Doorzoek deze site:
Wat zijn wij aan het doen?

28 april 2003

44ster Schweizerischer Zweitagemarsch Bern

En zo werd het hoog tijd voor de opening van het wandelseizoen 2003: de 44ste Schweizerischer Zweitagemarsch Bern. Weken van afwachten en uitzien ernaar werden dan toch eindelijk beloond, toen Marco's Polo op de vroege ochtend van vrijdag 25 april 2003 de binnenplaats voor mijn huis, aan de Minckelersweg, opscheurde. Het zou een interessante rit worden, van Haarlem naar Belp, het gehucht bij Bern waar deze mars, sinds de vorige aflevering, van start gaat. Interessant ja, want toen wij, met goede schik, de wagen van Haarlem naar Badhoevedorp hadden gedirigeerd, bleek daar dat Marco zijn wandelschoenen vergeten had, en we dus weer terug moesten naar de Zijlweg. Maar niet getreurd: opnieuw van start. Ook daarna bleef het echter interessant.

Dag 1
Je kunt Marco van Zijntergen, namelijk, niet betichten van bumperkleven. Dat niet. Maar het wordt hoog tijd voor de introductie van de term 'bumperhopping'. Want, en dat voor mij vooral sinds ik zelf onlangs weer een rijlesje gedaan heb, een autorit met Marco achter het stuur is daardoor een kermisrit waar de Booster niets bij is. Ik zou verbaasd staan als de afdrukken van de nagels van mijn rechterhand niet in de deurgrip aan de passagierskant zitten. Tenslotte heb ik, een hele lange rit van Haarlem naar Belp, alles in het werk gesteld om dat voor elkaar te krijgen. Doodsangsten, heb ik uitgestaan. Maar hoor je mij klagen? In geen geval, natuurlijk. Met een stalen gezicht onderga ik de realiteit van deze rollercoaster. Maar ik geef het je te doen. Vooral omdat, toen wij eenmaal in Duitsland stilhielden bij een raststätte in de buurt van Karlsruhe, Marco een SMS- en later bel-marathon begon met zijn nieuwe, Hongaarse geliefde, die iets meer dan 200 kilometer zou duren terwijl Marco ons, soms met 180 km p/u met zijn knie sturend, over de zuidduitse Autobahn, inclusief diverse stukken wegwerkzaamheden, loodste.



Zodoende maakten wij snelle voortgang, terwijl wij langs het zo markante kerkje reden dat, staand op één van twee heuvels en van daaraf de zuidduitse laagvlakte overziend, voor mij dat, door zijn rode aarde met felgroene grasscheidingen, en de popullieren die cypressen lijken, zo Romeins aandoende gebied symboliseert. Maar die snelle voortgang hield pardoes op toen wij Zwitserland binnen, en het foeilelijke betonnen verkeersplein van Basel voorbij waren. Want daar is de Belchentunnel, die het Baselbiet van het Bärnbiet scheidt, en daarin was brand. Een kleine, weliswaar, zonder doden of gewonden, maar genoeg om de tunnel te blokkeren. Dus werden wij, met de halve wereld, een omleiding via b-wegen ingeleid.

Dat betekende drie-en-een-half uur stapvoets rijden. Uit verveling zette ik mij aan het fotograferen van bloesems. Die waren er in overvloed, want dat is het aardige aan de Schweizerischer Zweitagemarsch: naast de opening van het seizoen, is dit beslist een lente-mars, en die lente doet zich in dit gebied uitbundig gelden. Daar zou ik, ook op de twee te volgen marsdagen, nog veel fotografeerplezier van hebben.



