Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
7 juni 2004 37ste Marche de l'Armée, Diekirch Diekirch werd dit jaar geen drama - al begon het interessant. Dag 1 Ik arriveerde namelijk tijdig op Station Haarlem, en trof daar als afgesproken Max; maar vervolgens kwam ik erachter dat ik de vlaggestok vergeten was. En die moest natuurlijk mee, want anders had ik die vlag voor niks bij me, en zouden we niet net zo goed voor de dag kunnen komen als eerder dit jaar, in Bern. Maar ik kon onmogelijk nog de bedoelde intercity naar Utrecht halen, als ik eerst naar huis ging om die stok te halen. Waarop Max vond dat ik dat dan maar moest laten zitten. Geen denken aan natuurlijk, dus ik liet mijn bagage bij hem, en sprong in een taxi. "Dag chauffeur. We gaan iets leuks doen. Ik wil eerst naar de Lichtfabriek, en dan naar Station Duivendrecht." De toffe Surinamer die reed, werd steeds enthousiaster over dit plan terwijl ik hem uitlegde waarom, had er natuurlijk sowieso een goeie rit aan, en scoorde bovendien passende jalouzie bij zijn per bakkie ingelichte collegae. Het werd een doldriest gebeuren. Want deze toffe Surinamer, voorheen eigenaar van een rijschool, en doende een nieuwe te beginnen, nam zijn opdracht serieuzer dan de verkeersregli. Met een noodgang naar Duivendrecht dus, maar daar sloeg het noodlot toe, want raakten wij op het laatste stukje verdwaald tussen de bussluizen. Zodat ik, uiteindelijk, ondanks alles, de intercity-met-Max-en-inmiddels-ook-Lourens-Dinger-erin pal voor mijn neus zag wegrijden van het perron. Mooi kut, en dat liet ik dan ook flink blijken aan de mede-perronbevolkers. Maar, niet getreurd: op naar het treintijdenbord. Dat leek niet hard op te schieten, omdat de volgende intercity pas over drie kwartier ging komen. Daarvoor was er wel nog een snelle verbinding, maar dat was een ICE International met toeslag. Toen ik de conducteur van die roodwitte kogeltrein echter vroeg hoe groot die toeslag was, zei-ie: "vier euro". Tops! Geen geld voor een potje verbazing der Soc.! Dus ik, met stok, die Intercity in, en comfortabel achter het panorama-raam aan de Hoogduitsch geserveerde koffie. Al met al arriveerde ik slegs vijf minute na Max en Lourens op Hoog-Catharijne, en kreeg ik onderwijl bovendien de kans mij nuttig te maken voor een naar Keulen onderwegge Nieuw-Zeelander die zijn ansichtkaarten wel nog in een Nederlandse brievenbus wilde zien belanden. Kolderiek, allemaal. En de dag werd allengs beter, toen niet alleen Jan Middelkoop, Marco Neumann, Raymond de Gisser, en Harm Swarts arriveerden, maar ook, tot mijn enorme opluchting, Ronald Fischer, die ons, de vorige keer dat wij op dit plein waren, immers zo had laten zitten. In rap tempo ging het dus vervolgens tevreden richting het Luxemburgse, ik in de bolide van Harm, omdat ik vermoedde dat die er het eerst ging zijn, en zo vroeg mogelijk in de rij voor de inschrijving wilde staan, eerdere ervaring indachtig. Niet dat dat hielp. Want vervolgens stond ik drie uur in die rij. Het is werkelijk ongelooflijk hoe traag de afhandeling van die inschrijving verloopt, als je weet dat er inmiddels wel computers op de tafel staan. Een incompetent stelletje Nederlandse IT-ers zou er nog gehakt van maken, van die gasten. Maar die hebben nu eenmaal de macht, en staan gerust met drie man naar 1 verkeerd getypte naam te zoeken achter 1 van die computers, terwijl er een paar honderd mensen staan te wachten. Zwaar bizar, en het leverde mij dan ook nogal wat applaus op van mijn Soc.-genoten toen ik uiteindelijk aan hun, inmiddels flink bebierde, tafel verscheen met de passen voor verblijf, en de startkaarten en etensbonnen. Dat ik van schrik vergat te constateren dat er, in de map met reclame-voor-onzin, ook nog een vel zat waarop werd uitgelegd dat het avondeten 's avonds in de kazerne op de Herrenberg was, en dat dus pas uitvond toen ik weer terug was in Nederland, daar zit ik zelf erg mee, maar dat kwam er helaas dus van. Eenmaal ingekwartierd in het tentenkamp naast de start vermaakten wij ons echter uitstekend bij het feest op het startterrein, waar wij, naast reservist Jansen en kompaan (vrienden geworden te Bern) ook Jasper Nales de hand mochten schudden. Dag 2 De volgende ochtend begon goed - met het als altijd uitstekende