Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
8 & 9 april 2006 Survive-all Met apotheose 'Van Top tot Teen door Nederland heen' (Sippenaeken-Aken) Ik citeer, uit mail van Albert H.M.I.B. van Geyningen (Lid 9), de dato Dierendag (maandag 4 october) 2004: "Lieve mensen, helaas deel ik u mede dat deze party niet doorgaat wegens te weinig deelname.". Albert had het hier over een survival-weekend, dat hij graag voor Soc.-Leden wilde organiseren in de belgische Ardennen. En dat was natuurlijk sneu, dat dat niet doorging, wegens gebrek aan belangstelling. Maar zo leerde Albert wel iets cruciaals, dat Henk en ik al eerder leerden: het valt niet mee, om mensen te enthousiasmeren voor fantastische dingen. Dat komt, om het met de woorden van onze Eerste Vriend, de weledelgeleerde heer drs. E. (Bert) van Prijzen, te zeggen, doordat "de mens van zichzelf uit toch een lul is, hè". Albert zou echter geen oud-commando zijn als hij niet over doorzettingsvermogen beschikte. Dus hij haalde diep adem (een jaartje of wat) en ondernam toen een nieuwe poging, die hij fermer stutte, door naast Wandelsoc.-Leden ook NonSoc. te recruteren. Daarenboven was hij zo slim het hele zootje vooraf te laten lappen. Nu had dat wel enige voeten, in de aarde. Ik citeer, uit mail van Albert verspreid over weken 13 & 14: "val kapot", "jij bouwt shit", "klootzak", "Ds Eikel", "eikel", "gedonder met jou", "gore klootzak", "stuk stront", "dominee-onwaardig", "klootzak", "stuk stront", "stuk stront", "compleet gestoord, schreeuwend drankorgel", "Ik stap nu in de auto en kom naar je toe, vuile rat." - en dat was natuurlijk allemaal gericht aan het adres van onze diergeliefde Secretaris, die vooralsnog verzuimd had een deel van de benodigde gelden (55 euri, hij had daarvan wel al 30 euri voldaan) over te maken in Albert's richting. De Secretaris, als altijd aan zijn pen gewaagd, liet zich uiteraard niet kennen. Ik citeer, uit mail zijnerzijds verspreid over weken 13 & 14: "gelul", "stuk stront", "shit", "conflict", "botheid", "onbeschoftheid", "verdomme", "steek die 25,- maar in je reet", "kutgeintjes", "gelazer", "kloten", "ruzie", "dat bespottelijke briefje over drankmisbruik", "onder de gordel", "dreigementen", "aangifte", "politie". Dat ik u deze citaten kan leveren, komt doordat de Secretaris zich, eerdere Bestuursvergaderingen indachtig, keurig hield aan de aldaar door het inmiddels vorige Bestuur neergelegde oekaze dat, indien een Bestuurslid verbaal en/of schriftelijk slaags raakt met een Lid, het Bestuurslid die ruzie voorlegt aan het Bestuur, in plaats van aan de Brede Veertien van alle Leden (tot deze oekaze had het geharrewar tussen mijzelf en Lid 10 in eerdere stadia aanleiding gegeven), en mij dus kopietjes deed toekomen van deze correspondentie. Ik stelde mij daarom vervolgens Voorzitterlijk op en intervenieerde met een Sussend Woord. Ik citeer, uit mijn eigen mail d.d. 2 april: "flamewar", "kopietjes", "mening", "als Voorzitter", "allebei schuld", "onverkwikkelijke en onnodige ruzie", "Henk", "bankrekeningnummer", "suf", "Albert", "punt", "reden tot wantrouwen", "Albert", "lang doorzeikt", "karaktertrekken", "Henk", "het is Henk", "of leef er niet mee", "je er niet gelukkiger van", "Vereniging", "mede dankzij jullie", "bewondering", "respect", "doorheen gans Europa", "geschifte", "strijdmakkers", "bijleggen". Of het hielp weet ik nog steeds niet, maar vreemd genoeg dook twee dagen voor aanvang van het Grote Gebeuren plots een Excel-sheet op waarin stond dat Henk betaald had, en ontving ik geen verdere flames van de heren. Het was, kortom, een gezellige Wandelsoc.