Hoewel ik mezelf er, inzake deze file, achteraf wel om kon slaan. Want ik vernam later dat ook de pelotons van de luitenantes Vissers en Marquart-Scholtz zich met hun bestelbusjes in die file bevonden. Als ik dat op dat moment geweten had, had ik die bloemen niet gefotografeerd, maar geplukt, en was ik er, hijgend van het rennen, mee aan de voeten van Elisabeth gevallen. Wellicht, dus, maar goed dat ik het niet wist. Enfin. Kolderiek was het allemaal wel. Zeker toen, tegen het eind van het oponthoud, Schelden ons belde. "En, zijn jullie al in Belp?" "Nee, wij staan al drie uur tussen Basel en Solothurn..." Gelukkig bleek mars-organisator J.P. Flückiger hiervan op de hoogte, en zat hij dus nog rustig mensen in te schrijven toen wij ten langen leste te Belp arriveerden. Flückiger kon overigens sowieso al niet veel kwaad meer doen bij ons, omdat-ie vorig jaar uiterst vriendelijk gereageerd had op een e-mailtje van ons, en omdat-ie überhaupt de moeite neemt om, als organisator, zelf het vuile werk van de inschrijving te doen.

Bovendien had hij, toen wij hem dit jaar weer een e-mailtje gestuurd hadden waarin wij hem vroegen twee slaapplaatsen voor drie nachten voor ons te reserveren, daar dit keer weliswaar niet op gereageerd - maar stiekum wel die reservering gemaakt, zij het voor twee deelnemers aan de 30 km-afstand, terwijl wij toch echt immer de koningsafstand, dus in dit geval de 40 km, lopen. Dat werd snel rechtgezet, maar daarna werd het minder prettig. Want op het punt van de vorig jaar al geconstateerde zwakheden in de organisatie, toen nog vergeeflijk omdat voor het eerst vanuit Belp werd gestart, bleek men weinig geleerd te hebben.

De weg naar de Zivilschutzanlage waar wij overnachtten, in dit geval die van Mülethurnen (Moos in Gümligen was dit jaar bezet door bewakingspersoneel voor de Amerikaanse, Britse en Israëlische ambassades, die vanwege de oorlog in Irak extra in het oog gehouden werden) was, net als verleden jaar, aangegeven met een zeer onduidelijk gekopieerd kaartje op een frommelig A4-tje. En zelfs toen wij ervoor stonden hadden we dat nog niet door. Nee, dat hebben die Zwitsers prima gedaan. Die schuilkelder lijkt zo op een boerderij, dat geen vijand op het idee zal komen 'm te bombarderen. Van de weg af was-ie bovendien nog eens in volkomen duister gehuld, en zonder aanwijsbordje erheen daarom goed verborgen. Gelukkig wist de restauranthouder aan de overkant van de weg wel dat-ie daar zat, en konden wij dus, eromheen rijdend, uiteindelijk de lichtjes ervan, en de twee infanteristen van het bewakingspersoneel vinden.

Tevreden maakten wij kwartier, en vertrokken wij daarna richting Bern, op zoek naar eten. De kelder verlatend stuitten wij op luitenant Vissers, die net aankwam in haar bestelbusje. "Elisabeth is er ook, hoor" - mijn dag kon niet meer stuk. Zelfs niet toen Neals gesloten bleek en wij daarom, na wat telefoneren met Schelden, in 'Rock 'n' Eat', een peperduur etablissement terechtkwamen, dat als voordeel echter wel heeft dat je er 24 uur per dag kunt eten. Dat deden Marco en ik dus, respectievelijk zalm en bloedhete chili.



Dag 2
De volgende ochtend bleek onze mazzel aan te houden. Hoewel er regen voorspeld was voor de zaterdag èn de zondag (terwijl het de hele voorafgaande week bloedheet prachtig weer was), viel er vooralsnog geen spat. Bij een fijnfrisse temperatuur van zo'n 12 graden Celsius, in lucht met een redelijk hoge vochtigheidsgraad, kwamen wij rond zessen aan op het parkeerterrein naast de biertent in Belp, klaar voor het vertrek. Dat nogal wat voeten in de aarde had, omdat de organisatie hier een tweede stupide fout beging: men liet de auto's van deelnemers naar de parkeerweide rijden via hetzelfde pad waarover de startende wandelaars de mars begonnen. En dat terwijl die parkeerweide nog een andere toegang had, die nu enkel als uitgang gebruikt werd.

