Doorzoek deze site:
Wat zijn wij aan het doen?

7 september 2003

Sportpark Hartenstein is een plek voor winnaars - maar ik was dat dit jaar niet. Ik behaalde hooguit een Pyrrhus-. Voorafgaand aan ons verschijnen bij de Airborne Wandeltochten 2003 was namelijk een onverkwikkelijke discussie ontstaan, omdat ik, van Schelden, vernomen had dat Peter Weij van zins was in verenigingstenue met een vlag van Vlaanderen te verschijnen.

Ik was daartegen, en ongevoelig voor zijn argument dat-ie het ding wilde meedragen vanwege zijn emotionele verbondenheid met de onlangs gelopen Dodentocht. Want nog los van het feit dat Bornem niet in Vlaanderen ligt, die Vlaamse leeuw tegenwoordig ook door sommige heel onfrisse types wordt rondgedragen en wij allemaal geen Belgen zijn, ging het mij er vooral om dat het meedragen van welke vlag dan ook die vlag associeert met het verenigingstenue, voor buitenstaanders. En ik vind dat dat, nog los van het feit dat Peter niet met ons allen had overlegd, niet moet gebeuren.

Zijn kolderieke (maar deels apert onjuiste, want hij beweerde dat ik een persoonlijke ruzie tussen ons had uitgebreid over de hele Soc., terwijl ik juist alleen in algemene termen, als eerste lid van de Soc., had gesproken over iets dat ons op voorhand allen aangaat, totdat Peter zelf een boze mail zijnerzijds naar iedereen zond) speech voor de start in Oosterbeek, waarbij hij de Vlaamse leeuw verving door een Nederlandse vlag, nam mijn bezwaren tegen zijn handelwijze dan ook niet weg. Maar ik hield ze, na dat verklaard te hebben, verder wel voor me, omdat ik moest toegeven dat-ie een stap teruggedaan had, en geen zin had het mijn hele wandeldag te laten verpesten. Wel nam ik mij uiteraard voor zo snel mogelijk zorg te dragen voor een verenigingsvlag, en Peter daarmee heel Europa door te sturen.

Poëtische gerechtigheid sloeg overigens onmiddellijk toe, doordat de groep die, aangevoerd door drs. van der Schelden, achter die vlag aanliep, direct na de start verkeerd liep, want onder de finishpoort door rechtdoor, terwijl Albert van Geyningen, Raymond de Gisser en ik keurig linksaf sloegen, met het parcours mee. Kort door de bocht sloten wij vervolgens opnieuw de gelederen, en begonnen wij met een grotere groep dan ooit, want verder bestaande uit Marco Neumann, Harm Swarts, Jan Middelkoop, Fred Regts, Lourens Dinger en de door Albert van Geyningen geronselde oud-legionair Ronald Fischer (de ene groene baret is weliswaar de andere niet, hadden wij al gemerkt, maar de vervetting ligt voor hun allen op de loer, buiten dienst, dus wandelen doen ze graag), aan onze vierde jaarmars.

Van deze foto bestaat helaas geen grote versie meer.


Dat deden wij, als gezegd en onze tradities indachtig, in volledig verenigingsuniform, dit jaar voor het eerst uitgebreid met dat vermaledijde helblauwe VN-chokertje dat Schelden tot mijn ergernis succesvol had weten te introduceren door het iedereen om de strot te duwen. Ik moet wel toegeven dat het, bij dragen door de hele groep, minder homofiel oogt dan solo, en zelfs dat het best handig is, tegen nekzweet (waarnaast ik bovendien en uiteraard wens te poneren dat sommige van mijn beste vrienden homofiel zijn, zelfs als ze dat niet weten, vanwege de latentie).

Het gebruikelijk eerbiedig bezoek aan de grafzerk van de eerste in de strijd gesneuvelde Nederlandse commando, August Bakhuis Roozeboom, lid van No. 2 (Dutch) troop (zie een eerder verslag voor meer uitleg over de historiek daaromheen) voorbij, trokken wij, langs de parkeerplaats met Fred's enorme Chevy, in een frisfruitig tempo op naar de eerste rust: die ter hoogte van de opgelierde parachutist, als altijd ter linkerzijde van het parcours de velden bezwevend op dit punt. Daar maakten wij een groepspictuur die Rembrandt niet zou hebben misstaan, als Dagwacht, en genoten wij de zoetzure smaak van koffie en ons grote aantal. Zoetzuur, omdat wij weliswaar met zovelen waren dat het zelfs monsterloper Ben Jeursen, met vriendin Marion uiteraard ook weer van de Oosterbeekse partij, ietwat verbaasde, maar dit jaar wel totaal vrouwloos verschenen. Was verleden jaar Larisa er nog bij, en het jaar daarvoor Astrid, dit jaar ontbrak de eerste denkelijk omdat ze niet meer romantisch aan mij gelieerd is, en de tweede omdat ze botweg haar afspraak niet nakwam (want wel per mail aan mij had aangekondigd te zullen verschijnen).



