Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
26 juni 2005 39ste Marche Européenne du Souvenir et de l'Amitié (MESA of Europese Mars van de Herdenking en de Vriendschap) "Sur le MESA donne moi ton coeur". Het werd ooit gezongen door een groepje officiersvrouwen dat vrij had, van hun mannen, en die tijd gebruikte om de MESA te lopen. Het spijt me, dames. Quand je suis à MESA, mon coeur est déjà à MESA. Ja, mijn hart is aan de MESA. En zo was het ook dit jaar weer. Het had me zorgen gebaard, vorig jaar, dat wel; dat er steeds meer asfalt was, en minder bospad; dat er steeds meer deelnemers waren, en minder eenzaamheid; en dat er steeds meer prijsverhoging was, en minder belachelijke goedkoopte. Dit jaar werden die zorgen volledig aan flarden geragd - en won de MESA stormenderhand, met een forse greep, mijn hart terug, voorzover het dat ooit verloren had. Van pure verbijstering heb ik het meerdere malen, op mijn rug in het gras liggend, uitgeschreeuwd, tijdens de vier etappes. "GodverDOMME wat is DIT een mooie mars!" Dag 1 (dinsdag 21.06) Haarlem - Houffalize En het begon ook al zo mooi. Ik reed in mijn Opel Combo naar Utrecht, waar ik ten huize van drs. van der Schelden diens reisspullen inlaadde, maar niet drs. van der Schelden. Die ging namelijk per trein reizen, zodat de bijrijdersplaats in mijn auto vrijbleef voor Raymond de Gisser. Die ik daarom daarna, reisspullen incluis, bij hem thuis in Den Bosch oppikte. Wat volgde was een snelle en probleemloze rit naar Houffalize, dorp dat ik met gemengde gevoelens terugzag. Was het niet hier, dat ik huilend van de pijn was gefinished op de derde dag van mijn eerste MESA, in 2000, en daarom uitgelachen was door een compagnie van het Vreemdelingenlegioen? Het was wel. Die herinnering vervulde mij weer met vrees, en die bleek achteraf correct. Maar voorlopig ging het nog goed. Voorlopig kwartierde ik, na inschrijving, met Raymond in in het tentenkamp boven het dorp, op het terrein van het plaatselijke athenaeum. Dat bleek erg heuvelig. Onze tent stond onderaan die heuvel, maar alle faciliteiten waren erbovenop. Ojee. Voorlopig hadden we daar echter nog geen last van, en dus ging ik, na het traditionele organiseren van de veldbedjes, tevreden Schelden van de trein halen, in Gouvy. Dat bleek niet mee te vallen, want hoewel ik een geweldige rit beleefde over de zonovergoten heuvels van de Ardennen (het was rond de dertig graden en onbewolkt), moest ik om diesel te vinden naar Luxemburg rijden, en daarna was het flink zoeken naar Gouvy, over de B-wegen. Maar ik vond het, en arriveerde ruim op tijd om Henk af te halen. Die ik vervolgens begeleidde naar de inschrijving op het pleintje in het centrum van Houffalize, die weliswaar traag, maar efficiënter dan ooit verliep (en bij Henk sneller dan bij mijzelf, omdat ik zo stom was geweest mijn bruine inschrijfkaart in Nederland te laten liggen). En zo konden wij, die avond na het diner, in de biertent van het kamp, probleemloos genieten van het gelukkig nog steeds goedkope witbier en dito Leffe, en de aanwezigheid van, naast Gerda Becking en haar goede vriend Sjors, een fiks detachement van de Herts en Bucks Wing van het Air Training Corps, onder leiding van ons aller Sqn. Ldr. Steve Atkinson. En het was, alsof we nooit weggeweest waren. De pret werd, bovendien, ernstig vergroot doordat Albert van Geyningen dit keer niet alleen kwam (die was immers kort tevoren verlaten door zijn vrouw, een treurig verhaal dat