Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
9 augustus 2003 Ik hield, dit jaar, mijn woord. En dat bleek makkelijker, dan gedacht. Voelde ik geen kriebels, dezer dagen? Wilde ik niet toch alsnog meedoen aan dit, het angstwekkendste evenement uit ons marsseizoen? Had ik geen aandrang mij weer op die stoffige, zongeslagen zandpaden te werpen? Neen! Neen! Driewerf neen! Ik zal het u nog veel sterker vertellen. Dat ik mijn voornemen, de Dodentocht te Bornem dit jaar niet mee te lopen, maar in plaats daarvan ondersteuning te gaan leveren aan de lopers van de Wandelsoc. die zich er dit jaar wèl aan waagden, uiteindelijk wist uit te voeren, zorgde ervoor dat ik een dermate relaxed uitje naar België, en een dermate grote tevredenheid meemaakte, dat ik, die vrijdag en zaterdag, vrijwel onafgebroken heb gegrijnsd. Wat wàs ik blij dat ik er wèl was, maar níet, zoals in 2000 en 2002, mee hoefde te lopen. We weten tenslotte allemaal waar het hier om draait. Dit is de tocht die niemand aandurft en allen verafschuwen, de tocht die niemand wil lopen, en al helemaal niet meerdere keren, zelfs al doet men dat wel, de tocht die alleen maar leuk is om gelopen te hèbben - want 'm lópen, dat is een dra-ma. Er bestaan tochten die nòg langer zijn, zoals de Omloop van Goeree-Overflakkee; maar er bestaat geen tocht die de twijfelachtige allure van de Dodentocht kan evenaren. Met zijn 100 kilometer van Bornem naar Bornem, door de Belgische Provincie Antwerpen, is dit niet alleen 1 van de lelijkste, maar ook 1 van de onprettigste marsen die er bestaan. Er is nauwelijks publiek langs de route, je kunt er in de eerste paar uren je eigen tempo niet lopen, niemand is er in een goed humeur, niets neemt de saaiheid weg, het weer, of het nu regent of bloedheet is, zuigt, en de afstand is van zulke volstrekt onmenselijke proporties dat je aan het eind ervan pijn in je haar, en een geheel nieuw begrip van afstanden hebt. Waar je in Nijmegen denkt "Tjeezus, nog wel dertig kilometer!" denk je in Bornem "Ooooh, nog maar veertig km". Dat werk. Vre-se-lijk. Nee, dan liever de ondersteuning plannen. Dat was overigens ook nog wel een drama, maar dat lag niet aan die planning, maar aan drs. van der Schelden. Drs. van der Schelden is namelijk een controlfreak. Wat niet door hem geregeld is, kan niet geregeld zijn, en moet daarom alsnog door hem geregeld worden. Zo is dat geregeld, in de wereld waarin drs. van der Schelden leeft. Dus dat ik, vantevoren, met Max bedacht had dat Max en ik langs de route zouden gaan staan met een autootje met eten en drinken, daar kwam ik niet zomaar mee weg. Toen ik nog niet eens begònnen was met nadenken over de praktijk van één en ander, stuurde drs. van der Schelden mij ladingen mail met plannen zijnerzijds, en bezorgde vragen over dingen die niet hem, maar mij aangingen. Dat culmineerde in een mailtje aan de Wandelsoc. waarin hij meldde dat verzorging verzorgd zou worden door de heren Neumann, van Reenen en hoogstwaarschijnlijk Max. Dus ik mij afvragen waarom Neumann daar in Godsnaam bijstond, en waarom het 'hoogstwaarschijnlijk' bij Max. Op zich was mij namelijk wel duidelijk waarom dat laatste zo was; Max' moeder was namelijk kort daarvoor overvallen door een junk, en Max had dus aan mij gezegd dat-ie niet zeker wist of-ie meeging - maar richting Schelden hadden wij allebei nooit iets anders gemeld dan dat wij getweeën de verzorging zouden doen - en ik had, expres, met Max afgesproken dat ik hem pas de dag voor vertrek om een beslissing zou vragen, opdat hij alle tijd en aandacht vrij zou hebben voor de kwestie met moeders; dus toen Schelden hem in paniek opbelde, om te vragen of-ie nog wel meeging, een week vantevoren of zo, en Max daarop vermoeid "Nee" zei, negeerde ik dat niet