Een moeizaam vertrek dus. Maar ja. je weet natuurlijk wel nu al, dat die rommelige organisatie uiteindelijk in het niet gaat zinken, als we over een aantal jaren met weemoed gaan terugdenken aan de kleinschaligheid van de Schweizerischer Zweitagemarsch van toen. En ach, na het vertrek was het leed snel geleden. Marco en ik zetten er een flinke pas in, op weg naar de eerste zware heuvel, die Diekirch doet verbleken, maar die ik, lange zwarte jas aan en zonnebril en hoed op, stoïcijns nam, terwijl ik een, onder bepakking en wapen zwoegend, Zwitsers peloton passeerde. Dat ik vervolgens bovenaan opwachtte met de camera in de aanslag. "Laufen sie mal ein bißchen nach links, dann wird das Foto besser." Hihi.



Eenmaal boven begonnen wij dus goed ingelopen, en met frisse moed, aan de wandeling naar de eerste rust die, net als vorig jaar, leidde langs grazige alpenweiden, met het bergmassief van Eiger en Jungfrau voor onze neus. Je weet dat je op vakantie bent, als je het geklingel van de bellen van de Milka-koeien hoort, de frisheldere lucht opsnuift en die besneeuwde toppen in de verte heel langzaam dichterbij ziet komen, terwijl je het asfalt onder je voeten wegklopt.

Ja, dit eerste stuk was alleszins prettig, en wij bereikten die eerste rust dan ook eigenlijk voor we het doorhadden. Aldaar laafden wij ons aan de obligate Rivella en Knorr, en onderhielden wij ons met VN-er Jan Plasmeijer, die wij hier tegen het lijf liepen. Dat was overigens een verwachte ontmoeting, omdat Jan sinds Bern 2001 een vaste wandelgenoot van ons is, op dit parcours, sindsdien trouw onze wandelverslagen leest (dat kan ik in mijn site-statistieken zien, want ik krijg geen andere hits vanuit het domain unicc.org) en hij ons, de dag voor vertrek, nog gemaild had ("Waarschijnlijk zie ik sommigen van jullie in Bern komend weekend."). Dat was dus een prettig weerzien, zij het dat het vooralsnog kort was, omdat Jan, toen wij bij de rust aankwamen, net op het punt stond daarvandaan te vertrekken en dat, teneinde de stramheid der leden voor te zijn, na een kort gesprek dus alsnog maar deed.



Eenmaal zelf weer verfrist, zetten wij er een noodtempo in, in een poging Jan bij te halen. Maar Jan is een ervaren wandelaar, dus dat duurde wel even. Gelukkig hoefden we ons in de tussentijd niet te vervelen: het landschap was nog steeds prachtig, en ook daarnaast boden mens en omgeving genoeg vertier. Zo kwamen wij, voor het eerst in onze wandelgeschiedenis, een detachement van de gloednieuwe, door de VN opnieuw opgezette en nog steeds begeleidde politie van Kosovo tegen, met twee Nigerianen die er in VN-verband deel van uitmaakten, en een 'echte' Kosovaar die een bijzonder indrukwekkende, vastberaden wandelpas neerlegde.

En zo was daar de minstens zo indrukwekkende, wat volslanke dame die wij al lang kenden van de MESA, waar wij haar tijdens mijn eerste twee deelnames tot twee keer toe verdrietig zagen uitvallen met knieproblemen, maar die dat vorig jaar dapper rechtzette en ook nu weer prima liep. Bovendien kon ik hier, onderweg, een tuinkabouter-van-het-ouderwetse-soort fotograferen. Dat was leuk, omdat ik, vanwege mijn verstrooidheid soms onbedoeld schade aanrichtend aan sites op mijn werk, aldaar de bijnaam 'kabouter' heb gekregen, omdat ik altijd beweer dat "kabouters dat gedaan moeten hebben". De foto van deze kon ik dus bij thuiskomst, voorzien van de tekst 'Groeten uit Bern' aan mijn collegae sturen.