hem erg aangegrepen had), maar in het gezelschap van een nieuwe (wandel)vriendin, Elly. Het bleef lang onrustig, ter kamp. Dag 2 (woensdag 22.06) Sedan - Bouillon Niet dat wij daar veel last van hadden, de volgende ochtend. In de kenmerkende Ardense ochtendkou verzamelden wij ons, na het ontbijt in de overvolle zaal (waar bovendien de toiletten al snel totaal overbelast uit hun voegen barstten - daar zou nog stront van komen, aan de knikker, verderop in deze wandelweek) heuvelop, in opperbeste stemming voor het buskonvooi, dat ons naar de start van de eerste etappe ging brengen. Die zou in Frankrijk zijn, in Sedan. Dat had vooraf al veel hilariteit veroorzaakt. Steve had gemopperd dat-ie overwoog voortaan niet meer naar de MESA, maar alleen nog naar de IJzer te gaan, met zijn detachement. "Want het is veel meer papierwerk. Als ze in Frankrijk beginnen moet ik aan twee landen toestemming vragen. Want als wij zonder die toestemming in ons uniform Frankrijk binnenlopen, is het een invasie." Een appellerende gedachte, nietwaar? Wij vielen dus, 's ochtends vroeg, Frankrijk binnen. Dat had voeten in de aarde, want de Fransen vertrouwden het, geheel terecht, niet. Wij stonden dus lang stil aan de grens, en werden vanaf daar bovendien niet meer door Belgische, maar Franse motor-MP's begeleid (het blijft, in zo'n buskonvooi, altijd een beetje voelen alsof je afgemaakt gaat worden, en in zekere zin is dat natuurlijk ook zo). Naar het grote fort, van Sedan. Toen ik daar eenmaal het, typisch Franse, veldtoilet had vernietigd, waande ik mij even in Noord-Afrika. Want zo'n fort was het niet alleen (klein poortje in een enorme zandstenen muur, dat leidt naar een enorme beschaduwde binnenplaats), het rammelde er ook van de legionairs, of althans, wat daarop leek. Stoere kerels in kepi, met nog veel stoerdere geweri. Een als altijd onbegrijpelijke openingsceremonie later, was ik in het gedrang, en terwijl ik fotografeerde, Henk, Ray, Albert en Elly kwijtgeraakt (later bleken zij het fort ingedoken te zijn, om mee te doen aan een korte rondleiding). Dan dus maar gestart (aan het andere eind de binnenplaats weer af, en de heuvel op). Die start bleek het begin van de hel. Want dat kleine heuveltje, direct na het fort, dat bleek een omineuze voorbode te zijn van Ergs. Niet op dat moment nog - want het was inmiddels ongenadig heet en het heuveltje was steil, maar kort erna liepen we vlak door de beschutting van schaduwrijk bos, met hier en daar een prachtig mini-chateautje. Frankrijk op zijn best, niet in de laatste plaats omdat we er onbedaarlijk weinig Fransen ontwaarden. Maar korte tijd later waren wij, bij de eerste rust, op een viersprong in het woud, door die hitte behoorlijk uitgedroogd en afgemat. Dat werd, de MESA getrouw, bij de rust adequaat verholpen door het aangeboden water (dat ik hier voor de eerste keer over mijn meegenomen Nijmeegse New Balance zakdoek goot, zodat ik die kon ontdoen van het erin, terwijl ik mijn voorhoofd afnam, verzameld zweet, en ter verdere verkoeling van dat voorhoofd kon gebruiken - het zou een dagelijks meerdere malen terugkerende gewoonte worden, deze editie). Zodat wij een stuk vrolijker arriveerden bij de volgende rust, die wij zelf inlasten op een uiterst idyllisch terrasje, in de schaduw boven grazige weide aan water. Daar was het heerlijk drinken en genoten wij met volle teugen... ...waardoor wij eigenlijk wat verrast waren korte tijd later alweer bij een andere rust te arriveren, dit