Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
16 mei 2004 Van Top tot Teen door Nederland heen: Niftrik-Cuijk Het was lang geleden, dat wij, als Wandelsoc., Bart de Jong in ons midden mochten verwelkomen. De dappere brandweerman (nu even niet) uit het Haarlemse had zich voor het laatst vertoond tijdens de zoektocht naar Raoul Vanderdonck, in januari. Groot was dan ook onze vreugd, toen hij plots aankondigde mee te willen tijdens deze twaalfde etappe van 'Van Top tot Teen door Nederland heen': 'Van Rust tot Rust 2'. En zo reden Max, Bart, Marco en ik per Polo naar het zuiden, aan het zonnig begin van een prachtige dag. Want een prachtige dag zou het blijven, en dat zou niet eens alleen aan het weer gaan liggen. Terug bij Hotel Restaurant Hoogeerd in Niftrik, de Vierdaagse-rust waar 'Van Rust tot Rust 1' op 18 april was geëindigd, en daarmee dus terug op het enige echte Vierdaagse-parcours (al was deze rust daar vorig jaar, wegens de grote hitte, met de 10 omliggende kilometri, uitgesneden), werden wij met open armen onthaald door Mevrouw Lepoutre, de vrouw van eigenaar Joop, die zich met vreugde ons verschijnen bij de vorige etappe herinnerde. Omdat het zulk goed weer was, namen wij op het terras plaats waar, bij onzer aankomst, ook al Jan Middelkoop en Albert van Geyningen bivakkeerden, in gezelschap van Toon van Ravensteijn, een door Albert versgerecruteerde oud-commando. Diens onwennigheid werd al snel aan flarden gereten toen, in delen, de rest van ons gezelschap arriveerde: Peter Weij, Barend Rijkman, Ronald Fischer, Henk van der Schelden, Raymond de Gisser en Jochem Prakke (met Lydia en dochter Coco in de Maxi-Cosi). En Coco keek het verbijsterd aan, terwijl zij belaagd werd door Max en Marco (vooral Max heeft de neiging alles wat-ie lief vindt als hond te behandelen): hoe Secretaris van der Schelden lid Weij decoreerde voor het vorig seizoen, nu ik eindelijk eens niet diens linten had vergeten mee te nemen, van thuis. Dat onzinnig gebral voorbij, verlieten wij Hoogeerd, en zetten wij koers richting dat zware Vierdaagse-moment, zo overgoten met diepgravende herinnering: het stadje Grave, aan de Maas. Dat ging natuurlijk meteen fout. We waren Hoogeerd nog niet goed en wel uit, of de bestafkaarte Marsleider Schelden stuurde de meute de dijk af, een doodlopende weg in. Groot was mijn hilariteit tijdens het fotograferen van deze gebeurtenis, vooral toen de groep besmuikt weer omhoog klom. Daarna ging het voorspoedig verder, over de dijk langs de zonovergoten uiterwaarden, totdat de brug bij Grave in zicht kwam. Die nader je normaal vanaf de andere kant, waar je hem dan lang voordat je er bent al ziet liggen. Nu, echter, had ik niet alleen niet in de gaten dat we van de andere kant kwamen, maar werd ik bovendien genept door Schelden ("Schelden, is daar aan de overkant niet dat paadje waar we langs omlaag komen, normaal?" "Ja, dat is daar" - dus ik dat uitleggen aan iedereen die Nijmegen nog niet gelopen had, maar mooi naks), en daardoor overvallen door het ding, toen het uiteindelijk plots voor ons verscheen. Dat was in Nederasselt, natuurlijk. En daar jubileerde een echtpaar, bleek uit de erehaag en het hulde-bord aan hun deur. Dat konden we niet aan ons voorbij laten gaan. En dus hieven wij, in een kolderieke echo van onze aubade-voor-Derk van 2 november verleden jaar, voor die deur een luidkeels "Lang zal het bruidspaar leven" aan. Dat leek eerst niets op te leveren, maar toen wij alweer doorliepen bleken we toch hard genoeg gezongen te hebben om het bejaard paar naar buiten te lokken. Wij deden het dan nog maar eens, dit tot hun groot genoegen. Vervolgens ging het dan toch die gruwelijke brug over. Waar wij normaal zo'n pijn lijden, op de vierde en laatste dag van de Moeder aller Marsen, was het nu een genietbare bedoening. In de blinkende zon lag, aan gene Brabantse zijde, de kazemat met het museum van de Militaire Traditiekamer Grave op ons te wachten. Te wachten, omdat Schelden, op instigatie van Peter Weij, zich vooraf had vergewist van het geopend zijn ervan. Dat was het dus, en daarom togen wij er, volgend op een korte toespraak, door Weij, bij het 82nd Airborne-monument, voor luitenant John Thompson en zijn para's, naartoe. Wij werden er hartelijk ontvangen door twee leden van de Traditiekamer, en keken onze ogen uit, in de twee verdiepingen tellende