Bij het treinstation van Seftigen haalden wij Jan weer in, en dus liepen wij gezamenlijk verder, via Gurzelen en Forst naar Wattenwil, een extra stuk, onderdeel van een kilometer verlenging, door de organisatie ingevoegd na klachten van freaks-met-GPS over het te kort zijn van het parcours. Het kon ons niet schelen, want dit was een prachtig stuk, met idyllische dorpen, rammelend van de Ravensburger-kerkjes, en het bracht ons bovendien dichter bij Eiger en Jungfrau dan wij tot nog toe geweest waren. Uiteindelijk, echter, maakten wij dan toch de bocht die de terugweg inleidde, en begon de lange mars, terug naar Belp, door het Gürbetal.

In dat Gürbetal bleek dat Michael Haslebacher zijn boerderij te Lohnstorf, vorig jaar nog thuis van de scharrelvarkens van Sauwohl.ch, verkocht heeft. Of hij had net al zijn zwijnen uitverkocht, dat kan natuurlijk ook. Of misschien was-ie ten prooi gevallen aan de varkenspest. Hoe dan ook, geen varken meer te bekennen - in plaats daarvan liepen in hun ren wat bruinwollige schapen rond. Hoewel dat een domper was, mocht het op zich de pret niet drukken, en marcheerden wij monter door, langs de rivier. De saaiheid die op dat stuk vorig jaar zo troef was geweest, werd gelukkig onderbroken door de rest van de extra toegevoegde kilometer, en de laatste rust, waar wij ons tevreden aan de bratwurst, Rivella en Knorr zetten.



Goedgevuld en tevreden begonnen wij aan de laatste kilometers van vandaag - maar tot ons ongenoegen begon het nu te regenen. Gelukkig bleef het, zolang wij nog wandelden, bij mottige spettertjes, maar toen wij eenmaal bij de biertent in Belp waren aangekomen, was het met de pret gedaan, en ratelde een hoosbui naar beneden die alle monterheid uit het verzamelde gepeupel verjoeg. Terneergeslagen bevolkte men de tent, die kortelings daarna in rap tempo leegliep.

De uitzondering werd gevormd door de Nederlanders van Vissers en Marquart-Scholtz, die zich in de hoek van de tent vol lieten lopen, oudhollands op de tafels dansten, en er maling aan hadden dat het grijs, guur kloteweer was. Wij vonden het wat opdringerig om ons zonder uitnodiging bij ze te voegen, dus deden dat maar niet. Achteraf blijkt dat stom te zijn geweest, want hadden ze het helemaal niet erg gevonden en bleek bovendien dat ze nog tot laat in de avond hadden gefeest, terwijl de tent rond achten weer volliep met inmiddels omgeklede en gedouchte wandelaars.



Och. Zo laat zouden wij het sowieso niet willen hebben maken, omdat we nog wilden gaan eten in Bern. En och, ook wij vermaakten ons op zich prima, in diepgaand gesprek met Jan Plasmeijer, onder de vrolijke begeleiding van 'Duo Ohrwurm', dat dit jaar verantwoordelijk was voor de noodzakelijke dosis hoempa. Normaliter zou ik subiet zijn weggevlucht van dat soort ellende, maar Duo Ohrwurm kan niet meer stuk, omdat ze achtereenvolgens Jan tot bijna tranen roerden met hun versie van het op dat moment in Zwitserland zeer populaire 'Sierra Madre', hetgeen mij een hilarisch filmpje van de meezingende Jan opleverde, en mijn portemonnaie redden, die ik op tafel had laten liggen bij vertrek. Toen ik, met Marco teruggereden, mij bij de organisatie meldde, kon ik mij bij de toetsenist van het Duo vervoegen en van hem mijn beurs in ontvangst nemen. Ge-wel-dig.



Daarna reden wij tevreden naar Bern, waar wij ons voor de avondmaaltijd vervoegden in het nog immer onvolprezen Neals, thuis van de meest onwaarschijnlijke fastfood-combinaties, van zeer ongezond tot heel gezond. Dat laatste was mij een uitkomst, want daar had ik grote behoefte aan na twee weken leven op hapjes pindakaas, wegens financiële misère, dus deed ik mij tegoed aan de salad bar, naast de gevulde aardappel en hamburger, terwijl Marco het vooral in de calorieën zocht, en die zonder problemen vond.



