Doorzoek deze site:
Wat zijn wij aan het doen?

5 october 2003

Van Top tot Teen door Nederland heen: Eibergen-Wijnbergen

Realiteit blijft verbazingwekkender dan verwachting kan zijn. Toen wij ons aan de voorlopig laatste etappe waagden, van 'Van Top tot Teen door Nederland heen', in april van dit jaar, stonden we aan het begin van een nieuw wandelseizoen, en hadden we geen idee wat dat ging brengen.

En omdat wij de Wandelsoc. zijn was het niet alleen nog maar de vraag of wij in zo groten getale als die laatste keer (10 man namelijk) zouden heropdagen, het was zelfs, en vanzelfsprekend, de vraag of we überhaupt zouden herverschijnen. Want in de Wandelsoc. is niets vanzelfsprekend, en de Wandelsoc. doet al jaren zijn uiterste best om met veel geruzie uit elkaar te klappen.

Jammer jôh: weer niet gelukt. Want toen Marco van Zijntergen, tot mijn onuitsprekelijke vreugd eindelijk weer van de partij, mij thuis had opgepikt rond zevenen, en wij met een bedaarde noodgang naar het oosten waren gespeerd, om uiteindelijk met in de ochtendkilte wijd geopende ramen, van waaruit poeierhard de, op de eerste, witlabelige, Wandelsoc.-CD voorkomende 'Commando March' van John Phillip da Sousa schalde, de dorpskern van Zijntergen binnen te rijden, registreerde ik niet alleen voor het eerst daadwerkelijke verbijstering in de ogen van Fred Regts, maar waren wij bovendien nummers zeven en acht, van het arrivante gepeupel.

En dat is minder dan tien, geef ik grif toe (en helaas, geen negertjes, noch klein, noch groot) - maar, met verder drs. van der Schelden, Peter Weij, Raymond de Gisser, Albert van Geyningen en Marco Neumann, geen slechte score, op zo'n eerste tocht van het eigen oefenseizoen, zo tussen de officiële marsen in, en aan het eind van wat gerust een glorieus wandelseizoen genoemd mag worden. Daarover meer op de plek die alleen leden en Vrienden Van De Wandelsoc. zullen zien (al blijft eenieder welkom): de Lintjesregen namelijk - maar als u daar niet bent, kunt u er enig idee van krijgen als u het overzicht van wandelverslagen beziet, en eventueel die verslagen leest.

Eenmaal van Zijntergen, daar Marco's auto achterlatend voor de terugrit-met-chauffeurs, naar Eibergen gereden in de auto's van Marco Neumann en Fred Regts, was het in dat Eibergse louter jammer dat dat zo'n stil dorp is, op de vroege ochtend - want voor een toevallig, nietsvermoedend aanwezige autochtoon moet het een angstwekkend gezicht zijn geweest, dat enorme zwarte slagschip van een Chevrolet vlak achter de Roodford, en dan al die uitstijgende bruinhemdi. Maar goed, dat dat maar grappig is. Zo fonkelend, bovendien, in de laagstrijkende herfstzon, die auti. Prachtige belichting voor meer pompeuze omstandigheid: want voor het eerst verscheen Fred Regts in Wandelsoc., en dat is eh... ...een mieterig blauw chokertje waard, tegenwoordig. Hetgeen hij derhalve, bij deze, kreeg uitgereikt, door de Marsleider.



Verdiend, zonder meer, en mooi bovendien - want van Fred Regts kun je on-mo-ge-lijk zeggen dat-ie er mieterig uitziet, met zo'n chokertje. Maar van een Wandelsoc.-tenue wordt-ie wel KLEINER, en dat is ook een onthutsende ervaring op zich. De Regtsdwerg: een Nieuw Phenomeen. Daar waren, er, overigens, meer van: nieuwe phenomena. Neem, bijvoorbeeld, die Marsleider. De straat nog niet uit, hield hij halt, ter bevraging, van die toevallig, nietsvermoedend aanwezige autochtoon, qua de route. Onzekerheid aan het begin van een nieuw seizoen? Dwaasheidswens? Verlatingsangst? Wie zal het zeggen. Die autochtoon, hoe dan ook, bleek zeer behulpzaam, en competent: draalloos werden wij op Het Rechte Pad gebracht.



Dat het was, ontegenzeggelijk. Maar zo Recht als dat pad, naar Beltrum, daar is, zo Rechtlijnig blijkt de Grootste Vijand. Niet van De Wandelaar, want dat, als bekend, is de Racefietser, die ook heel rechtlijnig denkt, maar ik heb nog nooit een racefietser een egel zien doorklieven. Neen, ik heb het hier over de Grootste Vijand van alles dat mooi is en leeft: Den Automobilist. En juist op een moment, in tijd, dat ik druk doende ben dezulke te worden, is het zowel ontnuchterend als buitengewoon
-hutsend om met beide benen op de grond gezet te worden, zoals nu hier gebeurde. In een luttele tien aan kutkilometri werden wij hier tot driemaal toe geconfronteerd met Platgereden Dieren. In toenemende graden van gruwelijkheid, bovendien.