-boel als Vanouds, zo voorafgaand aan onze eerste Grote Nevenactiviteit in jaren (de vorige was het parawingen van 2002). Dat gold ook ten aanzien van de vervoersplanning: ik was er uiteraard van uitgegaan met mijn eigen auto te zullen rijden, en daarom zeer verbaasd een dag tevoren van Henk te vernemen dat hij, met Marco Neumann, en Erwin de Wijs, in diens auto zou reizen. Verbaasd, omdat Erwin in Haarlem woont. Ik had daarom of een verzoek van hem met mij mee te mogen rijden, of een aanbod van hem aan mij om met hem mee te rijden verwacht. Maar goed, ik had hem zelf ook zo'n aanbod niet gedaan. Ik zat er dus niet erg mee. Dat bleek wijs. Want toen ik mijn vermoeide aars de volgende dag in mijn Chielmobiel hees en richting Kanne afkachelde, was de rit over lege wegen niet slechts een rustgevende zegen, op een zonovergoten vroege morgen, maar bleek bovendien dat ik op tijd, maar het Utrechter driemanschap VET te laat was, omdat, bij aankomst Neumannzijds op de van Eechoudlaan, Schelden en de Wijs nog katatonisch lam bleken te pitten. In Kanne, intussen, trof ik als vooralsnog enige aanwezige Lid 22, de weledelgeleerde heer drs. H.L.A.M. (Dick) van Kuppevelt. Een prettig weerzien, want die had de Secretaris bij een kortvergleden eerdere onderneming nog toegevoegd dat hij zich niet meer zou laten zien in Soc.-verband. Zo ziet u maar weer: de Leugen regeert. Wij bleven niet lang alleen, daar op het Statieplein in Kanne. Noch voor wij dat goed en wel doorhadden (wij hadden een trage, wat brakkige kop) stonden daar, naast Gids Berty Vrijens, Dick en ik, ook Geert & Mathieu de Meijer (terug van lang weggeweest), Lennert van Hoek (vriendje van Mathieu), Gert Jan van Doremaele en Henk Moerland (twee mij onbekende vrienden van Albert van Geyningen), Albert (van Geyningen dus) & Elly (Tunders) (nog steeds geen officieel koppel, maar het blijft een leuk stel), Albert's broer Eric (van Geyningen dus), Peerez van Horssen en Henri Verhoeks (liep onlangs met Schelden van Middelkoop niet naar Heijningen), en Thomas van Campen (die homo die we ook al eeuwen niet meer gezien hadden - hij, vertelde hij zelf, zat "een stuk lekkerder" in zijn vel sinds zijn "algehele coming-out", die ook atheïsme behelsde, waarover later meer). Toen ook Gids Bart Strauven ten tonele verschenen was, werden wij in ganzenmars het bos ingestuurd. Een vreemde, maar ook vreemd bekende ervaring - want wandelen op de grens van het Vlaamse en Waalse, daar hebben wij zo wat ervaring mee. Wij kwamen uit, in het bos, aan de voet van een steile, modderige helling, met wat touw erlangs, voor de tocht naar boven. Dat bleek niet mee te vallen - dat was moeilijker dan de hellingen bij de MESA dit jaar (al was het, toegegeven, vandaag minder warm, en allemaal minder ver). Daarboven, daar werd ons de broek uitgelegd - een padvinderesk tuigje van klimtouw, strak opgeknoopt rond middel en kruis. Dat leverde uiteraard apige capriolen op, maar het lukte uiteindelijk iedereen. En dus ging het monter naar de 10 meter instructiewand, waar de monterheid menigeen snel verging. Die maakte plaats voor verontruste bedachtzaamheid, maar uiteindelijk kwam iedereen, de instructie getrouw, tot twee keer toe abseilend (achterwaarts dus, hangend aan een touwtje - dat overigens retesterk is, wist ik te vertellen, door te verhalen over die keer dat ze me, tijdens mijn wandklimcursus, op 50 cm hoogte aan zo'n touwtje hingen en het toen langzaam door gingen snijden totdat ik op de mat viel; uiteindelijk konden 2 van de tientallen interne strengen mijn gewicht van 95 kg dragen voordat het touw brak) beneden. Dat abseilen was nog niet zo erg, want dat gaf best een kick, maar je moest ook iedere keer weer omhoogklimmen, en dat zoog. Albert maakte, als laatste op deze wand, de bangen nog even wat banger door alvast een running-down uit te voeren. Dan ga je dus voorover de helling af, met het touw aan je rug, en ren je naar beneden terwijl je zelf de lijn viert. Dàt is duizend doden sterven, voor