Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
30 januari 2005 Van Top tot Teen door Nederland heen: Velden-Roermond Het kan niet altijd feest zijn. Was het bij de vorige etappe van dit, ons jongste monsterproject, nog beslist een zowel gedenkwaardig als feestelijk gebeuren, dat wij Velden binnentrokken, immers een mijlpaal in die zin dat het de naam van de organisator van dat project draagt en het naderen van het eind van de tocht inluidt, vandaag zou een dag van gemengde gevoelens zijn. De waterkou van vandaag was daarin niet de enige boosdoener. En ook het landschap, lelijk en troostloos, was niet louter het probleem. Nee, toen wij in alle vroegte verzamelden in het Wapen van Velden was er op voorhand al bespeurbare treurnis. Wij, dat waren er overigens deze keer alleen maar geen 13 (dat zou wat geweest zijn, erbovenop, nog), omdat Harm Swarts zijn goede hond Joseph (die wij niet meer gezien hadden sinds de 10de etappe, toen-ie ons er allemaal uitliep) meebracht. Want voor de rest waren wij Leden Henk van der Schelden, Jochem Prakke, Albert van Geyningen, Raymond de Gisser, Thomas van Campen, Ronald Fischer, Barend Rijkman, Dick van Kuppevelt, Pieter Spaan, Vrienden René van de Bilt en Peter de Kiefte, en ondergetekende. En die gemengde gevoelens hadden daar veel mee te maken. Want hoewel 13 man voorwaar geen kleine opkomst is, en wij daar toch doorgaans heel blij mee hadden kunnen, mogen en willen zijn, waren wij dat vandaag niet. Want Weij ontbrak. Onze vlammende vaandeldrager had zich namelijk, direct na de Lintjesregen van dit jaar, en dus twee weken voor deze tocht, zelf op non-actief gesteld, per mail, met als motivatie (letterlijk citaat) "Uw wandelorganisatie heeft een aantal heren binnen haar gelederen een groep Boven-ons-gestelden waar ik mij niet mee in wil laten". In de praktijk was (en is, bij schrijven dezes) hier sprake van een onverkwikkelijke onenigheid tussen enerzijds de beide oud-legionairs die deel uitmaken van de Soc., en anderzijds Peter Weij, als oud-commando. En hoewel ik, als Voorzitter, mij zeker niet ga verlagen tot partij kiezen, in deze, wil ik wel kwijt dat ik het hele gebeuren een droevig toonbeeld van misplaatste penisnijd acht, mijn respect voor beide partijen uiten, en de hoop uitspreken dat het conflict ooit voorbijgaat. Dat had ik in de afgelopen periode allemaal meerdere keren gezegd en ook langs andere wegen duidelijk gemaakt - maar dat had niet geholpen, en veel meer kon ik er daarom niet aan doen. En hoe verheugend ik het ook vond en vind dat onze beide oud-legionairs wèl aanwezig waren, bovendien de door hun nieuw aangebrachte Vriend, Peter de Kiefte, meebrachten, en wij ook nog vergezeld gingen van enerzijds Thomas van Campen, die we (onder meer wegens tijdelijke uithuizigheid in het Canadese, en buiten voornoemde Lintjesregen) niet meer gezien hadden sinds etappe 8 en anderzijds Jochem Prakke, niet meer gezien sinds etappe 12, en wij in Pieter Spaan bovendien een nieuw Lid in te wijden hadden, dat kon de sluier van treurdom die over deze dag hing voor mij niet wegnemen. Passend was die burka van beregend grauw overigens ook, omdat Albert van Geyningen zeer onlangs door zijn vrouw was verlaten. Ik zal u niet vermoeien met details (al was het alleen maar omdat die natuurlijk privé zijn), maar kan u wel melden dat dit een diepe schok teweeg had gebracht - niet alleen bij Albert zelf, maar ook doorheen de hele Soc.. Gelukkig zou Albert Albert niet zijn als-ie zijn tegenspoed niet manhaftig het hoofd bood. En dus was hij hier. Rugzak om, Soc.