Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
26 april 2002 43ster Schweizerischer Zweitagemarsch Bern Studentikoze slemperij. Dat moet het geweest zijn - want wie gelooft dat nou? De Wandelsoc. had de Präsident van de Zofingia Bernensis nog wel
geschreven, door Schelden vakkundig vertaald in het Duits. Wij hadden, tenslotte, weliswaar de vorige keer zo genoten van ons verblijf in Zofingerhaus La Blanche aan de Alpeneggstraße dat we daar dit keer graag wilden terugkeren, maar waren destijds ook zo onverwacht en luidruchtig aanwezig dat de huishoudster van het pand later scheen te hebben geklaagd. Het leek ons daarom een goed idee haar deze keer tevoren te waarschuwen, en daarom verzochten wij de Zofinger, in die brief, dat voor ons te doen - vooropgesteld dat de Zofinger zich er überhaupt in konden vinden dat wij in La Blanche overnachtten. Dag 1 Helaas, op de dag dat wij in Marco's Polo vertrokken, voor de opening van het Wandelseizoen 2002, de 43ste Schweizerischer Zweitagemarsch in Bern, was er op die brief nog geen antwoord. Daarom niettemin niet getreurd. Nadat Marco van Zijntergen, Jochem Prakke en ik in Gilze-Rijen Astrid van Loon hadden opgepikt, en een heel eind scheuren (door Duitsland, met twee stops bij Raststättes) later, arriveerden wij in een regenachtig Belp. Belp? Ja, Belp. Tot op heden vond de Schweizerischer Zweitagemarsch als gezegd plaats in Bern. Basiskamp was in dat geval de Bea Expo, een enorm soort van RAI. Maar verleden jaar was er kennelijke onmin ontstaan tussen de beheerders daarvan en de organisatoren van de mars. En dus was dit jaar uitgeweken naar Belp, een dorp op 10 km afstand van Bern. Dat was geen probleem, want Belp lag voor de hand. Niet alleen wij, maar ook VN-diplomaat Jan (die kenden we nog van de vorige keer) en Flip Koster (die kenden we nog van Diekirch) hadden het weten te vinden, want die liepen we tegen het lijf zodra we uit de auto stapten. Na een lang partijtje wachten bij de inschrijving (die vond plaats in het plaatselijke schoolgebouw, dat tevens dienst deed als onderkomen voor zo'n beetje de helft van de wandelaars) reden wij, na een hele korte inspectie van de Belpse biertent, door naar Gümligen. Gümligen? Ja, Gümligen. Want omdat die school in Belp niet groot genoeg was, werd een deel van de wandelaars elders gehuisvest: in een atoomschuilkelder in Gümligen, namelijk (die in het dagelijks leven onder andere dienst doet als oefenruimte voor plaatselijke bands). Het was overduidelijk dat de organisatie nog moet wennen aan het veranderde jasje. Want we moesten, bij de inschrijving in Belp, niet alleen de nodige moeite doen voordat we doorhadden waar we geacht werden ons kwartier op te maken, maar de routebeschrijving naar Gümligen was bovendien abominabel. In drie uur hadden wij veel meer gezien van Bern dan ons lief was. Maar gelukkig was, bij aankomst in de Zivilschutzanlage, het leed geleden. Wij werden daar uiterst voorkomend opgevangen door zwitserse commando's en para's, die ons keurig parkeerplaats en kwartier wezen en bovendien 24 uur per dag de kelder bewaakten, aan een tafeltje in de toegangshal. En dat zonder een pak kaarten! Opmerkelijke discipline. Zo'n kelder is overigens uiterst comfortabel (prima stapelbedden in ruime kamers, vrouwen en mannen verplicht apart, dat wel, afsluitbare metalen kastjes, fantastische douches in goed geoutilleerde sanitaire ruimten, kleine gemeenschappelijke 'kantine'), al