de hoogtevrezigen onder ons. Maar gelukkig hoefde de rest van ons dat hier _nog_ niet te doen. Albert kreeg er, uiteraard, groot applaus voor. Zo leken wij bijna wel een normale groep survival-deelnemers. Die indruk verdween snel toen het Utrechts triumviraat arriveerde, net nadat wij klaar waren met deze eerste wand. En zij deden dat nog bovenlangs ook, gebracht met Bart's auto, zodat ze - potdorie - nog niet één keer die wand op hadden hoeven klimmen. Schoelje was het, en dat kreeg het te horen ook. Eenmaal onder beschimping en hoongelach onzerzijds van broekjes voorzien, ging het dan toch nog met hun, naar het volgende onderdeel (dat zou, volgens de warning order en het vooraf verstrekte programma en programma-overzicht, een oefening met kaart en kompas worden, dat lopen daarheen, maar daar kwam niets van terecht - in de praktijk hobbelden wij als jonge gansjes achter Gids Berty aan). Dat bleek de schacht-abseil te zijn, die ons in de mergelgrotten zou brengen. Locatie: een klein gat in de vloer van het bos. Grote hilariteit toen Henk, voorzien van malle bivakmuts, hierin zijn abseil-vuurdoop kreeg, en daarbij overmatig theatraal hard van angst gilde. Heel prettig. Dat gat bleek een meter of twee, drie diep, en daaronder bleek je dan ineens bovenin een redelijk grote grot te hangen. We pasten er allemaal in, althans. En daarachter werd het snel groter. VEEL groter. Want nadat ons op het hart was gedrukt op straffe van eigendood niet van de groep weg te dwalen, loodste de als laatste geschacht-abseilde Berty ons de mergelmijn in, ons daarbij doodleuk kond doende dat het hier om zo'n 80 hectare onnatuurlijke mergelgrot ging. Die was van bovenaf door mensen uitgehakt, voor met name de woningbouw, met grote blokken tegelijk (die werden voorzien van merktekens, want als je ze verkeerdom plaatste, hadden ze geen sterkte meer, omdat ze oorspronkelijk van bovenaf samengedrukt waren door de natuurlijke krachten). Het was een imposant gangenstelsel, van zo'n vier, vijf meter hoog en zo'n twee, drie meter breed, over het algemeen. De meeste gangen die wij zagen waren met machines uitgehakt (grote zagen, gladde blokken), maar er waren ook oudere, Romeinse gangen, waar je de individuele beitelstreken nog kon zien. Daarenboven waren hier een daar kleine kunstwerkjes uit het mergel gehakt, denkelijk uit pure verveling der werkers: een maquette van het Jordaanse Petra, met daarnaast de Acropolis, bijvoorbeeld. Het instortingsgevaar was gelukkig gering, omdat de meeste gangbogen deugdelijk uitgehakt waren. Maar dat gold niet voor alle, en theoretisch was het er dus wel, door met name toedoen van zure regen, legde Berty uit, die ons vervolgens een instorting liet zien en bang maakte met een verhaal over instortingen in een slechter geconstrueerd deel van het complex, waaronder tot op heden nog ongeborgen lijken lagen. Ons dit feestelijk meegedeeld hebbende, loodste hij ons via een kruipgat (Schelden bestond het hier Elly in het gezicht te ruften, terwijl hij voor haar erdoor kroop - anale humor van het soort dat wij in de Lage Landen terecht met de Middeleeuwen hebben afgeschaft) een afgesloten cirkel van grotgangen binnen, waarin hij vervolgens een waxinelicht verborg. Dat was de in het programma aangekondigde 'cave challenge': de lichten gingen uit en onze opdracht was een teamstrategie te bedenken om a. dat waxinelicht te vinden en b. met dat waxinelicht de uitgang en dus Berty te hervinden. Ik opperde naar rechts te gaan, omdat mij dat in mijn favoriete shoot-em-up altijd goed van pas gekomen was, maar men besloot, in plaats daarvan, elkaar bij de musketon houdend, linksaf te gaan. Democracy for ya. Maar goed, het principe werkt ook de andere kant op. Dat deed het dus ook. Wij vonden het waxinelicht, en uiteindelijk Berty, maar