Voldaan lazerden wij, op de stapelbedden van de Zivilschutzanlage Mülethurnen, om en in slaap, de regen vergetend, op weg naar de volgende morgen.

Dag 3
Ook die ochtend, van de tweede marsdag, bracht ons tevredenheid en geluk: want de hoosbui was over, en wij vertrokken op weer een frisheldere morgen, onder begeleiding van een dramatisch mooie zonsopgang, vanaf het parkeerterrein naast de biertent. Omdat, vandaag, de route de andere kant van Belp op ging, was de aanrijroute naar de parkeerplaats dit keer gelukkig geen storende factor meer.



Vriendelijk op het juiste spoor gezet door de Zwitserse infanteristen bij het eerste controlepunt, zetten wij er daarom een verkwikkende pas in op weg naar Gurten. Tussen de akkers buiten Belp maakten wij vrienden met een Nederlander die, half-Duits van geboorte, na in het Nederlandse leger gediend te hebben nu reservist is in het Duitse, en die met een aan hem ondergeschikte korporaal (die net terug was van een ondersteunende missie in Djibouti, i.v.m. de oorlog in Irak) deze mars liep. Hij legde zelf het contact, door op mij af te stappen en te zeggen "Zeg, volgens mij loop jij er altijd zo bij hè? Ik heb je volgens mij al twee keer Nijmegen zien lopen in die kleren.". Wat uitleg later begreep hij waarom, en nog kilometers lang praatten wij honderduit.

Eenmaal in Gurten, dat prachtige alpine dal, met de Märklin-modellig aandoende boerenhoeves in een groen glooiend landschap, troffen wij weer heel ander volk: de groep van de Münchener Danubia-Studentenverein, uiterst rechtse lieden die wij in 2001 al eens tegen het lijf waren gelopen, en met wie wij toen in La Blanche, het verenigingshuis van de Zofinger, een felle discussie gevoerd hadden over het jodendom en nog zo wat aanverwante zaken. Deze keer deden ze alsof wij niet bestonden, en zouden die houding niet alleen niet opgeven, maar zelfs een hunner, die ons nog niet kende, terugfluiten toen die, aan de finish later vandaag, kennis met ons maakte - met als gevolg dat ook die ons niet meer aankeek. Soit. Zoals de Nederlands-Duitse reservist met wie we op ze inliepen op dat moment over ze zei: "Met die gasten hoef ik helemaal niet te praten. Zie je wat die gozer op zijn rug heeft? Dat is de originele rugzak van de Duitse alpentroepen uit de Tweede Wereldoorlog. Zijn hele tenue is dat van 1943. Met dat Duitsland wil ik niks meer te maken hebben.". Ja, zo voor ze sprekend als ik het vond dat ze de discussie in 2001 wel aangingen, zo laf kwamen ze nu, in hun zwijgzaamheid, over.



Gelukkig troffen wij direct daarna beter gezelschap, in de vorm van een fel geel en zwart gekleurde salamander, die zich te goed deed aan de vroege zonnestralen. Eenmaal het Gurtental voorbij, en langs die, na zo'n alpenweide Tonke Dragt-achtig onwerkelijk aandoende flatwijk aan het eind ervan, arriveerden wij bij de ook vorig jaar zo goed bevallen padvinders-rust in Könitz, die dat nu weer deed.



En dat zelfs ondanks het hier spelende leger-hoempa-orkest dat 'Rekrutenspiel Aarau' heet, en dat overigens wel uit hele vriendelijke mensen bestond die ons van een folder voorzagen waarin een prettig belachelijke foto van het gezelschap stond, terwijl wij met een Hollands echtpaar over de IML-mars in het Italiaanse Arenzano keuvelden, en over de MESA. Tevreden trokken wij daarvandaan door de 10 kilometer lus die de 40 km-ers hier meer moeten gaan dan de 30 km-ers (En waar wij, aan het begin ervan, sneeuwklokjes aantroffen! Heus! Ooit nog gezien, de laatste 10 jaar in Nederland, die dingen? Ik niet.), door Moos, over de Mengistorfberg en naar Herzwil.