denk ik wel dat meespeelt dat wij er naar believen weer uit konden. Hetgeen we dan ook deden. Want zodra de boel lag spoedden wij ons naar Bern, parkeerden wij de auto pal voor La Blanche en wisten wij, na een liftrit naar beneden vanaf de Grosse Schanze en een goed avondmaal in Neal's (nog steeds de tofste snackbar van Europa, qua assortiment, zie het verslag van de vorige keer voor een uiteenzetting daarover) de Zofinger probleemloos te localiseren. Die waren namelijk, zoals Schelden ons per telefoon accuraat had verteld, in Hotel Zum Goldenen Adler de doop, in de fontein daarbuiten, van een aantal nieuwe leden aan het vieren. Het was een prettig weerzien, met Subtil, Goldrauch en de hunnen. Maar van dat verhaal van de Präsident (voor straf vergeten hoe-ie ook alweer heet, al was-ie minstens zo aardig als Präsident Von & zu verleden jaar) geloofden we dus geen moer: hij beweerde dat ze zo onder de indruk waren geweest van het feit dat onze brief in het Duits gesteld was, dat ze hadden willen terugschrijven in het Nederlands, en de enige studenten binnen Zofingia die dat konden waren uiteraard ziek, zwak èn misselijk. Kom zeg, leer ons studenten kennen: lam in de hoek, zul je bedoelen! Alsdat we van harte welkom waren in La Blanche. Jammer jôh, nu al betaald voor en bed opgemaakt in de Zivilschutzanlage Moos. Dat nam allemaal niet weg dat het gezellig drinken was bij goede gesprekken, tot twaalf uur. Toen togen wij, tradities indachtig en 's lands wijs getrouw (voorzover de Zofinger typische Zwitsers zijn dan) naar buiten voor het zingen van La Messe - als altijd groepsgewijs, in kring, met kaarsjes in het midden. Daar moet je bijgeweest zijn om het te begrijpen: het is een moment voor trots en koude rillingen (en dus reden voor een gedichtje, achteraf). Daarna namen wij tevreden afscheid, wandelden we nog even naar de Brug over de Aare (blijft een wondervolle plek, al was het uitzicht aan de inmiddels vermoeide Astrid helaas niet echt meer besteed) en snelden we terug naar de kelder, voor verdiende nachtrust. Dag 2 De volgende ochtend rond half zes (ons vertrektijdstip voor de 40 km. was door de organisatie vastgesteld op 06:15) reden wij met Marco's bekende noodgang naar Belp. Niet dat die snelheid hielp, want de weg terug vanuit Gümligen naar Belp bleek net zo moeilijk vindbaar als andersom. Een startkaart-met-eerste-knip rijker zetten wij er niettemin rond de bedoelde tijd stevig de pas in, de nog koude velden rond Belp in. En nat bovendien, want het regende tot het moment dat we de eerste schreden zetten. Het begint er werkelijk op te lijken dat de Wandelsoc. altijd mazzel heeft met het weer: ook nu werd het droog en, kort nadat ik met een vrolijke morgengroet in hoog tempo Flip passeerde, zelfs zonnig, en warm. Dat het nog een paar uur duurde voordat het echt heet werd, wat het uiteindelijk wel werd, was zonder meer prettig - helder en fris, maar comfortabel wandelweer. En al snel bleek dat de verplaatsing van de mars naar Belp een enorme verbetering van het parcours inhield. Waar wij vorig jaar nog grotendeels door de dalen gelopen hadden, over trottoirs en door dorpskernen die soms akelig veel van Schalkwijk, Haarlem (prettig wonen maar niet waar je op je vakantie wilt gaan wandelen), weghadden, kwam er deze keer reliëf en hoogte. En niet zo'n beetje ook. Plots bleek ik bezig aan een steile klim waar die monsterbult, verleden jaar in Diekirch, nog een puntje