ontbijt in de feestzaal, namelijk. Direct daarna liep het wel weer even spaak, omdat ik bij de eerste kaartknip erg lang moest wachten op een ventje dat de knipper de kaartjes voor zijn hele militaire detachement presenteerde. Maar toen die daar eenmaal mee klaar was mochten we dan eindelijk weg, vanonder een stralende ochtendzon - en haalde Marco Neumann in ieder geval zijn eerste overwinning binnen, door zonder problemen bij de eerste rust, bovenaan de eerste heuvel te arriveren, waar-ie verleden jaar, op die helling, nog had verzucht: "Is dat normaal hier?" en na 12 kilometer uiteindelijk was afgehaakt. Toegegeven, hij deed het dit keer sowieso rustiger aan door, net als Max, niet op de 40, maar op de 20 km in te zetten - maar een mens moet zijn grenzen kennen, en dit leek (en bleek later) een wijs besluit. Zo ook dat van Lourens Dinger, die het in tegenstelling tot het vorig jaar, toen hij er op de eerste dag als een ontsnapte pathalogicus vantussen trok, en de tweede dag met een peesontsteking op de Herrenberg zat, erg rustig aan deed, vandaag. Ik, daarentegen, maakte het mijzelf weer eens flink moeilijk. Ik peinsde er natuurlijk niet over twee keer te proberen wat de eerste keer mislukte, dus vroeg ik deze keer niet het aanwezige nieuwste lid (in dit geval weer Jan Middelkoop, net als in Bern, die dat daar toen botweg weigerde) om het Sociëteitsvaandel te dragen, maar deed ik dat, vol uniform met witte handschoenen incluis, net als in Bern hoogstpersoonlijk. En wel de volledige veertig kilometer lang. Maar dat was niet het ergste. Want dat leverde nog wel bonussen op ook. Zo was daar de Haagsche Studentenweerbaarheid Pro Libertate, die ik halverwege een helling voorbijstak, en volkomen overrompelde met mijn over hun schouder geworpen "Goedemorgen, heren van de Pro Libertate, gaat het nog een beetje?". Het hevig opgeschrokken antwoord was: "Tjeezus, de Wandelsoc.! Jullie worden ook ieder jaar..." ...en daar volgde niets meer op. Prettig, vooral toen dat gevolgd werd door "Mooie vlag...", van elders uit het PL-peloton. Nee, het ergste was dat ik, omdat ik onderweg veel tijd en afstand ten opzichte van mijn eìgen peloton had verloren, met a. een overval op een nietsvermoedende, maar buitengewoon vriendelijke Luxemburger, wiens plee ik passend uiteenkakte, b. een herhaling van datzelfde ter Hotel Oranienburg in Vianden, en c. een langlopende conversatie met een prettig koppel langs het wandelpad, dat peloton weer bij wilde halen, en er dus de moordende sokken inzette. Met succes, want ik haalde ze bij waar wij, voor het eerst in ons wandelbestaan, een groot detachement Tsjechische militairen ontwaarden. Altijd leuk, om een tot dan toe ongeziene nationaliteit tegen het lijf te lopen. Maar minder leuk dat ik mij, gaandeweg mijn opmars, een flinke ontvelling had gelopen, achterop de dijbenen. Die zou niet meer weggaan, een hele tijd niet. En dus werd het een pijnlijke affaire, hoewel wij deze eerste dag allen glorieus volbrachten, en het feest achteraf daardoor vermoeid, maar zeer tevreden werd beleefd. Dat gebeurde overigens pas nadat iedereen, behalve Lourens Dinger en ik, de pleiterik had gemaakt naar een hotel in Vianden, omdat de arme ruggetjes slecht bestand bleken tegen de keiharde Luxemburgse veldbedden, en de oortjes slecht tegen het lawaai van mede-tentgenoten. Stelletje mie-tjes, mie-tjes, mie-tjes! Maar goed, goed gefeest, al vond ik het jammer dat ik wel Grietje Vissers en Janny Beishuizen, maar niet luitenant Marquart-Scholtz tegen het lijf liep. Die er wel was, ondanks de grote afwezigheid van de Nederlandse krijgsmacht, vanwege de vele uitzendingen van dat moment. Dag 2 De volgende ochtend bleek de rest zich uitstekend te hebben vermaakt in Vianden. Men verscheen als herboren aan de start, en dat was nodig ook, want Diekirch blijft geen ommetje. Bovendien was, in scherp contrast met de dag ervoor, het weer vandaag weer zoals ik dat inmiddels van het Diekirchse gewend was: droog, en pleurisheet. Dat leverde het nodige afzien op, vooral op dat lange, rechte stuk langs de heuvelrand waar je, onbeschermd tegen de koperen ploert, schier onafzienbaar afstevent op de onvermoede oase van boerderijrust. Wel leuk dat ik, onderweg daarheen, een enorme veer in mijn reet kreeg