keer officieel. Die bleek de grote rust, dus waren we halverwege. Zou je zeggen. Toch konden we ons niet aan de gedachte onttrekken dat-ie wat vroeg kwam. Hmm. Niet getreurd, snel aan de worsten en het bier, en mijn zakdoek overgoten, dus kletsnat, in de frisse valleiwind te drogen gehangen op... ...schrikdraad, bleek snel. Au! Potdokke! Dat zou mij leren! Not. Direct na opbreken brak ons dat bier op: duidelijk werd, waarom die rust zo vroeg was. Hier kwam die Hel. Een ongelooflijk lange, steile helling, waarlangs wij omhoog moesten. Ik geef toe dat, eenmaal boven, het uitzicht overdonderend was - maar ik geloof dat ik dat uitzicht bijna niet gehaald had. Zelden was de uitputting zo alomvattend. Zulke Ardennen hadden we nog nooit gezien! Zulke Ardennen zullen we niet gauw meer zien. Vermoed ik. Bij de rust, in de schaduw bovenaan, zeeg ik ineen, nadat ik mij bier en ook veel water had verschaft, om mij te laven en mijn zakdoek te doordrenken. Langzaam begon ik weer op adem te komen... ...en toen werd ik vermoord. Althans, bijna. Albert, oud-commando, besloot mij uit grappigheid te besluipen, en greep mij plots vanachter bij de keel zoals je dat doet bij iemand die je professioneel de nek wenst te breken. Misselijke grap, die ook Weij al eens bij mij uithaalde (destijds te Hoogeerd). Maar goed, misselijk of niet, louter grappig bedoeld. Alleen, Albert kent kennelijk zijn kracht niet. Want hij deed het wat hard, waardoor ik even vreesde daadwerkelijk iets gebroken te hebben rond mijn strottehoofd, en mogelijk de dag niet te overleven. Dat bleek uiteraard mee te vallen (paniekvogel die ik ben), maar ik had er tot twee dagen later wel flinke last van - zo'n beetje alsof je flink keelverkouden bent (scherpe pijn) èn er een stuk eten klem in je keel zit (opgezette boel). Albert, uiteraard, bood omstandig zijn excuses aan. Albert is tenslotte een lieve man, en had het niet zo bedoeld. Dus vergaf ik hem. Ik was, bovendien, voorlopig eigenlijk bozer op de organisatoren van de mars dan op hem. Wat een belachelijke etappe zeg. En het werd nog erger. Want er volgde nòg zo'n heuvel (wel iets minder ernstig dan de eerste), en helemaal aan het eind, toen we echt dachten dat we het gehad hadden, omdat we de vestingstad Bouillon, ons einddoel voor vandaag, binnenliepen, kwam er nòg één. Een hele korte, maar hele steile, dwars door Bouillon naar het finish-terrein. Dat dan, als parkje, wel weer zo lag dat het een schitterend uitzicht bood op het lager gelegen stadscentrum. Best een fraaie plek om ineen te zakken. Dat deed ik dan ook, verbijsterd naar adem happend, samen met de heren van het ATC, en die bizarre Belg, dat menneke dat mij in 2000, bij mijn eerste MESA, zo verbijsterde door op de dag voor de mars vrolijk rondjes over Camp Roi Albert te trimmen, en de verdere mars op bier door te brengen - ongelooflijk gespierd maar bijna geen tand meer in zijn bek vanwege de suiker in de alcohol, al die jaren. Zijn methode blijkt kennelijk net zo hard te werken als de ochtendbieren van Prins Bernhard zaliger: want hij was er weer, en leek vitaler dan ooit. Eenmaal vereend met de onzen taaide ik toch nog zonder hen af, omdat ik van dat ATC een lift aangeboden kreeg, en zij eerder vertrokken dan de reguliere bus. Dat gaf niet: in het kamp zagen wij elkander weder, en het werd een gezellige avond aan de biertafel, waar wij tevreden concludeerden dat vandaag belachelijk zwaar, maar ongemeen prachtig was geweest. Wij