aan kan zuigen. Vrezend voor een hartaanval, maar uiteraard triomferend, bereikte ik zwetend en hijgend de top, waar ik overvallen werd door een fantastisch uitzicht. Links naast me lag het groene dal, waar alle fruitbomen in bloei stonden, voor me strekten zich alpenweiden uit, felgroen met heldergele paardebloemen, daartussen stonden rustieke zwitserse boerenhoeves en hier en daar zo'n Ravensburger-puzzel-kerk, en daar weer achter torenden... ...ber-gen! Die hadden we verleden jaar tot onze grote teleurstelling niet gezien, maar nu waren ze er eens te meer. Doordat het, laag aan de grond, nog zo koud was (legde Jan mij wat later uit), en er toevallig geen wolkendek om de besneeuwde toppen hing, waren de Eiger en de Jungfrau, bijna de hele rest van de dag recht voor mijn neus, in al hun ongenaakbare, kale schoonheid bewonderbaar. Berglucht maakt vrij (zei Rousseau ooit). Ik ken weinig vistas die zo verpletteren als die van de machtige Alpen. Dan weet je weer hoe nietig je bent, en dat er dingen zijn die sterker zijn dan jij. Prachtig, tot op het poëtische af. Bovendien kwam ik hier een gezellige groep Britten tegen ("What part of the UK are y'all from?" "What part would you like us to be from?"), een samengestelde unit met lieden uit het hele Verenigd Koninkrijk, gelegerd in Duitsland, met 10 kg op de rug dapper aan het stappen. Een prettig gesprek en een fors aantal kilometers later stuitte ik, inmiddels in gezelschap van Jochem, op diezelfde gemengde groep, van Belgische marine, Zwitsers en Duitsers, die ons vorig jaar al zo teisterde met steenkolengezang. Gelukkig waren ze in niets veranderd, dus werden we niet alleen getracteerd op een vrolijke 'I wish that all the ladies...' (een vreselijk lied, maar beter dan 'Captain Jack'), maar ook op stickers. Die hebben dat soort groepen namelijk altijd bij zich, om uit te delen aan kindjes in de te passeren dorpen, die daar altijd joelend om vragen en dolblij mee zijn. Daar kon de Wandelsoc. dit jaar gelukkig aan meedoen, want ik had van de hunebedden-postcards daadwerkelijke ansichten laten fabriceren in de Haarlemse MultiCopy, en deelde die dus nu met Marco uit. Ze vonden gretig aftrek, de kids kregen zelfs ruzie over wie welke mocht hebben en sloegen driftig aan het ruilen. Het was, kortom, een heerlijke wandeling. En afwisselend ook, omdat het laatste deel van de tocht weer wel door het dal ging, maar dan door een heel fraai stuk van het Gürbigental, door boerengehuchten en een lang grindpad af, langs een rivier. Vlak daarvoor, in Lohnstorf, bleek overigens dat zelfs zwitserse varkensboeren het wonder van de ecologisch verantwoorde nieuwkapitalistische marketing niet ontgaan is. Naast een modderige corral met goed doorvoede zwijnen, plompverloren in een uitgestrekte groene wei langs een landweg geplant, hing een koddig, in plastic verpakt stuk papier ("Voeren verboden, land betreden verboden, informatie inwinnen wenselijk, vlees bestellen wenselijk!") met daarbij wat verregende visitekaartjes, van boer Michael Haslebacher die zelfs zo modern blijkt dat-ie ook nog een keurige website heeft. Zo zijn dus die vrolijk knorrende (maar bij aaien vervaarlijk van zich af bijtende) zwijnen reclame voor hun eigen product. Scharrelvlees van de bovenste plank, kortom: koop hier uw Babi. Scharrelvlees was er overigens alom. Vond althans Jochem, die zichzelf niet zou zijn geweest als-ie niet alleen genoot van het plaatselijk vrouwvolk, maar