Doorzoek deze site:
Wat zijn wij aan het doen?

22 februari 2004

Van Top tot Teen door Nederland heen: Wijnbergen-Bemmel

Het was ook lang geleden, dat is waar. En de zoektocht naar Raoul Vanderdonck was meer een traag ploeteren door oneindig moerasland, dan een stevige benenstrekker geweest. Maar het enthousiasme waarmee de Wandelsoc. zich als een meute jonge honden op Etappe 10 van 'Van Top tot Teen door Nederland heen' stortte, dat mag verontrustend heten.

Kijk, van Joseph viel dat allemaal nog wel te begrijpen. Joseph is namelijk een jonge hond. Althans, een relatief jonge hond, want vijf jaar oud. Joseph (ik verstond eerst dat-ie 'Dozer' heette, dus vroeg aan Harm of zijn andere hond 'Bull' genoemd werd) is de hond van Harm (hij heeft er nog een, die Floor heet, maar die is wat ouder dus die had-ie maar thuisgelaten). Als goed opgevoed Schnauzer dartelde Joseph onvermoeibaar achter geworpen bosstokken en mijn gehandschoende hand aan, alsof-ie aan het eind van de dag geen 40 kilometer gelopen zou hebben.

Dat lag bij ons wat anders, al ging men er dus wel dartelend in. Men trok van leer met zo'n zes-en-een-half á zeven kilometer per uur, en hield dat de volle 40 km vol, met weinig rust. Dat noem ik dartel, al liep men daarna als een bende vers ontsnapte invaliden. En ik noem het doldriest, en ik begrijp er geen fuk van, al was het, als gezegd, lang geleden.

Zou het gelegen hebben aan Joseph? Dat denk ik niet, want Joseph liep bijna nergens voorop, al liep hij, gelijkblijvend met ons, de hele tocht dubbel, want heen en weer langs ons heen.

Zou het gelegen hebben aan Harm? Harm heeft historie, van vlugloperij. In zijn eigen woorden: "Ik loop wisselend tempo, dat maakt de mensen gek". Toch geloof ik niet dat het aan Harm lag. Harm liep hard, maar deed dat achterin de groep.

Zou het gelegen hebben aan Jeroen? Door Anne-Jan, die vandaag zelf afwezig was (want werkzaam in Abu Dhabi), ons gezelschap ingesleept, liep die vandaag voor het eerst sinds we hem op de Lintjesregen ontmoetten mee. En die ging er keihard in, met grote grijns. Dat gaat natuurlijk over op het moment dat tijdens een meerdaagse de eigen grens aanklopt, maar tot dan toe is zo'n knaap onstuitbaar, dat weten we.

Toch denk ik niet dat het daaraan lag. Weliswaar is voorzichtigheidsmaning niet besteed aan zo'n type; maar wij zouden beter moeten weten. En dat doen wij ook, getuige bijvoorbeeld Lourens, die na maanden peesontstoken thuiszitten heel voorzichtig in strak slaktempo begon aan deze tocht - maar zelfs Lourens eindigde niet opvallend achter de rest (geen idee hoe-ie dat flikte, tot op de dag van vandaag).

En pijnlijk vermoeid bleek iedereen achteraf. Waarvan de meest treffende illustratie toch wel lag in Jochem Prakke's weigering om in het Haarlemse nog een achterafborrel te pakken in de Souteneur.

Anyway. Dat wisten we allemaal nog niet toen we begonnen. En we begonnen in Wijnbergen. Wijnbergen, waar we de vorige keer geëindigd waren. Toen was het donker, nu was het zo licht dat we er eindelijk de foto van Marco van Zijntergen onder het plaatsnaambord 'Wijnbergen' konden maken - die echter mislukte omdat mijn digicam besloot dat het wel nog zo vroeg was dat er geflitst moest worden, waardoor de tekst op het bord volledig onleesbaar was uitgewit. Die foto zal dus nog een keer over moeten.