ontdekten daar bovendien dat er een contingent Zwitsers aanwezig was, onder leiding van de flegmatieke Urs Kremer, een prima kerel. Zij werden, natuurlijk, direct slachtoffer van Schelden, en de Gisser kon op hen fijn zijn van Schelden aangeleerde Berner drinkmores uitproberen, dus deed dat lustig. Dag 3 (donderdag 23.06) St. Hubert-St. Hubert De volgende dag begon met een prettig weerzien. Ik herinnerde mij van de start in St. Hubert van 2001 dat het een prettig dorp met goede voorzieningen was. Dat bleek nu minder het geval, omdat we zo vroeg waren dat het nog ferm op slot zat, maar mij bleek wel een prettige verrassing te wachten, in de vorm van Tinneke, de lieve soldatin die ik verleden jaar ter MESA ontmoette. Inmiddels was ze terug van een tour in Kabul. Die bleek haar geen uiterlijk kwaad gedaan te hebben. Maar helaas was er wel erg weinig tijd om te praten. Want zij moest wachten op haar detachement, en ik moest met de medewandelaars mee. Ik zou haar die week niet meer terugzien. Niettemin verheugd over deze ontmoeting, doorstond ik de prachtige bos-etappe van vandaag. Dat viel helemaal niet mee. Want hij was weliswaar veel makkelijker dan die van de dag ervoor - maar het was wel veel heter dan gisteren, en we hadden gisteren nog zwaar in de benen zitten. Een en ander betekende dat de organisatie vandaag verrast werd door de waterzucht der deelnemers. Wij moesten daardoor zelfs 1x echt wachten tot meer flessenwater arriveerde op de rustplaats. En iedere keer dat ik het vond verbruikte ik minimaal drie, maar vaker vier halve liter-flessen. Waarvan ik er dan 1 uitgoot over mijn over een boomtak uitgehangen Nijmeegse New Balance zakdoek (die ik tot de volgende rust dan weer gebruikte om mijn voorhoofd, slapen en nek te deppen - als ik 'm niet vergat mee te nemen, dan, want gaandeweg deze week raakte ik op die manier drie van mijn jarenlang zorgvuldig opgespaarde NB-doeken kwijt), 1 over mijn voorhoofd en hals, en 2 leegdronk (naast, nog, de ijsthee ernaast). En daar was niets overbodigs aan. Ik was, bovendien, niet de enige die het moeilijk had: bij de grote rust arriveerde, aan het eind van een lange, gemeen vals plattige helling, Henk in een toestand die ik nog nooit van hem had meegemaakt, maar visioenen opriep van dingen die je je voorstelt bij het begrip 'Dodentocht', maar ik daar nog nooit heb meegemaakt. En ik had ook Steve en Andy nog nooit zo verslagen gezien als bij die rust. Niet dat ze dat daadwerkelijk waren, net zomin als wij. Want opgeven komt natuurlijk niet voor in ons woordenboek. En door ging het dus, tot aan de genadige finish in St. Hubert, waar het aan de vijver onaards goed toeven was, met name in de schaduw van het zwembad. Wij gingen er uiteraard breeduit aan bier en worst, met goede vrienden als Pieter Spaan en oud-commando Theo van Aarssen. En dat duurde zo lang dat we nog maar net de laatste bus naar ons kamp wisten te pakken - waarin Henk en ik, tot onze verbijstering, Holladriejee aantroffen! Die hadden wij niet meer gezien sinds de finish in Vielsalm in 2000. Dat was maar goed ook, want daar was-ie zo verschrikkelijk geweest dat we het er tot op de dag van vandaag nog regelmatig over hebben. Hij, een volkse baardaap van het type dat van wandelen houdt (en liever louter over zijn stand van kilometers praat dan over zinniger dingen) zong toen luidkeels dat liedje over Adam en Eva, in de bus terug (toegegeven, dat werd uiteraard uitgelokt door de ook zingende Schelden), en