dat kwam meer doordat Albert te luidop met hem zat te lullen dan door iets anders. En het was maar net op tijd, want anders was het waxine-lichtje uit, en onze schande onmetelijk geweest, omdat Berty ons dan met zijn lampje had moeten komen zoeken. Deze beproeving te boven hadden wij hier beneden nog slechts 1 hindernis te nemen: een afdaling langs een brandweerpaal. Die hindernis bleek er 1 te ver voor Erwin de Wijs, die ervoor ineenzakte en een angstaanval met hyperventilatie kreeg, waardoor de stoere oud-commando door Gids Bart vervroegd uit de grot geleid moest worden. Wij hoorden, wat later, dat hij direct ook maar naar huis was afgetaaid. En nu betoonden wij ons de groep die wij zijn: in plaats van dat wij ons bezorgd toonden, zorgde (nu wij er eenmaal zeker van waren dat hij niet in direct levensgevaar verkeerde) zijn vertrek voor hilariteit. Is ook een manier, van ermee omgaan, natuurlijk. Daarna weer via een spelonk uit het grottenstelsel geklauterd, stonden wij in de felle zon te knipperen, tegen het licht. Hoog tijd voor een hartversterking, dus gingen wij massaal aan de blikken Struik, deel uitmakend van het Survive-All pakket. Daar hoorden aanmaakblokjes en kreupelhout bij voor degenen die zich wilden vermoeien met het verwarmen ervan (de meesten deden dat), maar Dick en ik vonden het allang welletjes, want waren niet onderkoeld, dus aten de boel gewoon koud. Prima te vreten, kapucijners met varkensvlees. Niettemin duurde die lunch wat lang, en werd al snel duidelijk dat het programma zo ver uitliep dat de vrije hang (het van een rots in de vrije ruimte springen aan je touwtje, zeg maar, om daarna omlaag gelaten te worden door jezelf - had mij vergelijkbaar geleken met parachuteren, dus was ik zowel blij als verontwaardigd dat het niet doorging) niet doorging. Wat wel doorging was de volgende wand, die van 30 meter. Daar werd van ons verwacht wat Albert eerder voordeed: de running down. Het principe is simpel: het touw wordt aan je rug vastgemaakt, je ene hand rust losjes in je musketon, en met de andere vier je het touw en rem je, maar deze keer niet onder je achterste, maar voor je borst. Mij viel dat niet mee, want hoewel het aanloopje nog alleraardigst ging, trok ik het slecht toen, daarna, de wand loodrecht omlaag ging. De bedoeling is dat je in snel tempo omlaag rent, omdat dan je gewicht minder meespeelt. Dus niet: uit hoogtevrees flink remmen om eens te overleggen met jezelf wat je gaat doen, want dan gaat je gewicht wèl meespelen, blijkt dat je een dikke plurk bent, en snijdt het touw flink in je vlees. "Welnee hoor, heeft niets met gewicht te maken", loog Bart grijnzend toen ik beneden was. "Gewoon met snelheid." Gelukkig bleek wel dat ik, met mijn ene poging (ik deed dit mooi niet meer, en ging alle verdere keren abseilend, dus achterwaarts, van de wand af - ze bekeken het maar), alweer dapperder was dan anderen. Henri Verhoeks kreeg bovenaan deze wand een tril- en hyperventilatie-aanval, uit hoogtevrees. Dat stond hem niet goed, als aspirant-commando, en dus viel hem smaal ten deel, van oud-commandi en anderen. "Geef het maar op, dat wordt niks met jou." Sja, de Wandelsoc. is van alles niet, maar eerlijk wel. Henri, overigens, kwam uiteindelijk wel onderaan deze wand - maar dan abseilend (onder leiding van Thomas van Campen, die zichzelf inmiddels tot instructeur benoemd had), niet running down. Nee, dan Eric van Geyningen. Die waagde een dappere poging tot running-down, maar stokte precies op het puntje waar de wand loodrecht omlaag stortte, dus deed dat zelf niet. Wel deed dat zijn mutsje, terwijl Eric aan Berty om hulp gilde. Tot tomeloze hilariteit benedenaan de wand, uiteraard. Albert, tegen Eric: "Hee broer! Je mutsje is al beneden, hoor!". Eric koos uiteindelijk toch maar voor de abseil, net