bunker. Dat gold niet in de laatste plaats voor Peter, die in een vitrine tot zijn vreugd een foto ontdekte van de vers op Nederlandsche bodem teruggekeerde Wilhelmina - met naast haar niet Erik Hazelhoff Roelfzema, maar Peter Tazelaar die, aldus Weij, de eigenlijke Soldaat van Oranje was. Een educatief verantwoorde ervaring rijker, trokken wij verder, onder het talud van de brug langs, de vermaledijde weg naar Grave op. Vermaledijd omdat wij daar, als gezegd, normaliter zo'n pijn lijden, wanneer die weg daar onafzienbaar lijkt - en Vierdaagselopers met ervaring dan weten dat erna, bovendien, dat vreselijke stuk naar Beers nog volgt. Een tot nog toe ongekende sensatie, om hier nu in goede doen te lopen, zònder de duizenden. En minstens zo vreemd om in Grave aan te komen zonder dat daar de burgemeester staat te wachten. En zonder dat Hotel Oranje open is. Eenmaal beland, daarom, op het terras van Graafs Eethuuske De Foeks ('lekkere hepkes', staat er melig op de gevel, maar dit etablissement verdiende vandaag geen 'Goedgekeurd door de Wandelsoc.'-schild, want de hepkes mochten dan lekker zijn, maar het bier was er lauw en duur), leverde de vreugd over onze ongewoon goede conditie zotmanische taferelen op, van uiteraard met name Schelden, die ons en diverse passanten vermaakte met een luidkeels gezongen 'Waar in 't bronsgroen eikenhout'. Meer gezongen werd er, vervolgens, voorin Grave, bij de praktijk van tandarts Dick van Kuppevelt, die oud-commando en bevriend met Jan was. Het leek Jan een leuk idee er op de koffie te gaan, en ons ook. Maar het bleek dat de beste man op dat moment absoluut niet ter praktijk was, maar thuis. En laat dat 'thuis' nou toch in Gassel zijn. Dubbele reden, dus, om de lange weg van Grave naar Beers te bestormen. Dat lange eind, tijdens de Vierdaagse doorgaans heet, stoffig en eindeloos, was nu niet alleen een prettig ommetje, maar werd ook heerlijk onderbroken, door het verpozen in Dick's tuin. Hij en zijn vrouw ontvingen ons met grote gastvrijheid, en wij vertelden hun verhalen over ons, en speelden met hun twee zoontjes. Een hartelijk afscheid later (waarbij Dick de verwachting uitsprak op korte termijn eens te zullen deelnemen aan één van onze tochten) bevonden wij ons weer op de weg naar Beers. Waar wij, vlak voor het afslaan daarheen, tot vreugd van de oud-commandi hun zo treffend gekozen mascotte tegenkwamen: de ezel, drievoudig aanwezig in aanpalend gazon. Bij binnentrekken van Beers, vervolgens, trachtte Henk mij een oor aan te naaien door, in plaats van linksaf te slaan zoals hoort, rechtdoor te lopen met de lieden achter mij, en mij op mijn schreden te laten terugkeren. Dat leverde hem slaag en scheldpartij op, maar eenmaal in het Wapen van Beers gingen wij niettemin gebroederlijk op de foto in de gelagzaal, doorgaans de reddende haven aan het eind van een lange en pijnlijke weg. Buiten, op het terras, terroriseerden wij vervolgens de serveerster, de mede-terraszitters, en Beers als geheel, met luid gezang en gegrap. Zo zong Barend samen met Schelden 'Jezus had genoeg aan wijn'. En, volgend op een dito grap over sex met zwangere vrouwen (Albert, tegen Jan, nadat die gezegd had dat-ie er niet van hield: "Oh, nou als je dat nog eens bij de hand hebt, waarschuw mij dan maar, want ik kan het wel waarderen", waarop Jan sprak "Jij vindt dat extra handje natuurlijk wel lekker ja") werd een binnensmonds door Jan Middelkoop gemaakte grap ("Er is geen kut zo nauw als je eigen klauw") genadeloos door Beers verspreid door Schelden, met een luidkeels: "Precies! Dat zeg ik nou ook altijd! Er-IS-geen-kut-zo-nauw-als-je-ei-gen-klauw!". Toen iedereen vervolgens van plaatsvervangende schaamte in zijn eigen kraag wegdook, riep Schelden verbijsterd: "Nou, dat is toch zo?". Woeha. Daar volgde een geslaagde imitatie van de half-mongoloïde Rambo-aan-het-eind-van-First-Blood op. En toen er een lange stoet mensen voorbijkwam op weg terug van de kerk-op-de-hoek, kostte het Schelden weinig tijd uit te vinden dat het hier om een doop ging, en ons te verleiden tot een luidkeels 'Lang zal Roy leven' voor het versgedoopte jongetje. Het gebaar werd nog gewaardeerd ook, en dus vertrokken wij tevreden naar de volgende rust in het Vierdaagse-parcours: Café De Bond, te Cuijk. De weg erheen bleek, hoewel-ie kort is, zelfs nu, in niet-Vierdaagse-tijd, lang te