ook de zelf meegebrachte muts aan passend mannelijk chauvinistische zwijnigheid onderwierp. Je vraagt je soms af hoeveel verschil er is, tussen zo'n bijtende big en een Prakke. Maar goed, dat nam niet weg dat wij, keurig vermoeid maar met veel plezier dat laatste eind langs de rivier afliepen, om vervolgens voldaan neer te zijgen in het gras naast de biertent in Belp. En dan blijkt toch het nut van dat vroege vertrekken. Want nu, rond een uur of één, was het inmiddels zonovergoten en heet. Dat is dus prettiger bierdrinken dan wandelen. Heel prettig bierdrinken, dat wel. En al helemaal als, naast het uitstekende gezelschap van Jan, die de middag in geanimeerde conversatie met met name Marco van Zijntergen doorbracht, ook twee beeldschone luitenantes-eerste-klas van de Geneeskundige Troepen in respectievelijk Seedorf en Oirschot het beeld verrijken, tussen het gras en de paardebloemen. Dat werd dus een prettig gesprek, met Petra Vissers en Elisabeth Marquart Scholtz. Zo prettig en zo langdurig zelfs dat er, toen wij om een uur of zes in de atoomschuilkelder in Gümligen terugkeerden, niets meer terechtkwam van ons plan om in Bern uit eten te gaan. Marco, tegen mij: "Zullen we gaan?" Ik, tegen Marco: "Ja. Snurk." En zo gingen niet alleen ik, maar ook Jochem en, nadat-ie ons op de gevoelige plaat had vastgelegd, Marco zelf onderuit. Dat komt er, van bier in de middagzon: dat noem je gevloerd. Dag 3 En op dag 3 werd het allemaal nog veel beter. Hoewel het weer de nodige moeite kostte, kwamen wij deze ochtend sneller in Belp. Nou vonden we die rit deze keer sowieso niet zo erg, want het weer was weer verbeterd en dus hadden we nu tijdens de rit, ter rechterzijde, al bergketens in zicht - adembenemend, in het licht van de opkomende zon. Zelfs het vroege uur van de dag deed daardoor niet echt meer terzake, al deed dat zich wel even gelden doordat ik, de startkaart in de hand op zoek naar de vertrekknip, terechtkwam tussen de gelaten wachtende deelnemers aan de dertig kilometer. Mijn goede opvoeding indachtig kwam ik er, uit beleefdheid keurig meewachtend, pas na vijf tot tien minuten achter dat ik me allang langs ze heen had moeten worstelen omdat wij, als deelnemers aan de veertig, nu het inmiddels kwart voor zeven was toch echt laat aan het vertrekken waren. Wat niettemin volgde was een prachtige wandeldag, veel mooier nog dan de vorige. Ook nu werden we regelmatig de hoogte in gestuurd. Dat gebeurde vandaag, op zo'n driekwart van de wandeling, zelfs op memorabele manier: het hele peloton werd namelijk in een lus geleid, zodat je, bij aanvang daarvan, ter linkerzijde van de weg de al terugkerende wandelaars, ter rechterzijde van de weg, tegemoetliep. En dat was grappig, omdat daar twee nederlandse legerofficieren tussenzaten die mij kennelijk van eerdere tochten kenden (geen idee, zelf, moet ik eerlijk zeggen). Want ze staken de weg over om mij hartelijk te begroeten en de hand te schudden, en meldden, opgewekt: "Er staat je nog een pestbult te wachten, om de hoek!". Nou inderdaad zeg. In de hitte van de vroege middag, en met vers achter de kiezen een heerlijke Rivella-, braadworst-, koffie- en alpenmilchchocola-rust in gezellig gezelschap van Flip (die mij bovendien vriendelijk voorzag van inmiddels noodzakelijke sporttape en zich sowieso erg behulpzaam opstelde door op te trekken met een vriendelijke Surinaamse die wat te hard had gelopen in het begin en nu flinke last