als Henri en Elly (die net zo bevreesd klem raakte op het randje als Eric, maar met veel meer bravoure gered werd door Berty - niet vreemd, want Elly is een leukere dame dan Eric). De rest maakte van deze wand gehakt. Lieden als Albert van Geyningen, Marco Neumann en Dick van Kuppevelt (niet vreemd, want voorzien van eerdere ervaring), Mathieu de Meijer en Lennert van Hoek (niet vreemd, want jong en dus nog onsterfelijk) en Thomas van Campen (niet vreemd, want geschift) renden stampvoetend omlaag, naar waar Bart was. Oh, en Henk deed ongeveer wat ik deed: die ging als eerste, running down, omlaag, maar met angst en moeite, en koos daarna voor de abseil. Niettemin vreemd, want je zou verwachten dat Henk al afhaakte vòòr de schachtabseil - hij leek niet het type, voor wanden en touwtjes, per slot. Dat stond hem dus goed: wij leerden een nieuw stukje Henk kennen (dat ik donders goed wist dat-ie dit, net als het parachute-springen, uitsluitend deed omdat-ie anders kapitaal voor lul zou staan, deed daar niets aan af: hij deed het toch maar). Dat viel allemaal reuze mee, als tegengesteld aan het weer omhoogklimmen, dat alhier nog meer aarde om de voeten had dan voorheen, bij de 10-meter wand. Onwaarschijnlijk zeg. "Die Belgen zijn aardige mensen, maar ze moeten wel een cursus paden maken", vond ik na mijn zoveelste touwklim omhoog. Ik vreesde ernstig dat ik afviel. "Wij verliezen op een dag soms 2 of 3 kilo op deze manier", voegde Berty mij vrolijk toe. Daarna werd het tijd voor serieuzer werk: de 40-meter wand. Zoals Berty al aankondigde was dat een prachtige gladde wand, waar je dus prima de running-down op kon oefenen. Maar ik mocht Boon heten als ik dat nog durfde, dus ik abseilde er gewoon vanaf (waarbij ik al wel wat meer van de wand af durfde te springen, want eigenlijk moet dat ook nog hè, terwijl je het touw viert). Daarmee was ik alweer dapperder dan lieden als Dick ("Het hoeft toch niet? Dan doe ik het ook niet."), Henri en Eric, die vrolijk boven bleven. Beneden bleek dat ook deze keer het-weer-naar-boven-lopen erger was dan het naar beneden touwen (overigens liepen we niet letterlijk weer naar boven, want terug naar het vertrekpunt zou zo lang geduurd hebben dat we dan niet meer aan de volgende wand toe zouden komen - daarom namen we deze wand ook allemaal maar 1x in plaats van 2x). Dat begon al bij het muurtje dat deze 40-meter wand van de doorgaande weg scheidde. "Pas op hoor jongens, dit is het gevaarlijkste deel van de dag", waarschuwde Berty, en hij had gelijk, want als je, na een tijdje vrolijk op dat muurtje te hebben gezeten om te kijken naar andermans abseil van de 40-meter wand, van dat muurtje sprong richting die openbare weg, liep je grote kans je enkels te breken, omdat het net te hoog was. Rustig laten zakken was daarom het werkend devies, maar omdat het muurtje ook nog scherpstenig was, kwam niet iedereen er zonder kleerscheur af: Schelden hield er een ontvelde elleboog aan over. En eenmaal om de hoek gebanjerd werd het erger, want moesten we, ongezekerd, langs weer een modderhelling-touwklim omhoog, naar de 60-meter wand dus, die het sluitstuk van de abseildag zou vormen. Dat vond ik afschuwelijk, omdat het mij herinnerde aan de enige keer vóór het parachuteren dat ik dacht dat ik doodging: toen ik, op vakantie in de Luxemburgse Ardennen, voor de lol ongezekerd een mergelwandje van een meter of drie beklom, maar bovenaan mijn grip verloor. Toen viel ik achterover, en flitste in die seconde inderdaad mijn hele leven tot dan toe voorbij, voordat de berusting kwam. Een louterende ervaring (die ik overleefde omdat ik op een dik bladerdek terechtkwam), maar niet één die ik graag herhaalde. Gelukkig gebeurde dat ook niet, omdat ik mij er vloekend en grommend doorheensloeg (dat ondanks de belemmerende factor