Want van zo'n eekhoorn (door Nico de J. uit het A'damse onlangs, per mail, niet geheel onterecht, sissend "boomrat" genoemd, naar aanleiding van het Londens deel van mijn verslag van de Wellingborough) wil ik nog geloven dat-ie zelf te snel ageerde, dom niet oplette, en daardoor het onderspit dolf, maar zo'n mus is toch al uitstervende, en had, daar middenop zo'n kruispunt, echt geen Fuk misdaan. Daar moet je dus gewoon een Megalomane FokHork voor zijn, om dat dood te rijden, en die egel... ...over die egel gaan we het nu even NIET hebben, okay, want dan verlies ik mijn zelfbeheersing JA?!?!!! Op mijn auto geen sticker met 'Ik rem voor dieren'. Neen, op MIJN auto, ik zei het pas nog tegen mijn instructeur Hans, een STIKKER, met 'IK rem voor AL-LES - SO-DE-FLIK-KER OP' (en, in mijn auto, een ingebouwde raketwerper, tegen achteroprijdend verkeer).

Ik kalmeer maar half, van de gedachte dat, als Dood Dier, je dan tenminste een erewacht van de Wandelsoc. krijgt - omdat die weliswaar gemeend, maar mij teveel toeval is. Afijn. Verontwaardiging is gelukkig minstens zo'n mooi sentiment als Verbijstering. Die ook kwam, al heel snel. Want waren wij, tijdens etappe 7, nabij Coevorden nog verrast door een grote opblaas-ooievaar, die er gelukkig wel om te verwachten reden stond, hier echter werden wij onheus bejegend door een joekel van een pelikaan, voorzien van intrigerend bord 'Losse Flodders'. De vraag, vanzelfsprekend: verkocht men die hier, of had de familie Flodders hier zojuist een onzalige naam uitgekozen voor de jongste dochter - en de verkeerde vogel neergezet?

Door deze zotteklap weer enigszins verherverheugd (en toch al wat opgemonterd doordat Albert zijn tenue voorzien had van vier postelastieken-aan-veiligheidsspeldjes, "verdiend met bungee-jumpen"), trokken wij in staat van beginnende warmwording het rustieke Beltrum binnen. Meer flauwiteiten snel om zich heen grijpend (Schelden begon hier uiteraard iets te zingen over bel, trom en beltrum), vonden wij niettemin een volprettig verpozen, bij de plaatselijke snackbar, overvallen, niet zozeer door ons, als door onze gebruikelijk excentrieke bestellingen (er was sprake van omeletten, alhier). Alwaar, daarnaast, meer flauwiteit: de in deze immer scherp in de gaten te houden Albertus van Geyningen bestond het alhier om, toegegeven, met mijn hulp, de koffie van Peter Weij te voorzien van negen suikerklontjes. Of die dat gezien had blijft mij een raadsel - zijn onverstoorbaarheid bleek hoe dan ook medaillewaardig. Geen onvertogen woord over zijn lippen, geen reactie ons deel; al was Peter de rest van de dag natuurlijk volstrekt overactief. Maar da's te verwachten.



En dat was nuttig, want nodig, bovendien. Want laten we nou wel even wel wezen. Ik heb dat weliswaar aardig weten te verdoezelen, in de voorgaande alineae, middels multicapitali en veel rondzoemerige breedspraak, maar vandaag was dit parcours waar de Marsleider ons bij de vorige etappe voor waarschuwde: LE-LIJK. Ik kan het, de goede mensen van deze streek ten spijt, niet mooier maken: dit stuk van onze tocht, rond Mariënvelde, daar is geen flik-ker aan, en mocht ik het ooit kunnen vermijden, dan zult u mij er niet meer zien.



Daar waren dan weliswaar weiden, met groen en stormwolkende luchten, zo Hollandsch als ooit, maar ik blijf beweren dat ik dat eerder, en beter gezien heb. Mogelijk maak ik mij wilde illusies, geplaagd door, niet eerder, althans onwerkelijk onvaak, de druilerige regen, maar eigenlijk geloof ik dat niet. Neen, het is hier een nietsig geheel, koddige borden (Kunnerij, heren, dat is waar het om gaat) en eigen zottepot (zo liet Schelden hier, te Mariënvelde, een pictuur maken van zichzelf, naast Café Wieggers, dat de achternaam draagt van zijn, hiermee blij, tijdelijk kamerhuurder) ten spijt.