Voor de rest viel er voorlopig overigens weinig te fotograferen (buiten restaurant 'Happy Wok'). Want we bevonden ons nog steeds in het gebied waarover ik vorige keer ook al klaagde: troosteloos is het, en le-lijk. Gelukkig kwam daar vandaag snel een eind aan. Allereerst werden wij, eerder dan verwacht, en juist op het punt waar Joseph, doorheen struikgewas, geschrokken bermkippen de provinciale weg op- en overjoeg, geconfronteerd met het heersend carnaval, in de vorm van passerende praalwagen.

En even buiten Wijnbergen, vlak voor Braamt, ontvouwde zich vervolgens plots een heuvellandschap voor ons, dat sterke herinneringen opriep aan het Bärnbiet. Dat was dus een flinke vooruitgang, en wij kwamen dan ook tevreden warmgelopen aan, in Hostellerie Hettenheuvel.



Dat is een prettig etablissement, dat de classificatie 'Kwaliteitsrust' zonder meer verdient. Naast fraaie ligging, toffe fauteuils en snedig wild (buiten, voor het raam, vermaakte zich een koolmeesch met aangeboden pindae) bood men hier volstrekt correcte en vriendelijke bediening, prima koffie en uitstekende toiletten - waarvan ik er één, tot vermaak van eenieder onzer, luidkeels uit elkaar kakte (het galmde nogal).

Eenmaal tevreden het pand verlaten (dat deed ik mede doordat ik mijn portemonnaie, tijdens mijn toiletbezoek snood uit mijn jaszak ontvreemd door Ronald Fischer, van Prakke weer terug had gehad), kwamen wij snel in nog aanlokkelijker contreien terecht: die van het Bergherbos. Een lust voor het oog, wat hunebed waardig. Die stonden er niet, maar zowel Joseph als wij vonden er een prima verpozen, al bladtrappend (in the meantime raakte ik wel weer wat verontrust, omdat nu ook mijn telefoon afwezig bleek - uiteraard verdacht ik opnieuw Fischer, maar vooralsnog dook het kreng niettemin niet op).



Doorheen het Bergherbos, vervolgens, bereikten wij bij Beek dan toch de omgekeerde wereld: plots niet langer de enige zotten op het wegdek, liepen wij een kilometer of twee parallel aan de jaarlijkse carnavalsoptocht tussen Beek en Babberich. Met manshoge en -dikke bijen, zigeuners, Sinterklazen en prinsen carnaval trokken wij onder politie-begeleiding op naar het viaduct bij de dorpsgrens. Daar overheen en langs wat kabouters gestiefeld, hielden wij te Beek stil voor een korte rook- en drinkpauze.



Voordat de langzaam voortrommelende optocht ons weer had ingehaald, maakten wij snel de pleiterik richting item 2 dat deze dag zo bijzonder zou maken voor de Academische Wandelsociëteit: de kruising van het parcours van 'Van Top tot Teen door Nederland heen' met dat van 'Van Grens tot Grens over de Grens', in Pannerden. Een grotendeels in stilte beleefd, maar toch zeer emotioneel moment voor degenen onder ons die laatstgenoemde tocht ook gelopen hadden. Leuk, ook, dat, waar wij daar de eerste keer met vijf man arriveerden, we er nu dertien sterk (van der Schelden, Prakke, van Reenen, van Zijntergen, Neumann, de Gisser, Dinger, Swarts, Fischer, Middelkoop, Rijkman, van Prijzen en Zieleman) langsbanjerden.



Vlak voor Pannerden zelf liet de Wandelsoc. zich vervolgens weer van haar beste kant zien, door een jonkvrouw in nood te assisteren, die bij de hondenschool met haar mobielachterwiel in een moddergreppel was beland. Ze was er, in haar zilverblauwe bolide, alweer uit voordat ik het goed en wel kon fotograferen, en zij bedankte ons met een glimlach die nog nagalmde bij het binnentrekken van Bemmel. Dat liet wel nog even op zich wachten, want eerst dus kwamen wij ter Pannerden, waar wij in Cafetaria Janssen weer overspoeld werden door carnavalsgedruis.