Helaas waren, aan Herzwil voorbij, van daaraf dit keer de Eiger en Jungfrau niet zichtbaar, omdat daar inmiddels regen voor hing, maar dat deed slechts weinig af aan de schoonheid van dit dal. Genieten geblazen, eens te meer daar wij hier een van die extreem-rechtse Müncheners zwaar het nakijken gaven, nadat-ie ons eerst op de Mengistorfberg trots voorbij was geklommen.

Vervolgens werd, weer terug in Könitz, de pret groter. Op een kruispunt waar twee infanteristen in verkeersregel-tenue voor ons de zebra bemanden, stonden twee bloedmooie plaatselijke dames hen (en zijzelf zich aan hun) op te geilen, en direct daarna trof ik, op een groenboeren luik geprikt met vrolijk gekleurde spijkers, een poster aan die een optreden van coverband 'The Repeatles' aankondigde. Geniaal! Ik lachte mij gek, en bleef dat nog even doen, totdat wij door Liebefeld en Weissenmühl aankwamen bij de rust die, aan de voet van het Zwitserse parlementsgebouw, langs de Aar, naast de Dalmazi-brücke ligt, op het terreintje van een plaatselijke roeivereniging. Daar liep ik opnieuw de lieftallige luitenant Vissers tegen het lijf, voerden we een gesprek met een Zwitserse militair die meewandelde en mij naar het hoe en waarom van mijn tenue kwam vragen, en zwaaiden wij vrolijk naar de volslanke MESA-heldin die dit punt inmiddels ook gehaald had en zich tevreden aan het brood zette. En bovendien dronken wij er een biertje en aten wij er wat bratwurst. Prettig, prettig, prettig.

En nodig ook. Want eenmaal de Dalmazi-brücke over, begon dat onafzienbare eind langs de Aare, door het Tierpark Dählhölzli, dat ons ook vorig jaar al zo verbaasde, en door het erachter gelegen natuurgebied, over dat ongelijke onverharde pad, waar het gaan zo moeilijk is. Vlak voor het Tierpark begroette Elisabeth Marquart-Scholtz ons ("Hei! Wandelsokken!"). Die zat hier, met haar kornuiten, bier te drinken op het terras en voegde ons vrolijk toe: "We halen jullie straks wel weer in.". Waarop ik sprak: "Als je dat doet ben ik boos - maar dan heb ik wel respect voor je.". Dus hup, af ging mijn hoed, toen ze mij, met een kornuit, een kilometer of drie verderop, vrolijk voorbijrende, voorzien van zware bepakking.

Geslagen door dit machtsvertoon, bereikten wij dan toch de houten brug over de Aare, waar we de snelle vloed van de rivier, met die prachtige azuren kleur, overstaken en aan de uitloop, via het vliegveld naar Belp begonnen. Vlak voor dat vliegveld liepen we de moeder van Petra, net als vorig jaar met haar vriendin aan het wandelen, tegen het lijf. Vrolijk keuvelend met hun, over parachutespringen (dat krijg je er namelijk van als je langs een klein vliegveldje met opstijgende turboprops loopt - die dingen bezorgen me sinds het behalen van mijn brevet op slag koude rillingen) en Marco's ruzie met Henk, liepen wij gezamenlijk op tot de volgende, laatste rust, die waar alle militaire groepen halt houden om zich weer als team te verzamelen, en zich op te kalefateren voordat ze in paradepas de finish overlopen.



En daar gebeurde het mooiste dat me, zo pril als dit wandelseizoen is, erin tot nog toe overkwam: ten eerste applaudisseerde Elisabeth daar, gezeten op de stoeprand, wachtend op haar collegae, voor me - maar ten tweede kreeg ik, pal daarna, van 1 peloton Zwitserse en 1 peloton Duitse soldaten een staande ovatie. Koude rillingen over mijn rug. Een prachtige kroon op een tocht waarin dat effect de hele tijd al optrad: dit jaar is, voor het eerst, het smadelijk lachen dat mij doorgaans ten deel valt als ik in mijn zwarte outfit voorbijwandel, overgegaan in bewonderend respect, en wordt er hooguit nog begrijpend en aanmoedigend gegrijnsd. Verademend: ik ben bevrijd.