vandaar dat we hem zo noemen: hij verbasterde op een vreselijke manier dat refrein, dat immers van 'Holladiejee' hoort te gaan (en dat is al erg genoeg). Hij bleek geen spat veranderd, behalve dan dat hij deze keer door leek te hebben dat we niet echt op hem zaten te wachten. Het bleef dus bij wat zinloze beleefdheden over en weer. Dat was maar goed ook, want we waren uitgeput en hadden grote behoefte aan de slaapgelegenheid die de busrit ons bood. Eenmaal terug ter kamp werd het wederom gezellig - al duurde dat vandaag, wat mij betreft, veel korter dan de dag ervoor. Schelden maakte het een stuk later, en bleek al doende Sjors in mijn Soc.-shirt te hebben gehesen, voor belastende fotografie. Schande! Dag 4 (vrijdag 24.06) Recogne-La Roche De volgende dag was er Stront, aan de knikker. Mìjn knikker, meer precies. "Je hoeft je toch niet te schamen dat je een aars hebt?", spreekt Henk vaak. Nou nee, maar om er nou zo mee te koop te lopen als hij doorgaans doet, is weer een ander ding. Niettemin zijn er momenten dat je er niet omheen kunt. Zoals dus vandaag. Want omdat die toiletten-bij-de-ontbijtzaal de dag ervoor zo overbelast raakten, had de organisatie in kamp Houffalize voor de makkelijkste uitweg gekozen, en ze gesloten. Daardoor kwam ik voor vertrek naar de startplaats niet toe aan toiletteren (de rijen bij de Dixi's waren zo lang dat ik dat wel overwoog, maar besloot niet te doen) - en dat bleek uiteraard last op te leveren, voor iemand met een legendarische stoelgang als ik. Dus toen ik, een Godsonmogelijk klere-eind lopen door, alweer, snikheet bos, later, bij een waterrust Ben Jeursen en diens vriendin Marion aantrof, was ik dolblij met het rolletje pleepapier dat zij mij aanboden. Dat bleek echter niet voldoende, zodat ik ook nog met water aan de gang moest. Verschrikkelijke ellende, temeer daar dat water zo hoognodig was voor andere zaken. Maar gelukkig had de organisatie snel gereageerd op het debacle van gisteren en was er voldoende van, overal. Verlichter, daarom, kon ik vanaf dat punt gaan genieten van vandaag. En dat deed ik met volle teugen, want vandaag was de legendarische derde dag, die nooit teleurstelt. Zo ook dit keer: op de derde dag begint kaf van koren gescheiden te worden, vallen er slachtoffers, en wordt het oorlog. Tegen jezelf, en tegen de natuur waardoorheen je worstelt. Prachtig. Verheugd maakte ik plaats voor de door het bosstof voorbijrazende khaki ambulances. Breed grijnslachend trokken Ray en ik door en over de zonovergoten Ardennen. De feestelijkheid van een en ander werd kracht bijgezet door het plotseling ten tonele verschijnen van de man die ik dit seizoen, tot nog toe, node had moeten missen: de nederlandse doedelzakker die onder het wandelvolk zo beroemd is vanwege de heroïsche manier waarop hij doorgaans Diekirch luister bijzet. Zo niet dit jaar. Toen ik hem vroeg naar het waarom van zijn wegblijven aldaar, sprak hij: "Och, dat kwam zo uit. Even iets anders doen, zeg maar.". Jammerlijk gebrek aan besef van eigen waarde voor anderen, kortom. Maar: mooi dat hij hier weer was, en leuk dat hij niet alleen was (er was nog zo'n zakblazer, en zij duetteerden oorverdovend). Tegen het eind, vlak voor La Roche, raakte ik Ray weer kwijt tijdens een scherpe afdaling over een smal bospad, waar ik bijna een handgemeen begon met een ongelooflijke sukkel die vond dat ik voordrong, op dat bospad. Dat was geenszins het geval. Ik haat voordringen. Maar ik probeerde wel mijn