Ons viel overigens wel op dat dat gedruis bedaarder was dan wij verwacht hadden, zowel in Beek als hier. Maar dat mocht de pret niet drukken. Er waren fraaie Indiaansen, wij kochten de tent leeg aan broodjes vlees, patat, kroketten, bier en koffie, Lydiamams kwam langs met Lanca, vanuit het Arnhemse, om Jochem uit te lachen en zich te vergapen aan de goddelijke Barend Rijkman, Edwin Buil (voor iedereen) sloeg een en ander minzaam glimlachend gade vanaf de wand, en er was een gezette autochtone die Schelden bits toebeet dat ze blij zou zijn als-ie nou eindelijk eens zijn smoel zou houden, toen hij luid orerend en zingend het pand verliet.

Niets was uiteraard minder waarschijnlijk, en er kwam dan ook niks van terecht. Schelden bleef vrolijk zingen, en kreeg zelfs de rest zover dat men, op weg naar de pont buiten Pannerden, en masse Ramses Shaffy's 'Laat me' zong. Op die vermaledijde pont bij Pannerden (een derde keer erover verliest ze weliswaar niets van haar glans maar begint wel de behoefte aan een automobiel-voor-erop te groeien - hoogst irritant was verder dat die heerlijke meisjes uit Angeren er alleen de eerste keer opstonden) kreeg vervolgens Barend Rijkman, als nieuwste lid van de Societas Ambulationis Academica, zijn mieterige blauwe chokertje uitgereikt door de Secretaris, die dat gepaard deed gaan met een potsierlijke speech, te berde gebracht in beukende wind, een mini-vaandel van de Soc. rechtop in de varkensklauw.

Barend, niettemin, was vereerd en tevreden. Dat waren wij daarom allemaal, maar dat ging snel over toen de pont gene zijde van de Rijn bereikte. Want daar werden wij niet, zoals bij de tweede keer pontcrossen, opgewacht door Sint Erik in zijn stoere blauwe LandRover, met soep en andere hart- en vaatverwarmende zaken. Neen, het was een LandRoverloos oord, daar aan die pestdijk, en dat bedroefde ons zeer.



Maar geen nood. Wel bitterder volharding, en die vond zijn weerslag in een grimmig stampen, al snel overgaand in zot gehuppel, terwijl wij voor het eerst in ons wandelbestaan door het dorp Doornenburg liepen. Weer eens wat anders dan een rondleiding door het bijbehorende kasteel. Schelden opperde nog daarvoor om te lopen, maar men besloot, geheel terecht, niet aan parcours-vermenging te doen.

En daarom kwamen wij toch nog onverwacht snel in Bemmel - al was, mede door het nog steeds hoge tempo, het gaan zo langzamerhand zwaar van bloedblaar en ontvellingen, en leidde de voorlaatste kilometer over een door keiharde, ijzige wind omspoelde, hoge slaperdijk. Vooral onze enige marechaussee, Marco Neumann, was daar verontwaardigd over, en vierde dat bot op Schelden, tot hilariteit van Dinger, de Gisser en mijzelve. De rest was op dat moment even weg, want fout gelopen en dus bezig aan een omweg door Bemmel.



Eenmaal de dijk af werd het overigens, voor de Vierdaagse-lopers onder ons, weer een indrukwekkend emotioneel gebeuren. Het is onbeschrijfelijk wat er door je heen gaat als je, terwijl er helemaal geen Vierdaagse is, zacht tussen je tanden het Vierdaagselied fluitend, dat Bemmel binnenloopt waar je normaliter slechts 1 keer per jaar komt, op de eerste dag van de Moeder aller wandeltochten (om daar, in het Wapen van Bemmel, voor het eerst rust te houden, en drs. Persoon, burgemeester van Bemmel, de hand te schudden).



Koude rillingenwerk, om daar nu door de dorpskern te schrijden, zonder dat iemand erop let. En heel vreemd, hoe plotseling dat Wapen van Bemmel opduikt, om een Godverlaten hoek. Erin bleek onze foutgelopen groep al aan het bier te zitten, aan de rand van wild om zich heen dansend carnavalsgedruis.