van haar pezen had, tot ons aller deelneming), leidde die bult tot een flinke zweetpartij. Maar dat bomde niet. Want zo fraai als de pittoreske boerenberggehuchten onderweg al waren geweest, rustiek verstopt in door glooiende heuvels ingesloten lentegroene alpenweiden, nog kleurrijker door de appel- en kersenbloesems, zo prachtig was deze trek omhoog, over onverhard leisteenpad tussen de dennen door, en zo overdonderend weids het uitzicht bij het tevoorschijn komen uit de zoom van het bos, vlak voor de afdaling naar het eind van de lus. Het is een keihard feit: de Schweizerischer Zweitagemarsch mag zich, met dit nieuwe parcours, eindelijk scharen onder de marsen van buitengewone schoonheid, naast Diekirch en de MESA. En zal dat ook volgend jaar hoogstwaarschijnlijk doen, want ook dan wordt vertrokken uit Belp, heb ik mij laten vertellen. Maar voordat we in Belp terugkeerden kwam er eerst nog een prachtig stukje Bern (de enige keer dat we, al wandelend, de stad zelf aandeden, dit jaar): na een rust aan de oever van de snelvliedende Aare (die wat langdurig werd doordat Astrid, Jochem en Marco er vlak voor, geheel irreglementair, bij een tokootje langs de weg stopten voor een bord spaghetti) ging het er een kilometer of vijf langsheen, door het Berner Tierpark, een serie habitat-enclaves voor prachtige beesten langs de rivier. Geliefd domein van trainende Keniaanse cross-country-lopers, verliefde stelletjes en families-met-kleine-kinderen op zondags-excursie. Buitengewoon bizar om daar tussendoor te lopen, nadat je een hele dag in de natuur hebt vertoefd. Nog vreemder als je je realiseert dat dit, zo'n zondags park, weliswaar overkomt als stadsleven, vergeleken bij de juist verlaten alpenweiden, maar voor het rondwandelende gepeupel al een best stukje natuur is. En dat in een land als Zwitserland! Zo zie je maar weer, de wereld is vol verrassingen. Op dat laatste feit werd ik ook zelf weer eens hard gewezen, toen bleek dat ik, mijn reputatie getrouw, mijn portemonnaie had laten liggen bij die laatste rust. Geen nood, behulpzame zwitserse militairen, die ik nooit meer gezien heb, maar die mij wel twee keer belden terwijl ik wandelde, brachten het kreng mee toen ze terugreden naar Belp, en leverden het daar af bij de balie Prullaria & Gevonden Voorwerpen, waar ik het die middag weer op kon halen. Voorafgaand aan dat moment kwam er voor mij nog zo'n onprettige verrassing, want Jochem Prakke zette er ineens de sokken in. En niet zo'n beetje ook zeg. Had ik maar nooit geklaagd, over de lengte van die rust aan de Aare! Die zot uit het Ramplaankwartier stampte met 8 km per uur de laatste 10 km weg, met mij in zijn kielzog. Bij een opkomende pleurishitte van rond de 30 graden, op de landwegen rond Belp, in nagenoeg boomloos droog gebied, is dat een beproeving, kan ik u melden. Maar het leidde wel tot hilariteit, bij onder andere die nederlandse legerofficieren uit de lus, die we nu tot hun grote verbazing inhaalden. "Jullie hebben veel te hard gelopen!" Inderdaad ja, hoe kunt u het zeggen. "Werp eens wat minder stof op!" Jochem: "Als ik stof opwerp en jullie hebben daar last van, dan ben ik daar blij mee." Schuddebuikend gelach. Jaja, de humor van de vermoeide wandelaar. En zo bereikten wij dus de finish, waar dit keer veel meer mensen stonden dan verleden jaar op de Bea Expo (waar verleden jaar niet eens muziek was, maar slechts een eenzame soort van Karaoke-presentator), en het dus eervoller voelde. Er werd hard geklapt toen ik, bij het passeren van de meet, mijn hoed afnam, mijn zwarte jas uitdeed en onthulde dat ik, net als Jochem, het Wandelsoc.