alleen, naar later bleek terecht, maar werd ik er bovendien erg boos van, inzake dit opdringerig gedrag van Schelden. Dat, gepaard aan zijn driemaal daagse telefonades in mijn richting, bezorgde mij al de vinketering voordat ik hem vroeg waarom Neumann in dat mailtje stond als verzorger. Dus toen hij mij daarop meldde "Ja, Neumann is chauffeur, wist je dat dan niet?", ontplofte ik. Per boze mail stelde ik hem voor de keus: of zijn smoel houden en mij het laten organiseren, of het allemaal zelf doen. Hij koos, gelukkig, voor het eerste, en omdat ik zijn plan, dat mij pas bij dat telefoontje over Neumann was doorgebriefd, om support en vervoer van de lopers te combineren (want dat stond ook in dat mailtje: dat men opgehaald en thuisgebracht zou worden met een Wandelsoc.-bus, waarvan mij tot op het moment van dat schrijven niets bekend was) op zich niet slecht vond, ging ik daarin mee. En zo kwam het dat Marco Neumann op de avond van 7 augustus bij mij kwam bivakkeren, en wij de volgende ochtend gezamenlijk de te huren 9-persoons Ford Transit (met airconditioning!) gingen afhalen bij Bouwens Car Rental, bij mij om de hoek. Korte tijd later breidde het gezelschap zich uit met, als verwacht, Max, en Erik Kuijken, voormalig middelbare schoolgenoot van mij, na wat jaren van radiostilte inmiddels al weer enige tijd goede vriend geworden, die niets met wandelen van doen heeft, maar het, in reactie op mijn uitnodiging daartoe, een lollig idee vond om mee te doen met ondersteunen, gewapend met zijn goed onderhouden en verrassend geoutilleerde LandRover. Ons kwartet eenmaal uitgebreid met Dodentocht-Grootmeester Johan van Dijk en loper Fred Regts, beiden uit noordelijker Holland naar Haarlem gereisd, gingen wij in een konvooi van 3 auto's (want ook nog Neumann's eigen Roodford mee) naar Amsterdam. Daar deden wij inkopen bij de Makro, waarvoor ik als vers ondernemer immers inmiddels een pas had (en werden wij gebeld door Jasper Nales, niet in ons gezelschap, maar wel ook richting Bornem aan het reizen om met Ralfie deel te nemen aan dit kloteding). En met die voorraden reden wij vervolgens naar het Van der Valk-hotel in Breukelen. Het Van der Valk-hotel in Breukelen? Het Van der Valk-hotel in Breukelen. Daar arriveerde namelijk Jochem Prakke. Jochem Prakke? Jochem Prakke. Die had, namelijk, eerder op de ochtend helemaal niet door hoe vroeg wij weg wilden, en raakte daarom in ernstige paniek toen ik, in antwoord op zijn vraag hoe laat ik weg wilde, sprak: "Nou, nu. Want zo'n half uur geleden." "Jezus, maar ik moet nog naar Amsterdam op en neer." "Wat doen?" "Een lekkage verhelpen." "Ja hoor eens, dat kan niet." "Ja maar ik wist ook helemaal niet dat je zo vroeg weg wilde." "Dat stond in de mail die ik je gestuurd heb." "Maar ik heb al anderhalve week mijn mail niet gelezen." "Niet mijn probleem." Wij spraken, derhalve, af dat Jochem zelf vanuit Amsterdam naar Utrecht zou reizen, om zich daar te voegen bij de, op het Jaarbeursplein, op te pikken meute. Maar zijn plan veranderde naar een sneller variant, en dus stapte hij, bij het Van der Valk-hotel in Breukelen, uit een autootje, in plaats van te Utrecht uit de trein. Het oppikken ging nog bijna mis, omdat Johan van Dijk, die voorop in de door Neumann bestuurde Transit meereed, uit zichzelf bedacht dat Jochem dan wel op station Breukelen uit de trein naar Utrecht zou stappen, en ik dus wel debiel zou zijn met mijn opdracht aan het konvooi om bij het hotel te stoppen. Welneen, lul! Je moet niet den-ken! Je moet doen wat ik zeg! Toen wij dus, gezevenen, op het Jaarbeursplein arriveerden, en daar de koffieshop binnenstapten waar Peter Weij, Jan Middelkoop en drs. van der Schelden koffie zaten te drinken, was dat daarom mijn commentaar in de richting