Eenmaal over de finishlijn was het dus tevreden uitblazen. Jan begroette ons er, ik kwam er de Duitser tegen die in België woont, in Nederland werkt, en alles loopt wat er te lopen valt (zo had ik hem leren kennen, toen hij eerverleden jaar wegens kapotte voet door het Nijmeegse strompelde), ik feliciteerde er de Nigerianen van het VN-detachement Kosovaarse politie met de door hun geleverde prestatie (hihi, die waren totaal naar de klote - maar ik denk dat ze sowieso gek werden, van Nigeria via Kosovo tijdelijk verhuisd naar een gestofzuigd net en duur land als Zwitserland), deed dat ook met de 'echte' Kosovaar (die mij uit dank een badge van de Kosovaarse politie cadeau deed), en klapte beleefd voor de finishende Nederlandse militairen (die er, helaas, vergeleken bij teams uit andere landen uitzien als een zootje ongeregeld - maar ja, het zijn wel je landgenoten, om nog maar te zwijgen over de lieftallige luitenantes).

Vervolgens zetten wij ons neder in het gras voor de biertent. Heerlijk, bijkomen in de zon. Wij houden niet van wandelen - maar gewandeld hèbben, dat is een onverslaanbare ervaring. Vooral als er, vervolgens, zomaar een Nederlandse soldaat naast je aanschuift, die zegt: "Hee, jullie zijn toch van de Wandelsoc.?". En dat terwijl ik daar niet eens in verenigingstenue zat. Dat gebeurde daarna, tot mijn enorme genoegen, nog een keer, toen ik door een prachtige vrouw, ook Nederlands militair, in de zij werd geprikt bij het verlaten van het toilet. "Zeg, jij bent toch van de Wandelsoc.?" Prachtig. Ze bleken het, allebei, van hun luitenants gehoord te hebben. Driemaal raden hoe die heten...

En die zocht ik trouwens ook nog even op, om ze hun mail- en postadressen te ontfutselen, aan mij ontvallen bij een gemene systeem-crash, ergens in de loop van het afgelopen jaar. Ik bracht twee bier voor ze mee die wij oorspronkelijk gekocht hadden voor een Canadese soldate, die ons, eerder op de dag, behoed had voor het inslaan van het parcours van de 30 km. Maar die konden we nu niet terugvinden, dus dan maar doorgeven aan de lieftallige luitenantes. "Je krijgt ze alleen maar omdat we ze over hadden hoor." "Dat moet je er natuurlijk niet bijzeggen." "Ik ben altijd eerlijk." Lol.



Bijzonder tevreden namen wij wat uren later, kort nadat Jan afscheid van ons genomen had, plaats in Marco's Polo, en reden wij, tevreden uitroezend in die ongekende gloed die de voltooiing van dit soort internationale meerdaagses met zich meebrengt, door een zonovergoten Berner Oberland terug naar Mülethurnen. Die zon belichtte een ongekend helder uitzicht op de bergruggen waarvan Eiger en Jungfrau deel uitmaken. En dat is heel mooi.

Zo mooi, dat ik Marco verzocht de auto aan de kant te zetten, opdat hij een foto van me kon nemen ervoor. Er schoot mij, terwijl ik eerbiedig mijn hoed afnam voor dit overweldigende Zwitserse landschap, een spreuk te binnen die onlosmakelijk met mijn jeugd verbonden is. Op zo'n ouderwets aluminium, geëmailleerd bord, in sierlijke letters en met een soft-focus bergrug erboven, hing dat zolang ik mij (met weemoed) herinner, op de eerste verdieping van Kamperfoeliestraat 7, te Goes, het huis van mijn grootvader zaliger, aan de muur: het lied Hammaaloth (Psalm 121, vers 1). "Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal."