lijken, door zijn eentonigheid. Café De Bond bleek, heerlijk onveranderlijk, gewoon Café De Bond, waar wij ons traditiegetrouw volstouwden met broodjes kroket en probeerden de voorraad vochtaanvullers weg te werken. Dat lukte natuurlijk niet, maar inspirerend was het allemaal wel. Zo inspirerend zelfs, dat Albert hier een prachtig idee kreeg, en dus een voorstel deed. "Ik ken een vent die Dré Driessen heet, die schijnt hier vlakbij een hotel te hebben, heb ik net binnen nagevraagd. Zullen we daar even heen wandelen?" "Hoe ver is dat dan?" "Mwoah, een minuutje of tien" "...Okay dan". Dus wij op weg naar Dré. We hadden natuurlijk beter moeten weten. De weg naar Dré bleek niet een minuut of tien, maar zeker een half uur lang. Dat was gelukkig niet zo heel erg, omdat wij op driekwart ervan door Albert vergast werden op whisky. Dat hij vergat erbij te zeggen dat het, de dag ervoor, zijn verjaardag was (waarmee hij mij flink tuk had, omdat ik verdorie nog keurig alle ledenverjaardagen in mijn agenda had gezet, doch deze niettemin vergeten was), tekent 's mans snedig karakter. En daarna werd de grap compleet, al had hij dat zelf niet zo bedoeld. Want eenmaal bij de Dré-die-het-hotel runde, en daar aan het bier, bleek dat dat de verkeerde Dré was. "Kijk, Dré, daar komt je vriend." "Is dat mijn vriend? Die ken ik helemaal niet!" Hilariteit alom. "U zoekt zeker Dré Driessen? Die komt hier altijd, als stamgast, maar hij is er nu niet." De Dré-van-het-hotel bleek echter wel een Vierdaagsekruis, met '38' erop, te bezitten, en dus kon-ie bij Schelden niet meer stuk (bij de rest van ons was dat al zo omdat-ie bier verkocht). Die liet zich daarom expres met hem, Albert en Peter verenigen, teneinde zijn eigen Vierdaagse-prestatie oneigenlijk op te schroeven middels hun gezamenlijk aantal van 83 Vierdaagses. Vervolgens ontstond discussie over het vervolg van deze etappe. Want omdat het inmiddels al laat was, hadden weinigen zin ons oorspronkelijke plan, een trek door de Haak van Milsbeek via Plasmolen, uit te voeren. Omdat wij in Plasmolen zouden gaan eten, op herhaald verzoek van Marco Neumann bij een Chinees, in plaats van bij het pannekoekenrestaurant-met-de-heerlijke-serveerster aldaar, werd uiteindelijk besloten dat wie wilden daarheen zouden lopen, via de pont bij Cuijk, en de anderen zich daar per auto heen zouden begeven, via een uit te voeren wolf-kool-en-geit-run door Lydia en Neumann. Zo gezegd zo gedaan, en dus trok ik met Peter, Jan, Albert, Marco van Zijntergen, Ronald, Toon en Bart (de brandweerman ìs geen mietje) lopend op naar Plasmolen. Heel vreemd, om die pontonbrug te moeten missen, en in plaats daarvan, maar wel op dezelfde plek, per pontje die oversteek te maken. Eenmaal in Plasmolen bevolkten wij al snel en masse wokrestaurant 'De Chinese Muur'. Dat is zo'n toko waar je, vanuit diverse schalen en bakken, zelf je maaltijd samenstelt, die je daarna over de toonbank aan een kok geeft, die het voor je wokt. Niet helemaal wat Neumann voor ogen had, geloof ik. Maar wel lekker, vond ik, al waren er onder ons die vonden dat het voedsel verser en gevarieerder had kunnen zijn. Grote pret was er gelukkig ook: een onfortuinlijke ober, vandaag bezig aan zijn eerste werkdag, had het ongenoegen mee te maken dat hij eerst een glas bier over Jan uitstortte, en daarna een tonic over Mevrouw Neumann. Aan dat laatste kon-ie overigens niks doen. Mevrouw Neumann maakte namelijk een volstrekt ongecontroleerde elleboogstotige beweging naar achteren, die hem totaal verraste. De arme man droop niettemin beschaamd af naar huis, en ik vraag mij ernstig af of hij te Plasmolen nog emplooi heeft gevonden. Zijn vriendinnetje, ook serveerster, overigens wel, daar ben ik van overtuigd. Ik begrijp tot op de dag van vandaag niet waarom ze, vlak voor ze beiden het pand verlieten, zo ongeveer bij mij op schoot kwam zitten en ernstig aan me zat, maar onprettig was dat zeker niet. Afijn. Na een stuk of wat rustige rondes drank, vertrokken wij lustig weer richting het Haarlemsche, en alle andere bestemmingen die inmiddels op de Wandelsoc.-woonplaatsenlijst figureren. Mooi slot, van een heerlijke dag, al had Toon gelijk toen-ie mopperde dat er maar veel gerust, en weinig gewandeld was. Maar goed dat wij weten dat dat niet normaal is. Mijn prosit heren, keurig gewandeld. Aken wacht. Maar, nu eerst: Diekirch. |