Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
24 mei 2002 35ste Marche de l'Armée, Diekirch Diekirch was dit jaar al een drama voordat we een voet verzetten. De onmin tussen van der Schelden en van Zijntergen, die tijdens de vorige tocht zo eenzijdig hoog was opgelopen (al was het geen eenzijdig gebeuren, laat ik daar volkomen duidelijk over zijn), was ondanks bemiddelingspogingen uit alle windrichtingen niet bekoeld. Integendeel zelfs. De Wandelsoc. als Gazastrook: een deerniswekkend gebeuren. Ik had, mijn onpartijdige insteek getrouw, vooraf nog aangeboden om desnoods per trein met Schelden naar Luxemburg te reizen. Ik voelde namelijk al aankomen dat hij niet met ons in de auto zou gaan zitten, dus leek het me dan gezelliger om twee aan twee, dan drie aan één te reizen. Maar hij ging liever alleen, omdat Marco hem wel met de auto had mee willen laten rijden, maar erbij zei dat hem dat niet kon schelen omdat-ie "alleen nog maar medelijden met Schelden" had - en omdat Schelden, naar eigen zeggen, "het eerste contact met Marco sinds het uitbreken van de ruzie niet weer van consumptieve aard wilde laten zijn". Prijzenswaardige gedachte an sich, dat laatste. En dus bovendien een rustige reis, met Jochem en Marco, naar Diekirch per Polo, die bovendien snel prettiger werd zodra we de grens van het Groothertogdom overreden, omdat we er pal achter een joekel van een winkel ontdekten met ladingen tabak en zeldzame sterke drank. Dus kochten Jochem en ik daar beiden prettige whiskey (ik een tienjarige Talisker, voor bij de vrouw van mijn dromen, Jochem een 12 jaar oude Jameson en nog een fles - ik ben vergeten wat daarin zat, maar die Jameson zal ik nooit meer vergeten, zometeen meer daarover), gingen Jochem en Marco zich te buiten aan pakken kankerstok, en voorzag ik ons ook nog van een fles Moskovskaya voor de onmiddellijk. Maar de rust en prettigheid hielpen weinig. Want, nadat we Luitenantes Marquart Scholtz en Vissers, Vissers' moeder en vriendin aan de finish hadden begroet en met enige moeite de organisatie hadden overreed om ons, lastminute, onderdak te verschaffen in het Atheneum van Caserne Grand Duc Jean op de Herrenberg boven Diekirch, waar Schelden reeds lag te pitten, wij hem daar prettig ruw hadden gewekt, en vervolgens gevieren naar beneden waren gereden op zoek naar avondeten, barstte de bom subiet. Zodra we uit het vehikel stegen zette Marco snerend de aanval in. Dat duurde voort tot in de McDonald's (het was nu eenmaal te laat om nog fatsoenlijk te kunnen restauranteren), alwaar Schelden zijn kalmte, tot dan toe wonderwel bewaard (je zou bijna denken dat-ie de vermoorde onschuld echt was, maar dat is onzin, want die ruzie was ouder en kwam niet uit het niks, blijf ik stellen), onder het constant verbaal beuken van Marco verloor, en terug begon te schelden. Dat duurde niet lang, want Marco gaf er op dat moment resoluut de brui aan en vertrok. Beetje bot, natuurlijk, want daarmee liet-ie ook Jochem en mij zitten. Maar ja, wel te laat om nog iets aan te doen. Hij kwam weliswaar nog een keer terug, omdat-ie zonder de toegangskaart uit mijn binnenzak het kazerne-terrein niet op mocht en dus zijn spullen niet kon ophalen, maar ook dat mocht verder niet baten: van Zijntergen vertrok met die kaart, haalde zijn spullen op en reed linea recta terug naar Nederland en huis. Ik kan u zeggen, dat was een onprettig gebeuren, dat mij