-tenue droeg, er was zon om het feestelijker te maken, de kleurige vlaggen kwamen daardoor wat beter tot hun recht, maar bovenal was er veel lokaal publiek. Tevreden zegen wij neder naast Jan, het eens over de verbetering van het parcours. Al had ook Jan het er onverwacht zwaar mee gehad, die verzwaring is beslist onderdeel van de toegenomen charme: die leidt tot heroïek, deze keer van onder anderen een bij de laatste rust aan de Aare nog strompelende jonge zwitserse Polizistin, die echter trots met haar groep in het gelid over de eindstreep marcheerde, en van die Surinaamse die met Flip meeliep en huilend de biertent bereikte. Roerende momenten. Reden voor flink drinkgelag, dat er dus ook kwam. Na het ophalen van de punaises-met-cijfer-2 voor mijzelf en Marco, en de medailles van Jochem en Astrid, verwelkomden Jochem, Jan en ik met een bier in de hand Marco en Astrid, en keken wij trots naar het langs de klappende menigte binnentrekkende nederlandse militaire contingent, van NatRes, Lucht- en Landmacht. Wat volgde was, na het ophalen van mijn portemonnaie en IML-stempels, grotendeels een herhaling van de voorgaande middag: een prettige slemppartij op het zonovergoten gras, na het vertrek van Jan naar Genève voortgezet in de biertent, in het gezelschap van de hervonden luitenantes-eerste-klas Marquart Scholtz en Vissers. Vissers had bovendien haar moeder bij zich, die zelf weer een vriendin had meegebracht en met haar een uiterst olijk duo vormde. Olijk onder andere omdat, om redenen die vermoedelijk tot in lengte van dagen onbekend zullen blijven, die vriendin niet op de foto wilde. Daar kwam natuurlijk niks van terecht, want dan ken je Marco van Zijntergen nog niet. Die was die middag in nog grotere topvorm dan-ie de dagen ervoor al was, dus dat leverde naast kolderieke tent-taferelen van grote Breugheliaanse klasse een prachtig statieportret van Mevroi op. Zeg nou zelf: is het geen dotje? Het werd, in the meantime, een ouderwets dolle boel in die biertent, eens te meer omdat de lieftallige luitenantes, onvermijdelijk, belegerd werden door een groep zwitserse commandi en para's, die ons in het kader van de algemene zatte stoerheid aan het tabaksnuiven probeerden te krijgen. Daar trapte alleen Vissers in, en Jochem omdat-ie achter d'r aanzat (met enig succes als gebruikelijk, althans, hij kreeg vrij weinig klappen van d'r). Zelf had ik het veel meer op Marquart Scholtz (niet alleen qua uiterlijk een adembenemende dame), wiens rustgevende persoonlijkheid en prachtig karakter mij grote deugd deden. Bovendien schatte ze me op zesentwintig en viel ze passend om toen ik haar de waarheid vertelde, want zo jong ben ik tenslotte al jaren niet meer. Precies wat ik nodig had, al voorkwam het de obligate woede-uitbarsting mijnerzijds niet (die kwam overigens niet eens door de hebberige Prakke die, hoewel-ie al de hele tijd aan Vissers mocht zitten, ook nog regelmatig pogingen ondernam om Marquart onder mijn eleganter gezelschap uit te versieren). Want het blijft de Wandelsoc., en er was nog veel te weinig gezeik geweest, tijdens deze excursie (Marco daargelaten, waarover zo meer). Hoog tijd dus, voor een scheldpartij wegens malle mutsigheid. Van mij, tegen Astrid. Oorspronkelijk hadden we namelijk afgesproken