van twee Tsjechen. "Is it far, to the next rest?" "No, it's around the next corner, a hundred metres at the most." "Thank you! You are very fast, and very strong!" Moet je net mij hebben, met m'n keurige Nederlands Hervormde opvoeding. "I'm only half as strong as the powerful Czechs." Maar snel aan het bier met de maten, dan dus. Die daarna echter weer flink op mij uitliepen, omdat ik een langdurige conversatie begon met een kennisje van Peter Weij, een dame van Indonesische afkomst (durf vooral niet te suggereren dat ze ervandaan komt, want dan krijg je een partij plat Nederlands over je heen, dat wil je niet weten), die mij uitgebreid van nuttige informatie voorzag ten aanzien van de Castlebar, die ik later dit seizoen wilde gaan lopen. Daar kwam nog bij dat ik, bij de laatste rivierrust, de al enige tijd terminaal verklaarde Pieter Spaan tegen het lijf liep, rijzig reservist in ons eigen heer. De eindigheid gebiedt vanzelf dat dat soort ontmoetingen het karakter van een decennia uitgestelde hereniging hebben, maar gezien de wederzijdse vriendschap zou dat anders ook zo zijn geweest. Pieter zag er niet goed uit. Dat lag op zich niet aan zijn kwaal, maar aan het feit dat-ie onlangs omgelazerd was, en de bloeduitstortingen één helft van zijn gezicht maskeerden. Beter zag zijn nieuwe vriendin eruit - ik moest daarom concluderen dat het niet meer aan was tussen hem en de vorige, Margriet. Dingen die gebeuren. Eenmaal de kotelet achter de kiezen, knalde ik er dan toch maar een straatslopend tempo in, richting finish. En daar overkwam mij iets grandioos. Niet alleen stak ik, pal op de meet, een groot detachement Duitse reservisten voorbij, het Wandelsoc.-vaandel trots geheven, maar bovendien bleken mijn Soc.-genoten zich te hebben geposteerd in het enige hoge punt op het terrein: de eerste verdieping van de biertent ter rechterzijde. En daar kwamen ze, toen ze mij zagen, en masse uit, om mij luidkeels aan te moedigen. "Chie-lie, Chie-lie!" Prachtig, dus ik deed er nog een schepje bovenop door de vlaggestok hoog op mijn vlakke handpalm boven alles uit te steken. En toen hard, diep en lang aan het bier. De tevredenheid was zo oeverloos groot (niet in de laatste plaats omdat Harm Swarts er door Lourens Dinger, dankzij diens gestadig schema, met een ruim half uur uitgelopen was, en daarvoor ook al door Ronald Fischer was bijgehouden toen-ie 'm op zo'n beetje de laatste helling van het parcours met een noodgang eruit probeerde te lopen) dat zelfs de hevige discussie, plotseling door Jan M. geïnstigeerd, over de verherverdeling van de benzine-kosten, mijn humeur niet meer kon verpesten. Afgesproken werd het te laten bij de status quo (iedereen betaalt zijn eigen chauffeur als die dat wil), maar er op zo kort mogelijke termijn Soc.-breed uit te proberen te komen. En zelfs het vertrek, daarna, van iedereen behalve mijzelf, kon mijn humeur niet verknallen. Integendeel, en met alle respect voor mijn Soc.-genoten, het verbeterde ervan. Want daardoor kon ik niet alleen even rustig tot mezelf komen op het tentenkamp (waar dat overigens weer gedwarsboomd werd doordat ik daar plots wèl Elisabeth Marquart-Scholtz tegenkwam, nog vers uit de douche ook - dat zul je nou altijd zien: als definitief gebleken is dat het niets gaat worden met zo'n dame, kom je d'r ineens tegen op alle momenten waarop je d'r 't liefst zou willen tegenkomen), maar bovendien voor het eerst een slotfeest beleven zonder priemende Soc.-ogen. En dat werd een prettig, met de Esther-uit-Luxemburg die ik te Bern in de gezamenlijk beslapen schuilkelder al tegenkwam. Dus, leuk dat jullie erbij waren, maar pfllllllllrrrrrrrrtttttttttt. En zo trok ik de volgende dag, dubbel tevreden, onder stralende zon naar station Diekirch, vlak naast de start. Daar had ik een prettig gesprek met een marsveteraan, en in de trein ontmoette ik vervolgens een allervriendelijkste Belg, met wie het prettig reizen werd, tot in Luik. Het groepje Nederlanders dat we, onderweg daarheen, ook nog waren tegengekomen, vergezelde mij dan weer tot aan Utrecht, waarna ik uiterst content het laatste stuk reizen naar Haarlem beleefde. Hoe zou het toch komen, dat zo'n Diekirch ineens zo zonder ruzie kan verlopen? Mijn prosit heren, uitstekend gewandeld. De MESA wacht. |