En omdat wij ook nog immer de excuusneger-met-bolronde-afro-en-paarse-plateauzolen ontberen, bleven wij toch weer dat paramilitair uitziend zootje ongeregeld. Maar goed dat we daar binnenkort wat aan hopen te gaan doen, door ons allen een generaalspet aan te schaffen, die echter niet dat, maar de Wandelsoc.-muts zal zijn, omdat de band erom een significant kleurverschil zal kennen ten opzichte van die van de echte generaalspet van het Nederlandse leger - als je ze naast elkaar legt, zal dat verschil net zo duidelijk zijn als het is tussen KL-baret en groene. Maar voorlopig deden we het dus nog zonder, met twee verschillende baretten, en met de twee KNIL-hoeden van Peter en mijzelf.



Die hoofddeksels hadden we overigens nauwelijks nodig. Er was geen sprake van felle zon, maar ook niet van regen: ideaal wandelweer kortom, en dat in een tijd van het jaar waarin het, als in het verleden gebleken, beide kanten op nog aardig uit kan schieten. Dat ik me niettemin de pleuris zweette, had meer te maken met het feit dat dit de eerste mars was die ik ooit met bepakking liep: want ik droeg een rugzak met een compleet zwarte outfit erin, meegebracht opdat ik niet in verenigingstenue had hoeven lopen als Peter daarin toch met zijn Vlaamse leeuw zou zijn gaan lopen. Niet klagen maar dragen dus. Naar herberg Zuid-Ginkel, dat prachtig gelegen rustpunt dat sinds de uitbreiding van het parcours van 25 naar 40 km bestaat. Op het terras waarvan wij vervolgens luid brallend een kwartiertje of twee, drie onze intrek namen. Tot zowel afgrijzen als vermaak van meerdere mede-wandelaars, waaronder, alweer, Ben en Marion.



Daar eenmaal weer uitgeraaskald, ging het in opgewekte en luidruchtige stemming voort, langs de Ginkelse hei richting Renkum, verbijsterde medewandelaars verslagen achterlatend in ons spoor. In Renkum, vervolgens, bereikte ons een blij bericht: van Erik Kuijken, namelijk, die meldde met zijn blauwe LandRover aan de dorpsgrens te staan om ons op te wachten. Dat had een prachtig weerzien kunnen worden, ware het niet dat het niet kwam. Achteraf bleek namelijk dat Erik op een oprijlaan in een zijstraat van het parcours verborgen, onder zijn LandRover lag te sleutelen terwijl wij langstrokken, en pas 's avonds weer zijn telefoon checkte en daarop mijn voicemail vond. Dat wij hierom wel de gebruikelijke rust-bij-de-pizzeria hadden overgeslagen, bracht mij in een dusdanige peststemming dat ik, op weg naar de volgende rust bij de tennisbaan, als een debiel speedwandelde en daar dampend arriveerde en ineenzeeg in een stoel, terwijl oud-commandi Swarts, Middelkoop en Regts, die natuurlijk probleemloos hadden meegestompt, vrolijk doorstampten, in een uiteindelijk vlak voor de finish toch nog succesvolle poging om ongetraind oud-legionair Fischer eraf te lopen.



Die zich echter dapper verweerde, en zo hoort dat ook, al kwam hij er gesloopt van aan. Die methode is ongetrainde wandelaars niet aan te raden, maar groene baretten hebben natuurlijk iets hoog te houden, zolang de KL-baret nog olijfkleurig is, hoe groen groen ook is. En zelf was ik maar wat blij dat ik inmiddels goed getraind was, terwijl ik in het laatste stuk, van tennisbaan naar finish, soms luid zingend weer een moorddadig tempo neerlegde. En dat bracht mij, in verbeten toestand de laatste heuvel opklauwend, eindelijk in Oosterbeek, in die straat waar verleden jaar jonge neonazi's zich zo onsmakelijk hadden gemanifesteerd - maar dit jaar godzijdank afwezig waren en bovendien vervangen door een groep uitermate vriendelijke en ontroerend ondersteunende autochtonen. Die mij met een welgemeend "Hey bikkel" staande hielden en een voor mij uiterst opbeurend gesprek met me hielden, zo kort voor de finish. Dat konden alleen maar wandelaars zijn, en inderdaad, ze droegen het vliegende paard zelf ook.