-tenue aan, en de kop fris in de wind. Een voorbeeld voor ons allen. En dat zouden we nodig hebben vandaag. Want toen wij, na wat bizar ceremonieel in het Wapen, vertrokken waren, leek het allemaal nog leuk te worden, toen wij aan het begin, kort na het verlaten van Velden, door Venlo trokken, dat ons overviel met zijn schoonheid en gezelligheid. Leuke winkels, prima kroegen, mooie kerk en prachtige rivieroever (van de Maas). En eenmaal daardoor, voorbij wat verbaasde politie, die ons onvertwijffelloos beschouwde als het verzetje van het jaar, maar respectvol succes wenste na uitleg, en voorbij een bizarre opsplitsing, waarbij Schelden en Rijkman de rest van de groep ontliepen door ze te verwarren met een verhaal over pinnen), was het zelfs nog leuk in Bilderberg-hotel Château Holtmühle. Daar waren wij omdat Lid 8, Larisa Smit, Marsleider Schelden daarom ooit verzocht had (omdat, meen ik, haar oma er ooit gewerkt had). Oma was inmiddels dood, en Larisa hadden we in geen jaren in ons wandelend midden waargenomen (niet sinds de Airborne van 2002), maar dat hotel, daar zullen we haar nog lang dankbaar voor blijven. Want dat had namelijk Stijl, zoals het hoort. Bedaard, maar overal. Van de gouden kranen in het prima sanitair, via de meer-dan-manshoge spiegels en de vleugel (waarop Schelden tot ons afgrijzen uiteraard 'Waar in 't bronsgroen eikenhout' ten beste bracht, tot, verbijsterend, vermaak van de aanwezige gasten) tot de smaakvol beklede stoelen, was dit het soort van rustige luxe dat veel goedmaakt na keiharde kilometri zwoegen. En dat de lunch alhier op de dag wat vroeg kwam, was wegens de waterkou geen probleem. Bovendien was de bediening uit-ste-kend (al moest Ray wat lang op zijn vlaai wachten, hij kreeg daarvoor wel keurig excuses, onze als gebruikelijk bizar grote bestellingen werden zonder spiervertrekking opgenomen en men mepte Schelden niet eens vanachter de vleugel vandaan, alhoewel dat wellicht weldadig ware geweest) en het eten en drinken volstrekt hoogstaand voor relatief weinig geld. Ik heb nog nooit lekkere vlaai geproefd totdat ik hier kwam. Het kàn dus wèl! Ja. Maar daarna ging het mis. Er zat al iets omineus in de dubbele architectuur van Château Holtmühle: links een daadwerkelijk oud kasteel, rechts een nieuwerwets, eraan geplakt gedrocht met de feitelijke hotelkamers. En zo ging het ook met onze wandeling: eerst mooi, daarna ellende. Want terwijl het grijs en treurig bleef, werd nu ook het landschap dat. Eindeloos liepen wij langs een spoorbaan (visioenen van zowel de Dodentocht als een eerdere etappe van ditzelfde project, in het hoge noorden, vlogen ons aan), boomkwekerijen en landerige landerijen, totdat wij dan toch nog in het beschermde dorpsgezicht van Ronkenstein (dat wel fraai was, maar niet overmatig) en kort daarna in Snackbar 't Luifelke te Reuver (gemeente Beesel) arriveerden. Daar ging het weer mis, maar dan anders. Want ik dacht lollig te doen, dus bestelde de items van de kaart, die ik qua naam zo vreemd vond dat ik ze niet begreep. Ik weet niet meer hoe ze heten, maar het ene bleek patat-met-een-soort-van-ravigottesaus, en het andere een bamihap. Maar die lag zo onder de patat verborgen dat ik 'm eerst niet opmerkte. En omdat ik niet wist wat ik besteld had, zag ik de kipsaté die Peter de Kiefte besteld had, en die tegelijk met mijn eten werd afgeleverd, aan voor de tweede helft van mijn bestelling, en had ik die al opgevreten voordat ik mijn bamihap ontdekte en mij een licht opging. Geen nood, een nieuwe kipsaté voor Peter besteld. Maar wel Hoon, mijn deel, uiteraard. Peter, intussen, begon zo langzamerhand aardig af te zien. Niet vreemd, want weer zo een die (verbijsterend) niet luistert naar het (bewezen werkende) advies, ooit bedacht door Marsleider Schelden, om eerst te oefenen richting Katwijk en pas bij halen van de 35 deel te nemen aan