eigen tempo aan te houden. Dat was natuurlijk lastig, op zo'n smal drukbevolkt pad: dus wachtte ik keurig op iedere open plek die zich voordeed en sprong daar dan in en doorheen, er altijd acht op slaand dat ik niemand voor de voeten stootte. Sterker nog, bij het ontwijken van personen liep ik, regelmatig, het risico mij zelf te beschadigen, liever dan dat ik dat anderen deed. Die finesse ontging deze plurk echter volkomen, dus besloot hij mij te dwarsbomen, door opzettelijk zo'n open plek voor mij te barricaderen met zijn been. Typisch zo'n type dat zelf wel voordringt, in rijen-bij-popconcerten voor de hekken van de Rotterdamse Kuip, en dan bij zo'n wandeltocht ineens Roomser-dan-de-paus gaat lopen doen tegen mede-wandelaars met meer ervaring. Meer ervaring, want als hij die had gehad, had-ie geweten dat ieder zijn eigen tempo heeft en daar niks mis mee is. Alles in mij riep "Sla die klootzak op z'n bek!" - alles behalve mijn redelijkheid, die mij gebood keurig te wachten tot het gat alsnog viel, en dan minachtend langs hem te stappen. Hetgeen ik dus deed, en zo kon ik alsnog vrijelijk La Roche binnendenderen - waar ik mij, in het winkelstraatje-waar-wij-ooit-zo-heerlijk-egyptische-shoarma-aten (die zaak bleek inmiddels opgedoekt), vrolijk aan het bier zette met Frans Gorissen, de Rotterdammer kolos, die dat bier, in fraaie halveliterblikken, zeer slim wist te veroveren in een zaak die er nota bene uitzag als kantoorboekhandel (rare, maar brave jongens, die Belgen). Al boerend zagen wij diezelfde sukkel opnieuw langstrekken, en kreeg ik dus mijn kans hem luidkeels te beschimpen terwijl ik Frans het verhaal uitduidde. Het werd daar aan die picknicktafel al snel gezelliger, naarmate ook Pieter Spaan, Theo van Aarssen, Albert & Elly, Raymond, Henk en zelfs Henk Bakx zich bij ons voegden - en vervolgens zetten we dat feestje nog even door op het plein waar wij in 2001 datzelfde feestje vierden (en waar Henk, toen, dansend een enkelblessure opliep die hem jarenlang zou plagen - dat gebeurde deze keer gelukkig niet). Heerlijk, en terecht: want als je die derde dag, van deze mooiste tocht van Europa, volbracht hebt, weet je dat je niet meer kunt falen (niettemin vreemd, dat je, zo gesloopt, toch nog moeite kunt hebben met het opstaan uit zo'n zonovergoten feestje). En dus zetten wij het ook na terugkomst in Houffalize op een vrolijk feesten, met Engelsen, Zwitsers en ander gespuis. Het bleef nog lang onrustig. Dag 5 (zaterdag 25.06) Houffalize-Vielsalm De etappe van vandaag was dus de thuisloop, en deed er wat dat betreft weinig meer toe. Maar dat wil niet zeggen dat-ie er niet toe deed: want weer was-ie prachtig, en zonovergoten. En eenmaal terug in Vielsalm was er uiteraard grote tevredenheid, voor ons allen. Blij zegen wij daarom ineen op het grasveld, fles bier en fraai zwijn in de klauwen. Nou ja, punaise dan, in mijn geval. Dat was dan vijf, en fraai, dat was het, al was het be-la-che-lijk zwaar, dit jaar. Na een bizarre episode op het terrasje van een shoarmatent, waar wij noodgedwongen op de bus naar ons kamp in Houffalize moesten wachten en iedereen, Schelden voorop, vergeefs probeerde de appetijtelijke turkse serveersters te versieren, werd er in het centrum van Houffalize uit-ge-breid nagefeest (beetje jammer dat, tijdens de terugrit, mijn digitale camera overleden was toen die uit mijn slapende hand op de vloer viel, maar dat vermocht de pret niet te drukken). Wij zetten het in een plaatselijk