Hun foto genomen en ze voorzien hebbend van een Wandelsoc.-kaartje met site-adres, stapte ik daarom uiterst tevreden door Oosterbeek naar de finish op Sportpark Hartenstein, langs de officiële route, dus niet voor de hoek linksaf, maar rechtdoor naar het monument en dan tussen tribune en ereschavot door onder de finishpoort door. Hetgeen mij op een verbaasd "Hee, u weet nog hoe het parcours loopt!" kwam te staan, van een passerende official. Jazeker meneer, want ik ben Wandelsoc., dus ik weet niet alleen hoe het hoort, ik doe het ook zoals het hoort. Al gaat dat natuurlijk niet op als je Prakke heet. Die wachtte ons, met collega-barman Jelle (helaas net uit de Elementaire Commando-Opleiding geflikkerd wegens een tijdens vechtsporttraining opgelopen enkelblessure), op op Sportpark Hartenstein, waar hij zich onmiddellijk en met brede grijns te buiten ging aan valsdracht van de groene baret.

Daar was-ie overigens niet de enige in, want ook Fred, Jelle en Jan lieten zich met graagte valsdragend vastleggen, onder Ronald's legionairsbaret. Wel hilarisch natuurlijk, en verdiend vermaak voor de winnaars waarmee Sportpark Hartenstein op dat ene moment in het wandeljaar steevast gevuld is. En zoals ik al eerder zei was ik dat zelf niet zozeer, want hoewel ik een prima wandelseizoen (6 officiële en 4 eigen marsen, 5 oefentochten en 1 supportronde Dodentocht) achter de rug had, was ik inmiddels al zo goed getraind dat dat te verwachten viel. Nee, de winnaars, dat waren dit jaar ontegenzeggelijk Lourens Dinger, immers de Airborne voltooiend in slechte trainingsconditie na eerder te zijn uitgevallen op de helft van het Diekirchse, als gezegd Ronald Fischer, en vooral Raymond de Gisser en Marco Neumann. Raymond omdat-ie sowieso de seizoenswinnaar is, qua overwinningen op zichzelf (hij sluit een belachelijk fraai seizoen af waarin-ie van 1 naar 6 linten springt), en Marco omdat-ie, in het Diekirchse dit jaar nog uitgevallen op 12 km, en verleden jaar bij deze zelfde mars asgrijs over de finish strompelend, dit ding vandaag zonder noemenswaardige ellende voltooide. Proficiat, mijne heren.



Wij houden niet van wandelen, maar gewandeld hèbben, dat blijft heerlijk: en dus brachten wij een uur of wat door met feliciteren en bierdrinken (geen prettiger tijdverdrijf). Bovendien complimenteerde ik Peter nog even met zijn prachtige vlag-met-Vlaamse-leeuw, die hij nu immers ronddroeg zonder Wandelsoc.-tenue eronder. En toen... ...deed Jochem iets waarvoor wij hem tot in lengte van dagen diepgaand erkentelijk zullen blijven. Hij regelde namelijk een barbecue in het huis van de Heilige, zijn Moeder Lous Prakke bijeen. Alwaar wij in overweldigende warmte (niet louter fysiek) en luxe onderuitzakten, onder de tevreden wakende ogen van Jochem, de op dat moment van dochter Coco hoogzwangere Lydia, oudste dochter Lanca, Jelle en Lous zelf. Wat een prachtig eind aan een lange dag. Dat prieel moet niet veel voller raken met Wandelsoc., want dan passen we er niet meer in, maar mijn God, wat genoten we.

Zozeer zelfs dat de meesten van ons de nacht overbleven, en pas na een uitgebreid ontbijt, de volgende ochtend, weer afscheid namen van Lous. Geweldig eind van een heerlijke mars en een fraai wandelseizoen. Nu snel die vermaledijde Lintjesregen, maar eerst moeten we natuurlijk nog even naar van Wielik. Om nog maar te zwijgen over Seefeld. Seefeld? Ja, Seefeld. Want dit jaar voegen wij voor het eerst de Oostenrijkse Einhornmarsch toe aan ons curriculum, en begint het wandelseizoen dus nog voordat de Lintjesregen van het vorige vergleden is. Een wat curieuze situatie, maar je kunt ons er in ieder geval niet van beschuldigen vastgeroest te zijn in starre patronen. En dus. Mijn prosit heren, keurig gewandeld. Seefeld wacht.