uit eten te gaan in het Bernse Altes Tramdepot, naast de Bärengrabe, maar het werd nogal laat in de biertent, om nog te douchen en daarna dat te doen. Dus stelde ik rond zessen voor weg te gaan. Toen wilde men niet (want het was dus gezellig), en besloten wij, de heren (Astrid even naar het toilet) om dan zonder douchen eerst uit eten te gaan, rond achten (in de tussentijd werden er vast twee borden friet gehaald om de directe honger te stillen). Op het moment dat we daarvoor gingen vertrekken zei Astrid: "Maar dan wil ik wel eerst langs de kelder om effe te douchen". Toen ontplofte ik. Vandaar. Het leek me beter naar buiten te lopen om af te koelen dan heel hard te gaan schreeuwen. Ik deed dat later alsnog, maar gelukkig niet waar iedereen in die tent bij zat. En dat was heel opluchtend natuurlijk, maar ongepast, met name qua taalgebruik. Gelukkig is niets zo leuk als goedmaken, dus heb ik dat de volgende ochtend redelijk succesvol geprobeerd door mijn excuses aan Astrid aan te bieden. Maar daaraan voorafgaand zetten wij haar af bij de Civilschutzanlage Moos (waar ze zich die avond gelukkig prima vermaakte en veel aandacht kreeg van de aanwezige nederlandse militairen), en zelf koers naar de Grabe. Met enige omweg uiteindelijk prachtig parkerend daar vlak naast, genoten Jochem, Marco en ik vervolgens van een prima maaltijd met uitstekend (want daar ter plekke gebrouwen en van hoogstaande kwaliteit zijnd) helles en dunkles Bier, in het Altes Tramdepot, en voerden wij een nuttig gesprek over Marco's Woede. Die was namelijk al de hele week groot en betrof Schelden. Schelden had, een paar avonden tevoren, tegen Jochem en mij zitten klagen dat-ie Marco's karakter zo ongrijpbaar vond en het moeilijk vond daarmee om te gaan. Hij had dat zelfs aangevoerd als reden om dit keer niet mee te gaan naar Bern. Jochem en ik hadden hem na een half uur uitleg zijnerzijds stomverbaasd aangekeken en gezegd: "Maar waarom hebben wíj dat dan nooit met Marco?" en hem vervolgens aangeraden er met Marco over te gaan praten, omdat het nu eenmaal niet ons probleem was. Dat had-ie gedaan, maar hij had, al doende, Marco vreselijk beledigd (door wat dingen te zeggen die ik u hier verder zal besparen). Tot verbazing van Jochem en mijzelf had Marco dat echter die avond niet laten blijken, maar werd hij pas boos toen we al lang en breed onderweg waren naar Zwitserland. En werd-ie, aldaar, zelfs zo boos dat-ie aankondigde uit de Wandelsoc. te stappen en de daad bij het woord voegde door, met Jochem's zakmes, zijn Wandelsoc.-tenuebloes (waaraan-ie een week daarvoor nog redelijk wat geld had gespendeerd door er zijn PADI-badge en de, ook zelf bekostigde, Morendoder op te laten naaien in een Haarlems atelier) aan flarden te rijten en daaropvolgend te dumpen in een afvalcontainer van Zivilschutzanlage Moos. Nou vraag ik je. Alsof Schelden de Wandelsoc. is. En alsof je je eigen belangen dient door te kappen met iets dat je leuk vindt omdat er 1 iemand is die iets onaardigs tegen je zegt. Ik geef in zo'n geval altijd subiet klop, en daarmee basta. Potdokke. Maar goed, ik ben Marco niet, en ieder z'n meug. Dat was dus een goed gesprek, daar in het Tramdepot achter de Berner Teller, en de tevredenheid daarover werd enkel nog verstoord door het feit dat die Bärengrabe weer eens geen zichtbare beren bevatte. Dus ik beweer het bij deze, en ik geloof dit totdat men mij het tegendeel bewijst: er zijn helemaal geen