modderdijk, waarop wij na een slingergang door een moeras terechtkwamen (stuurfoutje van Satan). Maar het bleek slechts omploegd, dus de modder kwam maar tot de schenen.

En tot in de kroeg in Huissen natuurlijk. Alwaar Schelden opnieuw verliefd werd. Op de barvrouw, Annette. Maar dit keer had hij gezelschap van Jochem. Al leek dat meer op iets anders dan op verliefdheid. Nu goed, een mal gesprek (waarin van Prijzen zich succesloos profileerde als begeleider van een roedel randgroepjongeren) later togen we het invallende duister in.

Toen kwam het hardste deel van de tocht, althans voor mij. Eindeloos langs de snelweg, met Arnhem bedrieglijk dichtbij en naderend. Bedrieglijk want niet dus. Die John Frost-brug, die wandelt, ik weet het nu zeker.

Maar we kwamen er wel, en reikten elkaar middenop de brug de hand ter afsluiting van een geslaagde en blaarloze (op een hele kleine van Jochem na) eerste etappe. Dachten we.

Want toen kwam de hel. Het maakt niet uit hoe groot de afstand is, als je het vantevoren weet is de vermoeienis aan het eind een puur psychologisch ding. Dus door moeten lopen terwijl je er denkt te zijn, da's haatbaar.

En aangezien Prakke zo'n zeven brede straten achter Sonsbeek woont was dat nog een beste tippel. Die voor mij dan wel weer het voordeel had dat een groot stuk Arnhem deze avond voor mij werd bevrijd van pijnlijke herinneringen, vervangen door betere.

Dit niet in de laatste plaats door de heilige moeder Prakke. Die ons in overvloed (warm haardvuur, rijkelijke drank, goed eten, en levendige conversatie) verdronk toen wij uitgeput over haar tuindrempel strompelden.

Ik heb me zelden zo bezwaard gevoeld. Wat een wereldwijf.

Ik mag geen boon zijn (dat vindt de dokter niet goed) maar als je in dat huis, met zulk gezelschap, bij een knappend haardvuur voor de alcoof-met-serre-aspiraties je wijn zit te drinken na 45 kilometer (wetenschappelijk door van Prijzen vastgestelde afstand - hij mat haar af aan zijn voeten die "net niet naar 50" voelden), dan kan zelfs een door Schelden afgedwongen fotosessie je humeur niet meer vergallen.

Bovendien hadden Rob en ik niks te klagen over de andere heren - die waren met zijn drietjes in de Citroën van Jochem Prakke teruggereden naar Emmerich om de Roâvah op te halen, Schelden mee om de andere twee het slapen vakkundig te beletten, terwijl wij de barbecue stookten, met wisselend succes.

Kwart voor twee 's nachts zette de huzaar mij weer ter Vide af. Ik moet zeggen, ik ben zelden zo tevreden (en zo onmiddellijk) in bed gevallen.

Mijn prosit heren, keurig gewandeld. Katwijk wacht.