die een plotseling van mijn oor loskomende Jabra B250V headset opleverde, en die ik teniet deed door bij Bart te arriveren met het ding tussen mijn tanden. Maar ja, bij Bart was ik pas op een derde van de helling, dus toen ik eenmaal foeterend bovenkwam was ik zo uitgeput als ik vandaag zou worden). Maar goed, dat het uitzicht daar fenomenaal was. Zowel op de omliggende landerijen van Vlaanderen en Wallonië, als op het Albertkanaal en het indrukkwekkende Fort Eben-Emael (door de Belgen onneembaar geacht totdat de Duitsers het in '40 binnen een uur veroverden middels een nieuw fenomeen: dat van de para). En ook hier, op kop van de 60-meter wand, weerden wij ons kranig. Zij die de 40-meter wand hadden bedwongen, deden dat ook deze. En sommigen durfden het zelfs running down. Dat Albert en Geert dat deden was tot daaraan toe, maar dat ook Lennert van Hoek dat flikte, dat vond ik hoogst dapper. Of eigenlijk: diepst dapper, want het ging natuurlijk omlaag van die wand, en niet zo'n beetje ook zeg. En dat dat allemaal gebeurde onder een toeslaande motregen, dat mocht de pret uiteraard allang niet meer drukken. Wij vermaakten ons verder om een vrijgezellenfeest, met daarin een marinier en zo nog wat geharden, die veel soepeler dan wij de 60-meter wand afdaalden. Dat vonden wij leerzaam en leuk. In opperbeste stemming, daarom, togen wij weer terug naar het Statieplein van Kanne, om daar in de auto's te stappen en in konvooi naar het kamp te rijden. Dat bleek zeer pittoresk aan een riviertje te liggen. Voor ons waren reeds tenten neergezet, zodat we alleen maar op, ook al klaargezette, veldbedden hoefden inkwartieren. Het vrijgezellenfeest, verderop in het weitje, kreeg het lastiger, want moest eerst nog zelf een grote boogtent opzetten - maar deed dat voortvarend. Wij, intussen, troffen voorbereidingen voor een kampvuur. En nu viel mij iets op aan de Wandelsoc. dat ik niet verwacht had. Toen ik vroeger op de padvinderij zat, moesten er altijd mensen geschopt worden totdat ze zich sociaal opstelden en meehielpen met de minder prettige taken. Niet zo bij de Wandelsoc.. Wat een prettige verrassing zeg. Eendrachtig haalden wij hout uit de daartoe ter beschikking staande stapel-bij-een-schuurtje verderop - en onderwijl ontpopte zich het Houtzaagmonster. Dat was natuurlijk Thomas van Campen. Die hield zich vanaf dit moment niet alleen onledig door voortdurend Schelden aan te vallen op diens Godsdienstigheid ("Er IS geen God, Henk!"), vrij logies nu hij aan de Grote Gereformeerdheid ontsnapt was, maar bleek bovendien het Slopen van Bomen als Baan te hebben - en volstrekt verliefd op zijn Motorzaag. Dus zodra hij hoorde dat er hout moest worden ingezameld, spurtte hij naar zijn metallic blauwe Volkswagen Transporterbus, en kwam hij terug als het Houtzaagmonster - met zo'n helmpje en van die oorwarmers, u weet wel. Daar bleek Serge Doreleyers niet van gediend. Nog niet net was Thomas luidkeels begonnen met het aan barrels zagen van bomen, of Serge riep hem tot de orde. "Kappen met die motorzaag!" Dat bracht het Monster even tot rust. Maar zodra duidelijk was dat de door ons naar het vuur gebrachte stammen nog best groot waren, hernam Thomas zich en maakte hij aanstalten dan die stammen maar kort en klein te zagen. "Kappen met die motorzaag!" klonk het opnieuw (daar luisterde Thomas naar - maar ik maak mij sterk, dat, gelijk Crazy Harry dat deed in de Muppet Show, tot in lengte van dagen, als iemand het woord 'zagen' gebruikt in conversatie, Thomas van Campen vanuit de coulissen zal springen, luidkeels schreeuwend "Riep er iemand: zagen?", de Motorzaag in de aanslag). En "Maak dat vuur niet zo achterlijk hoog!" Het vuur, namelijk, was met toewijding aangemaakt door Marco Neumann, die met zijn Langiole (mes dat hij ooit cadeau gehad van Leden 