van die laatste. "Hoe gaat het?" "Slecht! Ik heb mensen bij me die uit zichzelf denken! Dat moeten ze niet doen! We zijn, Godverdomme, wel een zichzelf respecterende, para-militaire, neo-fascistische pad-vin-ders-club ja? En daarin is geen ruimte voor vrijdenkers!" Hilariteit alom: hij die zich groot wenst te houden, neme zichzelf in de zeik. Nadat Weij en Regts zich tegoed hadden gedaan aan vrij rondhuppelend vrouwelijk wild, pakten wij vervolgens over naar de Transit, en Neumann's Roodford, die immers overbodig bleek, weg naar de parkeergarage van InterPay. Daarna vingen wij De Gisser, Raymond, in Den Bosch, op een verbijsterd terras, en van daaraf spoedden wij ons, via een snikheet Antwerpen (daar hadden de lui in de Transit, ondanks Max' pogingen de airco te saboteren door een raam open te houden, betrekkelijk weinig last van, maar Erik en ik in de open LandRover des te meer), sigaren rokend en per strekkende meter Red Bull consumerend, via Boom naar Bornem. Daar bleek de Dodentocht gegroeid, en bleken wij daarom veel verder dan gewoonlijk uit het centrum vandaan te moeten parkeren, op een grasveldje in een buitenwijk. Eenmaal de ledematen der lopers voorzien van vette klodders uierzalf (de schade en schande der lange afstandsloper, die wijs maakt: als je, tussen billen, in het kruis, op de tepels en achter de schouders de boel niet van dezulke laag voorziet, bloed je na 60 km., op al die plekken, omdat ze tot wond opengeschuurd worden), stapten wij daarna door Bornem, naar Bornem. Daar ontmoetten wij, op het plein naast de inschrijftent, Harm Swarts en neef Anne-Jan Telgen, per eigen vervoer naar hier afgereisd. Met hun gebruikten wij een 13-per-dozijn-diner in een tent van de plaatselijke voetbalvereniging, achter het allang overvolle terras-cum-interieur van 'Het Land van Bornem'. Dat diner luisterde Schelden op met een ademloos door ons allen beluisterde speech over de kleurpolitiek van betrokken medaillemakers, terwijl Jan Middelkoop zich terecht ernstig verbaasde over Jochem's valsdracht, van nummerloze dubbele jaarpakken wandellint. Het diner verhapstukt, vertrokken wij weer naar het plein, waar wij obligate sponsorphoti maakten van ons in de Job- en AutoTrack-windjacks, door mijn werkgever beschikbaar gesteld voor de donkere uren van de vroege zaterdagmorgen, als afkoeling en vermoeienis hun rillerige tol eisen (die sponsoring was overigens, in deze economisch slechte tijden, passend magerder dan in 2000, toen ik naast windjack ook nog een pet-voor-de-pleurishitte van de overdagse zaterdag meekreeg - daar kon ik dit jaar naar fluiten, en die jasjes moesten deze keer bovendien weer terug, aan het eind), en neerzegen op en naast de overvolle terrassen. Daar gebeurde, een hilarisch gebeuren Velderzijds, die zich in djellaba en Arabische hoofdtooi uitdoste voor giechelphoti met Joodsch uitgedoste Max en mede-theedoek Harm ("Hoezo is dat raar? Op Kanaaleiland dragen ze dit allemaal!"), en het geestig GSM-synchroniseren der oud-commandi daargelaten, wat altijd gebeurt, op dat tijdstip in Bornem: het publiek wordt uitbundiger, de wandelaars stiller en grimmiger, in de aanloop naar de laatste minuten voor de start. Terug op het grasveldje in de buitenwijk (héérlijk, om eens níet samengeperst op het startveld onder die rondbrommerende paradinges te staan!), waar Erik zich al wat langer op LandRover had teruggetrokken, dronken wij een kopje koffie, en verherverpakte ik de voorraden ter snelle bereikbaarheid, alvorens wij op de slechtgekopieerde stafkaart een eerste rustpunt bepaalden, te Wintam, en in konvooi op weg gingen daarheen. Nog net voor donker arriveerden wij daar, en zetten wij, in een zijstraat rechts van het parcours, naast een door Wandelclub Schorrestappers volledig afgehuurd uitvaartcentrum (handig, want toiletten), pal naast de begraafplaats, de auto's neer, op 24 km. van de start. Terwijl Erik koffie zette en Max zich met Marco bij toerbeurt langs het parcours posteerde om onze lopers op te vangen, sneed ik voor hen fruit (appel- en sinaasappelparten), en stelde ik Red Bull, AA Isotone, Cola en servetten voor ze op. Onderwijl dreven wij aanpalende wandelverenigingen tot volstrekte waanzin met het Wandelsoc.