beren, in Bern. Dit feit dus afdoende bewezen, wandelden wij, terwijl Jochem met achtereenvolgens Lydia en Lanca telefoneerde, over de als immer sprookjesachtige kloofbrug naar het Centrum van Bern, bekeken wij het tableau boven de kerkdeuren dat hemel en hel verbeeldt en dat wij vorig jaar ook al zo bewonderden, speelde Jochem met en onder een bizar kunstwerk dat bestond uit een om de paar seconden vanuit een dakgoot op straat klaterend water (van hoge kwaliteit, dat wel, want al die fonteinen op straat bevatten kristalhelder drinkbaar water, in Bern) en besloten wij de avond hangend op hetzelfde hoekterras waar wij vorig jaar geëindigd waren. Prettig, prettig, prettig. Die mensen die zeggen dat je nooit moet teruggaan naar plaatsen waar je ooit geweest bent, omdat je alleen maar teleurgesteld kunt raken, die hebben ongelijk. Het is een opbouwende en bevredigende aangelegenheid, kan ik u melden: wij keerden tevreden terug, naar de Civilschutzanlage Moos. Dag 4 De terugreis verliep op zich rustig, al werden wij vrij ruw gewekt. Niet door de Zwitsers, die weliswaar 's ochtends vroeg keurig aan hun volgende werkdag begonnen waren, maar door een luidruchtig inpakkende nederlandse familie die zich, typerend, geen fuk aantrok van het feit dat wij nog lagen te slapen. Tot overmaat van ramp konden we daar niet meer over klagen bij de nachtwacht van para's en commandi, want die waren de avond tevoren afgehaakt, zodat iedere zwerver die ons in onze slaap had willen overvallen, dat die nacht rustig had kunnen doen. Niettemin verfrist door een goede nachtrust, klauterden wij opnieuw in Marco's Polo, snelden wij weg uit Gümligen en zetten wij, via eettent Cindy's (een prachtig concept van u-vormige bars waar het bedienend personeel tussen de poten van de u doorloopt en van binnen de u uit iedereen die aan de buitenrand ervan zit voorziet van fastfood en koffie, en de kwaliteit van zowel eten als koffie bovendien uitstekend is), koers richting Luxembourg. Dat leidde overigens nog tot een fijne ruzie, tussen enerzijds Marco en mijzelf en anderzijds Astrid, wegens malle mutsigheid. Die was er namelijk, voorafgaand aan de reis, mee accoord gegaan terug te rijden over Luxemburg, maar probeerde nu niet alleen ons daar weer vanaf te brengen, ze poogde ook nog mijn kaartlezen over te nemen toen wij bij Saarbrücken, wegens de tolgeilerij der wegenbouwers, geen afslag naar de b-weg richting Saarbrücken konden vinden en dus in plaats daarvan richting Nancy, en over Metz naar Luxemburg-Stad moesten. En dan dus heel trots gaan zeggen dat ze een goede weg uitgekozen had toen we eenmaal de afslag naar Metz gevonden hadden, hè. Maar die had ze helemaal niet uitgekozen, dat had ik gedaan, onze eerder bereikte overeenkomst dat we niet over tolwegen zouden rijden omdat we daar het voorgaande jaar wat vervelende ervaringen mee hadden opgedaan indachtig. Prutmuts. Afijn, gelukkig blijkt Astrid veerkrachtig en, hoewel mutsig, in de grond redelijk en zelfkritisch, en dus arriveerden wij verder voorspoedig in Luxemburg-Stad, alwaar wij genoten van het weerzien met en de bediening door de, er al 32 jaar werkende, Rogér Do Silva Jordão, en van een heerlijke maaltijd, in zijn onvolprezen Café l'Académie, alvorens via Gilze, waar wij Astrid weer thuis afzetten, terug te keren in Haarlem en daar tevreden onze zeslandenreis af te sluiten. Mijn prosit heren, dame, keurig gewandeld. Bern is ons. Diekirch wacht. |
|