17 en 20) keurig stukjes droge bast verzameld en met moeite had doen ontbranden - totdat Peerez van Horssen besloot dat dat allemaal gelul was, bij de buren (Bart en Berty, die met Bart's vrouw en die van Serge de barbecue aan het opfakkelen waren) spiritus leende, en daarmee Neumann's bast overgoot. "Keurig", sprak Dick, "hij maakt gebruik van de middelen die voorhanden zijn." Ik kreeg er vooral pijn van, in mijn buik, van het lachen. De barbecue, overigens, was uit-ste-kend, en het samenzijn daaropvolgend, aan het kampvuur, waar Schelden (met wisselend succes) zijn uiterste best deed iedereen langdurig te vermaken, mede daarom uitermate gezellig - tot het bier op was. Toen brak namelijk Grootscheeps de Pleuris uit. Want in het contract, dat Albert met Serge gesloten had, was sprake geweest van 'Onbeperkt Bier'. En Albert was toch al niet blij met Serge, want vond dat die zijn broer beledigd had. Dat kwam, Albert had na aankomst op het kamp namens Serge aan ons doorgegeven dat er, hoewel dat oorspronkelijk niet in het pakket zat, gedouched kon worden door de mensen die dat wilden. Dat wilde niemand, maar Eric wilde wel graag zijn handen wassen en vroeg dus aan Serge of dat kon. Serge, gewend aan over het paard getilde ontspoorde randjongeren die nodig moesten leren op zichzelf te bouwen, antwoordde met "Ik heb nog nooit iemand meegemaakt die tijdens een survival zijn handen wil wassen, wat ben jij nou voor mietje?". Eric, niet voor een kleintje vervaard, antwoordde snedig "Ja hoor eens, als we nu gaan survivallen, moeten we die barbecue ook afblazen en boomwortels gaan eten". Daar had Serge niet van terug, en dus waste Eric tevreden zijn handen. Daarmee was de kous voor Serge en Eric af - maar niet voor Albert. Die voegde dat bij Serge's eerder falen te begrijpen dat er een overnachting moest worden gepland binnen het pakket, en het nu opzijn van het bier, en ontstak in Grote Toorn. Bulderend beval hij Serge zich te verontschuldigen. Serge deed dat - maar werd daarin niet serieus genomen door Eric. "Maar dat geeft niet hoor, verder, want mijn broer komt hier misschien nog wel terug - maar ik niet." Toen ik van het lachen bekomen was, hoorde ik Serge timide uitleggen hoe hij ingeschat had wat 'onbeperkt bier' zou betekenen voor een normale groep, en dat hij daarop ingekocht had. Wist hij veel wat een Wandelsoc. is. Dus toen iedereen 1x zijn zegje gedaan had, en het Grote Herhalen begon, greep ik Voorzitterlijk in met een Sussend Woord. "Serge heeft net zijn excuses aangeboden aan een groep van 13 man. Daar is heel wat voor nodig.", sprak ik (ik zei er niet bij, maar bedoelde wel, dat wij in eigen gelederen iemand kennen die daar al een jaar of vier over doet, maar nog steeds het magische woord 'Sorry' niet uit zijn mistandige bek heeft weten te krijgen). "Bovendien heeft-ie een oplossing aangeboden door aan te bieden bier te gaan halen. Dus ik zou zeggen: zamel geld in en stuur die man op weg." Aldus gebeurde. Serge kwam uiteindelijk terug met wat sixpacks. Mij bleek de volgende ochtend dat daar vervolgens slechts mondjesmaat van genuttigd was, tot mijn onmetelijke ergernis. Stelletje schreeuwlelijken. Maar goed. Eerst kwam nog die volgende ochtend. En die was hilarisch. Dat begon al met Henri Verhoeks. Zijn kop was het eerste wat ik vanuit mijn bed zag, dus kreeg hij de volle laag. "Tjeezus, Verhoeks! Zelfs met een zonnebril op ben je lelijk!" En daarna was Thomas van Campen aan de beurt. "Zeg, van Campen! Als er Geen God bestaat, waarom woon jij dan nog steeds in Veenendaal?" Die ontlokte gegier aan een vooralsnog slapend geachte Schelden. Die dus direct daarop aan de beurt was. "Harder trekken, Schelden, anders lukt dat niet zo." Die ochtendpret voorbij volgde een uit-ste-kend ontbijt (aan het pakket toegevoegd voor de somma