een forse week van slag heeft gehouden en dat bij schrijven dezes (10.06) eigenlijk nog steeds doet. Ik heb tenslotte een goede vriend verloren, hiermee. Maar wat moet ik er in Godsnaam mee? Ik kan twee kemphanen van dit allooi niet uit elkaar houden als ze daar zelf geen inclinatie toe vertonen en ik weiger partij te kiezen in een conflict dat a. niet het mijne is en ik b. als volstrekt onzinnig beschouw, van bei-de on-buig-za-me kan-ten. Zo. Daarmee heb ik mijn mening over dit onzalig gezeur geventileerd en daar blijft het bij. En daar bleef ik zelf ook bij, want ik geef niet op bij onprettigheden. Dus bleef ik in Diekirch, met Jochem en Henk. Betekende wel dat we moesten teruglopen vanaf de McDonald's. En omdat we inmiddels toch al aangeschoten waren van de Moskovskaya (waarvan een kwart trouwens op de vloer van de hamburgertoko uiteenspatte toen de fles uit mijn jaszak gleed bij opstaan na het eten, heel slordig), werd het een de Wandelsoc. waardige terugtocht, die onder andere langs 'Il Gatto & la Volpe' leidde, een Italiaans hotel-restaurant met wanden vol foto's van Hollywood-sterren, aan de Avenue de la Gare in Diekirch, waar Schelden, tot vermaak van personeel, publiek, Prakke en mijzelf, de boel op stelten zette met luidkeels Romeins gezang, om zijn beruchte zuiprekkerij kracht bij te zetten. Niet dat-ie het erom had hoeven doen. Zuiprekkerij volgde namelijk, het schokkend karakter der avond indachtig, sowieso. In de regen, op een natuurstenen trap, op het terrein van de kazerne, naast het Athenée. Die hele fles 12 jaar oude Jameson van Jochem werd soldaat gemaakt vanuit langzaam doorlekkende papieren bekertjes, terwijl wij het gebeurde doorspraken. Verbijstering en droefenis overheersten, maar de drank smaakte prima. Tot we vroeg in de morgen, onder ochtendlijk vogelgefluit de slaapzakken opzochten. Om daar, uiteraard, als strompelend ochtendlijk weer uit tevoorschijn te komen. Gelukkig konden we met vriendelijke medewandelaars meerijden naar beneden, maar toen moesten we met onze knalkaters natuurlijk wel gewoon veertig kilometer gaan lopen. Dat viel niet mee. Van 12 jaar oude Jameson gaat eh... ...alles binnenin je loszitten. En piepend scharnieren. Je wordt er een soort van oud Schots kasteel van. Schots van scheef, dan dus. Bovendien bleek dat mijn optimistische gedachte tijdens de Berner Zweitagemarsch (waar ik dacht dat Bern zich met dat nieuwe parcours inmiddels qua zwaarte wel met Diekirch kon meten) complete poppycock was. Diekirch blijft een monster. Daar deed het feit dat de route nagenoeg exact die van verleden jaar was niets aan af. Daar kwam nog bij dat we, omdat we wegens verslapen te laat vertrokken waren, achteraan liepen. Dat vond Schelden verder prima, maar ik niet. Ik kom tenslotte in Diekirch voor de medewandelaars. Voor Vianden hoef ik het niet te doen, dan kan ik beter met mijn nieuwe lief een weekend in Hotel Oranienburg gaan zitten (overigens een prima plan, bedenk ik mij zojuist). Dus dat ik achteraan liep, dat zoog. Dus hup, de sokken erin. En dus flink ook. Hetgeen er dus toe leidde dat ik, aan het eind van de dag, heel wat prettige gesprekken (met onder anderen Huib Bavelaar en Georges, net als vorig jaar daar met de soep) rijker, maar dus ook volledig strambrak was, dus. Heel vervelend, want daardoor was ik niet meer in staat het avondlijk feest mee te maken. Daarom taaide ik, na een overigens