dit soort grotere projecten, om dan uiteindelijk via de kortere internationale marsen succesvol door Nijmegen heen te geraken. Sja. Dan kom je in moeilijkheden. Dat gebeurde dus ook, want nog een tiental hardstampige kutkilometri verder, langs wanstaltige weilanden, kwamen wij langs een iebelig stationnetje, waar de trein naar Roermond, ons einddoel, stopte. En daar stapte Peter dus op. Met Fischer, die daarom eerst Hoon ten deel viel, maar later, en terecht, Prijze, wegens het bij zijn maat blijven. En dat was overigens nodig, want Peter was er hard aan toe: hij had hele grote blaren. En al waren er onder ons die vonden dat-ie toch door had moeten bijten, vond ik dat hem enig karakter toch niet ontzegd kon worden, omdat-ie dit wel uit het zo-goed-als-niks gedaan had en toch boven de 25 km was uitgekomen (dat flikte ik echt niet, mijn eerste keer). Bovendien zou hij, maar dat wisten wij op dit moment nog niet, de nu opgelopen blaren botweg negeren door, bij de volgende etappe, ijskoud opnieuw te verschijnen. Wij, intussen, waren in moordend tempo doorgestoten, tot op het marktplein van Roermond. Daar aangekomen hadden we het helemaal gehad. En dat, gepaard aan de gotspe van de Marsleier, die het hier presteerde om, voor het eerst in de geschiedenis van dit project, vooraf géén studie te hebben verricht naar een goed restaurant om in te eten, en dat met een groothartig (kleinzielig, zul je bedoelen!) gebaar aan onszelf overliet, leidde ertoe dat wij helemaal niet meer samen aten. Want iedereen vertrok, na wat bieren, en alleen Rijkman, Fischer, de Kiefte, Prakke, de Gisser, Schelden en ik eindigden in een, overigens ook nog slecht, want veel te duur en te traag van bediening voor de geleverde kwaliteit, restaurant dat bij Hotel Roermond hoorde. En daar kwam de tweede gotspe van Schelden. Als altijd aan het zuiprekken geslagen, stond hij nog oeverloos te brallen terwijl Prakke, de Gisser en ik het allang niet meer trokken. Na 10 minuten op hem wachten binnen het Hotel, besloten we daarom naar Prakke's auto te lopen. Die stond 100 meter verderop, in een parkeerhaven. Daar ook nog 10 minuten gewacht hebbende, besloten we Schelden te bellen. Die tierde vervolgens woedend dat we matennaaiers waren omdat we hem in de steek gelaten hadden, en eiste op hoge toon dat wij de auto voor zouden rijden voor de deur van het restaurant, een operatie die op dat moment een fikse verkeersovertreding zou hebben gevergd, en daarbij, hoezo kon hij niet net als wij die 100 meter lopen? Vonden wij, dus wij voldeden mooi niet aan zijn eis. Waarop hij nog woedender bij de auto arriveerde, en tegen Prakke krijste: "Of jij biedt nu onmiddellijk je excuses aan me aan, of je rijdt maar weg". Waarop Prakke breed grijnzend zijn schouders ophaalde, instapte, het portier voor de neus van de verbijsterde Schelden sloot, en wegspeerde naar Haarlem. De hele weg nog werden wij gebeld door de woedende Henk, maar omdat Prakke en ik onze telefoons botweg negeerden, nam de Gisser al die telefoontjes op. En die bleef vervolgens hilarisch kalm en legde Schelden op psychiatrige toon uit dat het toch echt niet netjes was om je vrienden zo te behandelen, laat staan ze toe te wensen dat ze onderweg dodelijk tegen een boom zouden verongelukken (zoals-ie wel deed), en dat wij, nee, toch echt niet van plan waren om in Den Bosch, na het thuis afzetten van de Gisser aldaar, op het station op Schelden te wachten om hem daar vervolgens alsnog aan boord te nemen voor de rit naar Haarlem, zodat Schelden daar nog meer kon drinken op de goede afloop, met ons. Nee. De tering, minkukel. Maar afijn. Mijn prosit, hond, heren, want wel: keurig gewandeld. En Aken wacht. Gemengde gevoelens of niet. |