van 8 euro p.p. - naast Serge's Survival-Toko zit namelijk een Catering-Toko, en zij werken samen in de exploitatie van het Sportpark dat de gemeente Kanne hier zich graag ziet ontwikkelen). Warme chocolademelk, meergranenzut voor de cereal killers, prima broodjes en sterke koffie: grub naar ons hart kortom. Het afscheid daaropvolgend was volstrekt cordiaal. En daarna togen Schelden en ik naar Sippenaeken. Sippenaeken? Sippenaeken. Daar waren wij namelijk, als Wandelsoc., onlangs gestrand bij onze Tweede Mislukte Poging om, zo aan het eind van 'Van Top tot Teen door Nederland heen', Aken te bereiken. En dus hadden Schelden en ik besloten het er niet bij te laten zitten, en die tocht vandaag te voltooien. En zo geschiedde. Wij liepen, op een zonovergoten morgen, door het Geuldal naar Vaals, waar wij ons op het Drielandenpunt vermaakten om aldaar verkochte mokken met naam-uitleg: "Erwin de Sterke", en "Michiel de Gemoedelijke". Wij beklommen er bovendien de uitzichttoren (Schelden met de lift, maar ik met de trap, aan het eind waarvan ik hijgend een geelbelijnde stuiterbal kocht, voor mijn nichtje Emma), met het prachtig gezicht op Aken. Om de hoek Duitsland binnengevallen, verbaasden wij ons erover dat onze Soc.-outfits hier hele andere reacties opriepen dan aan de nederlandse kant. Wij besloten dat de oudere Duitsers die breed grijnsden bij het zien van onze tenues, misschien wel minder fout waren dan de oudere Duitsers die níet grijnsden, maar zich schichtig uit de voeten maakten. Dat waren namelijk denkelijk degenen die niet eens konden claimen dat ze het 'Nicht gewusst' hadden. Gelukkig maar, dat er ook heel veel onbevangen Duitsers bleken te zijn. Zoals het meisje-met-het-eenwielfietsje, dat direct door Schelden besprongen werd - omdat hij graag aan mij wilde bewijzen dat hij dat ook kon. Dat bleek, na het zijnerzijds oppompen van haar bandje, nog waar te zijn ook. Daarom vrolijk togen wij verder naar Aken. Daar ontdekten wij daarenboven, na een kort bezoek aan de Dom (Schelden, tegen mij: "Kijk, dat is wijwater" Ik, tegen Schelden, nadat ik er gulzig een hele hand van over mijn kop had uitgesmeerd "Hee, het brandt niet eens!"), een zeer sfeerverhogende studentenkroeg, domein van het Corps Montania, met wie Schelden zich instinctief verwant voelde, gezien zijn lidmaatschap van het Berner Zofingia. Wij lieten warme woorden achter in hun Gastenboek, en lieten ons daarna terugrijden naar de Chielmobiel, in Sippenaeken, door een Akener taxichauffeur. Met wie ik uiteraard, als conculega, een prettig gesprek voerde. Hij legde mij uit dat taxi's in Duitsland door lagere belastingen zoveel goedkoper zijn dan hun nederlandse collegae, dat de nederlandse hotels uit de grensstreek massaal duitse taxi's bestellen, en ik wist hem uit te leggen dat hij in Nederland echt zijn gordel achterwege mocht laten, mits hij een klant in de auto had. Die rit voorbij, begonnen Henk en ik aan de volgende, naar huis. Die begon met een prettig verpozen bij grenspalen, maar werd al snel een bezoeking. Bij Venlo liepen wij namelijk in een natuurlijke fuik, ontstaan door wegwerken cum ongeluk. Dat duurde een uurtje of drie, en dus togen wij rond negenen dan maar misnoegd naar het plaatselijke van der Valk motel, om er de avonddis te gebruiken. Die beviel dan weer uitstekend, en zo kwamen wij uiteindelijk toch nog tevreden en precies voor sluitingstijd het Haarlemmer Stiel's binnenrollen - waarna wij de avond besloten in het onvolprezen Café Lugosi's - om dan daarna bovendien nog driekwart van 'Simon' (uit-ste-ken-de, sfeerverhogende nederlandse film) te bekijken te mijnen huize. Blij eind, van een lange dag, die het eind was van een lang weekend, dat het eind was, van een Lange Weg. Mijn prosit, Schelden, keu-rig gewandeld. Aken wacht niet langer. |