Maar fijn, dat dat Leed Lijdbaar bleek. Aan alle ellende komt ooit een eind. En hier, nu, was dat Halle. Want daar is Café-Restaurant-Zaal Nijhof, en dat is een Kwaliteitsrust zoals wij die waarderen: in eiken lambrizering, met hoge plafonds, uit-ste-kend eten, en warmhartelijk personeel, aangevoerd door een prachtig verlegen serveerster, hormoonplaag voor ons allen (dat zij wat lullig op de obligate foto-met-Schelden staat, doet daar niets aan af), vonden wij hier de broodnodige herstelpret. Zo broodnodig, dat wij ons er ongans vraten, aan belachelijk breed assortiment met namen die Eethuys Dorestad niet zouden hebben misstaan, en zo prettig dat wij er pret van maakten. Want naast die obligate serveerstersfoto, werd hier Albertgrap des Schelden's deel: Ab dronk Schelden's bier bijna leeg, toen-ie naar de plee was, en toen-ie weer even niet oplette, werd het sneaky weer bijgevuld door Neumann. Over dat laatste was Schelden eigenlijk bozer dan over het eerste (bizar), zozeer zelfs dat-ie korte tijd de pleiterik maakte, met stafkaart. Gelukkig bracht de kilkou buiten snel rede, waarop hij zich hernieuwd bij ons voegde. En verder lieten Raymond en ik hier hernieuwd een Hästens-grap fotograferen, schaterend rond Marco's dito bloes, waar Marco zich als beddenverkoper immers zo kan vermaken om het falend concept van de Hästens-stores, een idee waarbij voorheen prima lopende beddenzaken zich door verplichte verbinding aan slechts 1 merk de markt uitwerken.



Veel vrolijker, dus, van hormoonplaag en horeca, trokken wij verder. En niet alleen wij leken vrolijker: zelfs de wereld bood ons nu Dieren, Die Leefden. Van parbleu paard, met misprijzende pannies, tot wazig starende walibi's, was hier, terwijl de wereld ertussen steeds meer van de Haak van Milsbeek begon te hebben, qua wind en open, boomomzoomd veld, die wereld beslist levendig, als nog niet fraai.



Maar fraai, dat werd het niet meer. Daar ligt, voorwaar, een Taak, voor de Marsleider, ter volgende etappe (daarmee niet bewerend, want ook niet gelovend, dat hij er hier iets aan had kunnen doen). Wel goed, niettemin, dat Albert hier zijn slapgrapperij contrapuntte, door ons, in dit kaalgeblazen leegland, plots van borrel te voorzien, vanuit een afzichtelijk zwarte Hawaiiaans aandoende fles (zich voordoend als beeld, van dwergvrouw met blote borsten en billen, zo'n fles die volstrekt niet misstaan zou hebben, in het interieur van mijn, bij vorige etappe bezochte, Ome Willem te Enter), uitgeschonken in kleine Groene Baret-glaasjes. Reden voor Schelden om weer een onmatig brallende, maar zeer gewaardeerde speech te houden, daarover.



Wel fijn. Via de Slangenburg, een pittoresk gelegen kasteel, waar wij ons laatste groepsportret van de dag maakten, omdat ik mij weliswaar eindelijk voorzien had van een tweede geheugenkaart voor mijn Nikon Coolpix 4500, maar wel de al bestaande tweede oplaadbare batterij vergeten was (waardoor Marco van Zijntergen, die dat groepsportret maakte, er niet opstaat, omdat ik niet genoeg batterij over had voor de tweede helft van de plakfoto), arriveerden wij uiteindelijk te Wijnbergen.

En daar werden wij opgewacht door iemand die wij daar niet verwacht hadden, hetgeen hem ten zeerste siert: Ronald Fischer, oud-legionair, laatstelijk waargenomen tijdens de door hem met moeite voltooide Airborne, vandaag net klaar met werken bij de ontruiming van de Blauwe Aanslag, wachtte ons hier met bier en sigaar op. En dat was heerlijk, want in de godforsaken middle-of-nowhere is het, na ettelijke kutkilometri, altijd fantastisch een mede-Sociëteitsgenoot tegen het lijf te lopen.

Bovendien had hij zo'n nieuwerwets bel-cum-camera-toestel, dus kon hij mooifijn de obligate Schelden-met-serveersterpictuur maken in het hotel alhier. Dat hij hier niet louter was, noch alleen omstandig betoogde hoe geweldig wij wel niet waren (geen haar op ons hoofd die dat gaat geloven, immers), maar bovendien een hele hotel-overnachting te dezes, Hotel Wijnbergen te Wijnbergen, had geboekt zodat-ie niet terug hoefde te rijden, deed Schelden en mijzelve, paranoïdici als wij nu eenmaal zijn, hem er wel onmiddellijk van verdenken AIVD-infiltrant te zijn.

Want zeg nou zelf. Als jij de AIVD was, en vijf gasten waarnam die zo'n 12 andere gasten in sterk op dat van de SA gelijkend uniform half Europa doorrossen, wat jaren lang, in groeiende groepsomvang, dan zou jij dat ook willen uitchecken toch? Bovendien zouden wij zelf natuurlijk zeer vereerd zijn, met zulk een onheuse aandacht, en volprima besteding van onze hoogsteigen belastingcenti. Maar het zal, helaas, wel weer niet waar zijn. Ach. Zelfs als het zo was maakte het weinig uit, want wij hebben niets te verbergen - maar dan hadden wij Ronald Fischer tenminste minimaal anderhalf prettige jaren op kosten van zijn vermeende baas kunnen toewensen. Nu doen wij dat, dus, maar zonder: van harte welkom, kaerel, en bedankt, voor het bier.

Mijn prosit, heren, keurig gewandeld. Aken wacht.