heel prettig weerzien met zowel Astrid van Loon als Reservist Spaan (2x, want broer mee), zo vroeg af dat ik de hele lieve Marquart Scholtz (darling, we must stop meeting like this) niet meer gezien heb. Die was namelijk al weg toen ik binnenkwam, en kwam terug voor het feest, maar toen lag ik dus al boven op de berg te pitten. Grrrr. De volgende dag voelde ik me door de nachtrust wel een stuk beter. Zo goed zelfs, dat ik schouderophalend Jochem kon volgen, toen-ie in alle vroegte besloot de Herrenberg te voet af te dalen, omdat-ie geen zin had in wachten op een lift. Hetgeen ertoe leidde dat Schelden, die nauwelijks kon lopen omdat-ie de dag ervoor op z'n kantoorschoenen was gaan wandelen (die hoorden bij zijn Securicor-uniform dat-ie erboven droeg), ons in Wandelsoc.-tenue grijnzend voorbijreed in een door hem aangehouden knalrode auto, halverwege de Herrenberg. Niettemin waren we nagenoeg gelijk bij de startlijn, omdat de weg naar beneden, die Jochem de middag ervoor bij zijn weg omhoog (die veel later had plaatsgevonden dan die van Henk en mijzelf, omdat Jochem als barman nu eenmaal katerbestendiger is dan wij twee) had waargenomen, loodrecht omlaaglazerde, direct het stadscentrum in. Niet goed voor mijn enkels, maar wel tegen de stramheid. In één keer warmgelopen. Dat kwam mooi uit, want ook vandaag (weer exact hetzelfde parcours als het jaar ervoor) was moordend. Prachtig, dat wel, en eigenlijk simpeler dan verleden jaar, want minder heet, maar ik was ook vandaag toch nog brakker dan toen en bovendien, zo'n tweede keer weet je ongeveer wat je ook alweer te wachten stond. Dat maakt Diekirch er niet makkelijker op, want wat je te wachten stond, daarvan weet je dan weer heel goed dat het moordend was. Dat levert, tegen de tijd dat zo'n driekwart van de dagtocht erop zit, wel weer prachtige momenten op. Die Belgen die ons ontroerd bedankten voor de paar strofen Wandelsoc.-lied (die over de trots en de finish, couplet 7 t/m 9 + refrein) die we achter ze zongen. Of dat schattige meisje dat, terwijl haar vriendje en vader achter haar in de berm stonden te pissen, het huilen nabij en op haar lip bijtend over de rivier stond uit te kijken, maar prachtig lachte toen ik, voorbij benend, mijn duim naar haar opstak, en alsnog in tranen geraakte toen ik, aan het eind van de dag, waar ik op de brug over de Sûre, tweehonderd meter voor de finish, op Schelden stond te wachten, voor haar applaudisseerde, toen ze met vriend en pa voorbijkwam. Maar het kostte me definitief dat verbeide weerzien met Lies. Want die was ook nu alweer weg toen ik als bijna laatste aankwam. Dat kwam enerzijds door Schelden, op wie ik immers traditiegetrouw wachtte op de brug, maar die (ik had het deze keer ook niet tegen hem gezegd, da's waar) onderweg in een kroeg was blijven hangen. Maar anderzijds had ik haar de dag ervoor natuurlijk niet moeten missen, en dat was toch echt m'n eigen schuld. Gelukkig maar dat het achteraf niet ongunstig blijkt te zijn geweest. Want die Talisker, die heeft een korte week later een prachtige avond opgeluisterd, waarop de vrouw van mijn dromen mijn verse lief werd. Dat zou misschien wel onmogelijk zijn geworden, anders. Dus zo ellendig als Diekirch dit jaar was, zo prettig was wat erop volgde. En dus zal mijn herinnering eraan niettemin voor altijd een goede zijn. Mijn prosit, heren, dames, keurig gewandeld. Marche-en-Famenne wacht. |