-lied (voor vertrek snaaks op CD gebrand), zozeer zelfs, dat er lieden waren die het gingen nazingen. Toen, vanuit het nachtelijk duister, onze lopers kort na elkaar opdoken, bleek het hen nog uitstekend te vergaan, al klaagde men steen en been over de drukte, die vooral in dat eerste rondje van de grote 8-vorm die het parcours is, tot enorme opstoppingen in een donker bos had geleid. Vol goede moed trokken zij daarom niettemin weer verder, Jan Middelkoop en Raymond de Gisser als hekkesluiters, waarna wij ons verherverpakten voor de puzzeltocht naar het volgende rustpunt. Want op zich hadden Erik en ik dat goed uitgedacht: binnen het parcours blijvend zou het op zich niet onmogelijk moeten zijn om, stafkaart in de hand, plekken er dicht langs te bereiken, en zochten wij die halverwege tussen de officiële rusten, opdat wij onze lopers van een daadwerkelijk extra konden voorzien, en die strategie werkte prima - maar moest nu hard bevochten worden. Want het volgende punt waar wij ons wensten te posteren, lag kort na Breendonk en de Duvel-brouwerij aldaar, en de weg van Wintam daarnaartoe, die liep via Liezele. En in Liezele was men, godbetere, bezig met wegwerken. Wegwerken van de weg dan dus. Want pleite was-ie, volkomen geheel. En dus volgde er, nadat wij totaal vruchteloos de weg hadden proberen te vragen aan een overmatig vriendelijke, maar ook nog lamme Belg, een dollemans puzzelrit, omtrekkend in beweging, grotendeels op richtingsgevoel en kompas, Maglite in de hand boven de slecht leesbare stafkaartkopie, hotsend en botsend over onverlichte, smalle landwegen, LandRover voorop, Transit erachteraan. Aan het eind van een onbestaanbare landweg, echter, stuitten wij dan toch nog op het parcours. En terwijl wij hier vrijwel constant het gevaar liepen platgereden te worden door plaatselijke Belgi, die in sedans en viertonners onverstoord deze sluipweg bleven gebruiken om zich, dwars doorheen het parcours, alsof er helemaal geen Dodentocht bestond, bezig te houden met hun dagelijks, of liever nachtelijks bestaan, pakten wij dus weer keurig ons ondersteunend assortiment uit, en zette Erik koffie. Tegenslag was hier niettemin toch: want nog voor de lopers arriveerden, werd Max hier ziek. Flink ziek, want kermende last van maagzweer. Gelukkig hielpen water en brood ietwat, en gold dat nog meer voor de paracetamol, waarvan Weij mij voorzag toen die eenmaal arriveerde. Weij begon overigens aardig op stoom te raken, en dat gold ook voor de rest. Niet vreemd, want wij stonden hier per slot van rekening op 42 km van de start. Monter was men echter zeer, en eenmaal de ledematen opnieuw ingesmeerd, wierp men zich daarom dapper de nacht weer in. Het zou lang duren, voordat wij elkaar weerzagen. Dat zou namelijk pas de volgende dag zijn, te Buggenhout. En daar waren wij al heel snel, omdat wij kaarsrecht het onderste rond van de 8 doorstaken, zo'n anderhalf uur nadat wij bij Breendonk onze laatste loper hadden uitgezwaaid. En terwijl zij zich dapper door kilometers donker België een weg naar het ochtendgloren stapten, en naar de warme maaltijd, rond zessen in de Palm-brouwerij te Steenhuffel, legden wij ons, in een zijstraat naast wat wij dachten dat het parcours was, in Buggenhout te ruste. Wat wij dàchten dat het parcours was. Want, eenmaal weer ontwaakt, de