restaurant op een vreten met de Zwitsers. Uiterst gezellig, en een prettige afsluiter. Aan het eind ervan besloten Ray en ik af te taaien naar het kamp, om de rust der overwinnaars te genieten. Maar dat beviel Schelden niet, die nog lang niet klaar was met zuipen. Hij zette ons daarom onder zware druk om, na omkleden, terug te keren naar de dorpskern en daar verder te feesten. Wij hadden daar he-le-gaar geen trek in, maar om van het gezeik af te zijn stelden wij het te zullen overwegen. Dat deden wij zelfs nog echt: maar ons besluit viel negatief uit. En dus zetten wij het, na nog een klein slokje met Gerda Becking, die het weer zwaar had gehad, maar nu toch tevreden aan de finish zat, op een tukken. Dag 6 (zondag 26.06) Houffalize-Marche-Den Bosch-Haarlem En zo kwam het, dat wij de volgende dag, toen hij eenmaal weer wakker was (hij was laat en lam ter brits gearriveerd), geconfronteerd werden met een woedende Schelden, die ons van niets minder dan verraad beschuldigde. Wij vonden natuurlijk dat hij niet zo moest zeiken, want hij had het kennelijk reuze gezellig gehad zonder ons, en dat hij bovendien niks te commanderen had in onze richting, en ik, blij met de kans eens even flink wat opgebouwde wandelstoom af te blazen, liet hem dat zo luidkeels weten dat heel Houffalize er wakker van schrok. Intussen maakte ik, met Ray, de speaker in het rechterportier van mijn auto (draadjes zaten los) en vond ik een creatieve oplossing, voor de Stront, aan de knikker (belachelijk: hoewel er nog zo'n 300 man in het kamp zaten, had de organisatie alle faciliteiten, waaronder de Dixi's, al verwijderd, en alle schoolgebouwen-met-toiletten hermetisch verzegeld), door bot in het bos-rond-de-school te gaan schijten. Sja. Moet je ook maar niet zo'n domme organisatorische blunder maken, heren organisatoren. Dat neemt niet weg dat de MESA de mooiste blijft. En dus vertrokken wij tevreden naar Marche-en-Famenne, met daarbij zelfs een Henk (die het komende toch ook niet wilde missen). Marche-en-Famenne? Marche-en-Famenne. Daar vertoefden namelijk, inmiddels, Steve en zijn Britten, als doorgaans uitgenodigd door het Belgisch leger. En die hadden ons weer uitgenodigd hen daar te bezoeken. Zo gezegd, zo gedaan. Maar eerst ontbeten wij uitgebreid, in een bar-restaurantje in Marche. Dat ontbijt werd, nadat Steve ons met zijn ATC-bus oppikte van de parkeerplaats-bij-de-supermarkt van Marche, direct gevolgd door een lunch, in de officiersmess op Camp Roi Albert, met de Britten, en een rondgang door het kamp, met bezoek aan de everzwijnen die de mascottes van de Chasseurs Ardennais zijn: Atlas, Tethys, Ceres, Hera en Eris. Indrukwekkend, en leuk bovendien. Daarna namen wij hartelijk afscheid van Steve en de z(w)ijnen, zetten Ray en ik Schelden af in Luik (hij nam de trein terug, en dat lukte niet vanuit Marche, waar die dag geen aansluitende verbinding meer leek te bestaan), en reden wij terug naar Nederland. Waar het nog bijna fout ging, omdat ik, twee bochten voor Ray's huis in Den Bosch, rozig van de vermoeidheid en laaghangende zon, niettegenstaande twee al genuttigde Red Bulls, in de bocht in slaap viel achter het stuur, en wij een frontale botsing zouden hebben gehad als hij niet zowel mij wakker gemaakt als aan het stuur getrokken had. Heel goed, van Ray. Gelukkig verliep de rit van Den Bosch naar Haarlem probleemloos, zodat ik uiteindelijk volkomen content ineen kon zakken. Mijn prosit heren, keurig gewandeld. Nijmegen wacht. |