Daar maakte ik weinig van mee, want ik was de BOB, dus ik begaf mij met Marco Neumann, Harm Swarts, Jeroen Zieleman en Joseph naar de FourWheelDrive van Bert van Prijzen, die immers zijn Roâhvah de deur uitgebonjourd had. Een prachtig staaltje bumperdrukken later namen wij in Wijnbergen afscheid van Harm, Joseph en Bert. Op het dashboard van Marco's Polo vond ik vervolgens mijn telefoon terug, met erop een voicemail van Albert van Geyningen. Wij vroegen ons al af waar-ie uithing, en misten hem node. Hij bleek, echter, in deze carnavalsdagen aan het werk te zijn als portier (en nog hardhandig te hebben moeten optreden ook, dus zijn geld weer waard geweest te zijn). Vandaar: een volstrekt valide excuus, al is een tocht zonder Albert toch altijd een eh... ...tocht zonder Albert.

Wat omwegen door Braamt, Zeddam en Beek later, vond ik via Arnhem en Elst de weg terug naar Bemmel, waar ik net op tijd was om de meute te betrappen tijdens een sneaky verhuizen van het Wapen van Bemmel, naar Bistro 't Klokhuys ('t oogappeltje van Bemmel). Dat laatste is het geheel terecht. Uiteindelijk blij dat er in het Wapen van Bemmel wegens het carnavallen niet gegeten kon worden, constateerden wij namelijk dat 't Klokhuys de Michelin-ster verdient die het niet heeft: al-les was er per-fect.



Van de lange bruinhouten, voor ons gereserveerde tafel (waaraan zelfs nog twee ongebruikte plaatsen overschoten), via de goedlachse, snelle en attente bediening, langs het uit-zon-der-lijk lekkere eten (ik hield het op escargots, eendenborst en koffie, en heb zelden zo goed gegeten), de warme ambiance (die kon zelfs niet gesloopt worden door Dinger's gezeur over de kwaliteit van zijn spareribs - Dinger moest nou eenmaal iets hebben om over te zeiken, vermoeid als-ie na deze eerste lange tocht sinds zijn peesontsteking was, maar het gezeik was onterecht, want ook die spareribs waren uit-ste-kend) en de superbe sanitaire voorzieningen tot de prijs van een en ander (ik zal er niet over uitwijden want dat wordt dan genant): 't Klokhuys is een hete tip.



Wij vermaakten ons er dan ook best, met toespraken (tot onder anderen de kokkin), het geven van geilcijfers aan de serveersters, het oefenen van drinkmores (door Schelden en de Gisser, ter voorbereiding op het Bernse), en het jatten van elkaars spullen (meer precies stal Jan Middelkoop Marco Neumann's Langiole - dat is een Frans fileermes dat Marco ter gelegenheid van zijn hertrouwen cadeau had gehad van oud-legionairs Fischer en Rijkman - Neumann raakte daar zeer ontstemd door, maar kreeg het wel terug en zat even later tevreden zijn vlees in repen te leggen, ermee).

En het was daarom bijna jammer dat we er aan het eind van de avond weg moesten - al kwam dat voor de inmiddels beschonken Secretaris geen moment te vroeg. Voor mij trouwens ook niet, want ik had deze tocht gelopen onder invloed van een gemene griep, die mij in de eraan voorafgaande week al thuis hield (bij schrijven dezes, overigens, onderga ik zelfs nog een penicilline-kuur ter bestrijding ervan), en ik was dan ook kapot - al heb ik, achteraf, toch beslist de indruk dat het lopen van deze tocht eerder goed dan slecht is geweest, in dit verband.

Afijn. Eenmaal terug in Haarlem besloten wij de dag in select gezelschap in Café de Souteneur, stamkroeg van de Wandelsoc., alwaar wij ingehaald werden door eerste lid Max en Vrienden Jelle en Joëlle (Jelle tevreden, overigens, met zijn derde prijs in een tafeltennistoernooi).



Al met al een prima hervatting van wat nog een mooi wandelseizoen dreigt te gaan worden: tijd, voor een tijdig herstel.

Mijn prosit, heren, keurig gewandeld. Aken wacht.