eitjes-met-salami verorberd, en de versige fruitjes als voorraad versneden, kwamen wij erachter dat dat parcours dit jaar verlegd was, en moesten wij, stapvoets, omdat wij de boel al op het bovendek van de LandRover hadden uitgestald, die LandRover en de Transit twee straten verplaatsen, in de hoop nog op tijd te zijn voor onze lopers. Dat lukte: we waren niet alleen ruimschoots op tijd om hen op te vangen, maar ook om Henk de Rooy te ontvangen, die als hoofdredacteur-cum-journalist van de Lunterse Krant een reportage aan het maken was over de Dodentocht-prestatie van stadsgenoot Anne-Jan Telgen, en zich daarom hier bij ons voegde. Aldus kon hij getuige zijn van het emotioneel weerzien met onze heroïsche lopers. Want dat was het, logischerwijs, na zo'n lange nacht en 72 dapper verstampte kilometri. En ze zaten er zwaar doorheen. Dat bleek niet alleen uit de groeiend doorklinkende vertwijfeling in hun telefoontjes naar ons ("Waar staan jullie? Is het nog ver?"), maar ook uit hun opgelucht neerzijgen bij aankomst. Terwijl het hier nu langzaam ongenadig heet begon te worden, tussen de stoffige landwegen in, en ik iedereen vanwege het daardoor snel optredende zoutverlies voorzag van rollen Venco's Topdrop, liet Raymond de Gisser door Erik van de vriendelijke Belgse buurman van onze supportsetup geleende ijsblokken op zijn al in Diekirch geplaagde linkerscheen leggen, voegde Harm Swarts mij met een moedeloos bezweet hoofd toe dat het "een KUTtocht" is (vertel mij wat), wierpen Fred en Peter zich zwijgend op vanuit Erik's LandRover verproduceerde soep, lazerde Jochem Prakke achterover de Transit in en mompelde hij dingen over opgeven die zijn legendarische lament over bushaltes op de Afsluitdijk deden vergeten, en keek zelfs Grootmeester van Dijk mij grimmig, en aan de randjes wat ongelovig aan. Eigenlijk de enige met wie het onverwacht goed ging, was Jan Middelkoop. Maar die was natuurlijk allang blij dat-ie kon lopen, na zijn tragisch uitvallen-met-rugklachten, te Nijmegen. En zo is het ook, mannen. Al is Nijmegen beslist een zwaardere tocht dan de Dodentocht (omdat je aan het eind van de Dodentocht kunt omvallen, maar in het Nijmeegse het kunstje tot vier keer toe moet flikken), de Dodentocht blijft de Dodentocht: een Godsakkers tering, vreselijk ding. Dat doodshoofd, dat moet je verdienen. Dat was ook die vriendelijke Belgische buurman roerend met ons eens. Die had 'm zelf ook twee keer gelopen, dus wist waar-ie het over had, terwijl hij met Henk de Rooy, Erik, Marco en mijzelf respectvol over het geheel sprak, en wij hem met aangeboden sigaren voor zijn zoons bedankten, en na het fotograferen van zijn tuinkabouter vaarwel zeiden, alvorens wij, met een door Erik van een straatblokkade versnaasd Dodentocht-organisatoir bord op de voorbumper van de LandRover gesnoerd, dwars door het parcours en via Puurs naar Oppuurs staken. Ook dat ging snel, zodat wij uitgebreid tijd hadden ons in de berm, op driekwart van het moordend spoor vlak achter Oppuurs, onder schaduwverstrekkende bomenrij te installeren. Een prachtige plek, om meerdere redenen. Ten eerste vanwege die schaduw, en de rust die deze landweg, links van het parcours maar vlak erbij, bood. Ten tweede, omdat ik, inmiddels tevreden de ingerichte rustplek vanuit de berm overziend, plots op de schouder getikt werd door iemand voor wiens aanwezigheid ik, nog voor het vertrek vanaf het grasveldje in Bornem, per SMS door Raymond de Gisser was gewaarschuwd, maar wiens gezicht mij toch een buitengewoon prettige schok bezorgde: Steve Atkinson, flight lieutenant van de Herts. en Bucks Wing, ATC. De enige buitenlandse ploeg waarvan ik de eer en het recht heb deel te mogen uitmaken, had zich al heel lang verbeid op een verschijnen ter Dodentocht. En nu was het dan eindelijk zover: Andy Briant, vriend en held, liep dit jaar de Dodentocht, met nog wat air cadets, en Steve was hier, ter ondersteuning. Het werd een prettig samenzijn, met de verrekijker gewapend, in de zinderende hitte aan de kop van die spoorbaan, langs het eindeloze lint uitkijkend naar onze respectievelijke lopers. Want dat is nog een reden dat deze plek zo perfect was, voor een rustpunt: dit eindeloze stuk langs deze stoffige spoorbaan is dat waar deze tocht zijn naam met eer aan verdient, en op de laatste dijk naar Branst toe na, het allerergste stuk van de hele Dodentocht, en dit kruispunt, op driekwart ervan, is de per-fec-te plek voor een verkoelende onderbreking. Vonden daarom ook de lopers, inmiddels het klagen voorbij, in grimmigheid grommend volhardend. Alleen Prakke begon langzaam aan weer zichzelf te worden. Nu de pijn en vermoeienis eenmaal belachelijke vormen aangenomen hadden, zag Jochem daar geen reden voor vertwijfeling meer in, en werd zijn smoelwerk alweer vervaarlijk vervormd door die overbekende breedgrijns, die de leegte van zijn hersenpan zo overduidelijk weergeeft. Dat lag anders voor de anderen, hier net als Jochem door ons voorzien van fruit en chocola, dankbaar neerzijgend op de uit de Transit geroste bank, in de schaduw. Maar gelet op het punt in het parcours (85 km. van de start) verging het ze prima, en begon daardoor in mij de hoop te gloren op wat later werkelijkheid zou worden: een glansrijke finish van alle lopers, geen uitvaller daaronder. Die finish maakte ik, echter, helaas niet meer mee, omdat Max hier hernieuwd onwel werd. En wel zo erg, dat ik met hem meeging, in een te hulp gesnelde ambulance, naar Algemeen Ziekenhuis St. Blasius, te Dendermonde. Daar bracht ik, terwijl Max behandeld werd, in een ongekoelde wachtruimte zo'n anderhalf uur door, terwijl tussen Branst en Bornem onze lopers nog eenmaal werden verzorgd, door Marco en Erik, en als overwinnaars de finishtent in Bornem bereikten. Het verplegend personeel deed mij kond dat Max een nog onbekende tijd buiten westen kon blijven, maar naar verwachting in redelijke toestand zou gaan ontwaken, en dan per ambulance, op kosten van zijn ziektekostenverzekering, naar huis zou kunnen. De vermoeidheid van de lopers indachtig, nam ik daarom een voor mij moeilijke beslissing, en liet ik Max achter in Dendermonde. Daar opgehaald door Erik, in zijn LandRover, reden wij via Antwerpen noordwaarts waar wij, bij een pompstation te Zundert, de rest nog eenmaal troffen, zodat ik ze kon feliciteren, en wij een retestoere groepsfoto (helaas wel zonder Max, en zonder Harm en Anne-Jan, inmiddels al per eigen vervoer in Nederland teruggekeerd) konden maken voor de auto's, in de helrode namiddagzon, aan het eind van de langste dag van dit jaar: de dag, van de Dodentocht. En je zult mij niet snel horen zeggen dat het aan onze support lag (want dat zou aanmatigend zijn en die support kan bovendien nog beter: wij hebben veel geleerd, deze eerste keer; volgend jaar geen sinaasappels maar druiven, geen bier maar wel tomatensoep, ook drinkyoghurt, koelboxen om de boel in te bewaren, en een extra stop bij de Vomar vooraf, om een hoop dingen in afgepaster hoeveelheid te kunnen kopen dan de bulk waar de Makro zich toe beperkt) - maar het is een feit dat wij in 2003, als Academische Wandelsociëteit, met 5 eigen lopers en 4 Vrienden Van, zonder uitvallers over de streep liepen van een bloedhete, loodzware editie van de Dodentocht. En die tevreden smoelen en geheven glazen, tijdens de afterparty in het Haarlemse, die staan op mijn netvlies gegrift als een van de eervolste dingen die me dit jaar zijn overkomen. Mijn prosit heren, keu-rig gewandeld. De IJzer wacht Schelden - ons is de Airborne. |