Marco bleek niet minder aangedaan, en daarom besloten wij dat we, na twee dagen aankijken tegen die prachtige bergen, de volgende dag hoe dan ook een poging zouden wagen er bovenop te geraken. Tevreden met dit besluit kleedden wij ons om in de Zivilschutzanlage, waarna we naar Bern reden, om daar de - net als het huisgebrouwen bier als altijd uitstekende - maaltijd te gebruiken in het Altes Tramdepot.

Dat blijft een heerlijke tent, in alle opzichten. Dus toen wij er de rösti en eendenborst soldaat hadden gemaakt, en ons tegoed hadden gedaan aan het Märzen-bier, togen we naar het terras erbuiten, bleven we daar nog even zitten, en sloten we er de avond af met huisgemaakte, op het eigen bier doorgestookte jenever (visioenen van Brouwerij de Hemel in Nijmegen) terwijl de nacht langzaam viel over de prachtige Altstadt van Bern, aan de andere kant van de kloof, in de rotswanden uitgehouwen door de snel vliedende Aare. Enig minpunt: er was, weer, geen beer te bekennen in de Bärengrabe voor het Altes Tramdepot. Dus ik blijf het zeggen: er zíjn helemaal geen beren, in Bern! En daar blijf ik van overtuigd totdat ik er zelf één tegenkom.



Terug in Mühleturnen maakten wij ons op voor een rommelige laatste nachtrust in het Zwitserse: de Nederlandse soldaten, in ultra-melige stemming, hadden van de kelder een to-ta-le puinhoop gemaakt, voordat we gingen slapen werden zij en wij minstens een half uur belaagd door een, overigens ongekend lekkere, jonge sergeante, die iedereen ranja door de strot probeerde te duwen, tegen de kater, en ik schijn, door mijn verkoudheid (want dat doe ik anders nooit hoor) de rest van de nacht zo gesnurkt te hebben dat Marco maar in een andere ruimte ging liggen.



Dag 4
De volgende ochtend pakten wij, toch redelijk verfrist, onze bullen, en namen wij afscheid van Petra Vissers, die er, deze ochtend, uitzag zoals prachtige vrouwen eruitzien als ik ze op hun één-na-mooist (wanneer ik ze op hun mooist vindt, daar laat ik u naar raden) vind: als ze wakker worden. Nooit begrepen waarom vrouwen altijd vinden dat ze dan op hun lelijkst zijn. Niets van aan, integendeel. Eens te meer jammer afscheid te moeten nemen. Ik kreeg het idee dat dat niet alleen voor ons gold. Want toen ik Petra uitlegde dat wij niet direct terug zouden rijden naar Nederland, maar eerst nog 'even' de bergen in zouden trekken, trok ze de kop die ik op de foto zette - en als ik mij niet vergis betekent die "Kut, en ik kan niet mee, want ik moet terug naar de kazerne in Duitsland met mijn peloton".

Afijn, uiteindelijk reden we dan toch, naar een wegrestaurant buiten Bern, voor het ontbijt, en daarna langs de Thunersee (helder azuurblauw rimpelloos water, prachtig, prachtig, prachtig) naar Interlaken, en van daaraf naar Lauterbrunnen. Daar informeerden wij wat het zou kosten om op het, ons toen wij dat de vorige avond aan de ober van het Altes Tramdepot vroegen door hem als beste plek om de sneeuw te vinden aangeraadde, Jungfraujoch terecht te komen. "144 Zwitserse frank per persoon, meneer." Toen wij daarvan bijgekomen waren sprak de lokettiste "Maar het kan ook goedkoper, als u maar tot het station eronder gaat, de Kleine Scheidegg. Dan kost het maar 44 frank." Máár 44 frank? Sja. Eenmaal zover gekomen wilden we onder geen beding zonder sneeuw terug, dus namen we toch maar plaats in de tandradtrein van de Wengern Alpbahn, omhoog naar het idyllische Wengen.

Daar moesten we ruim een half uur wachten op de aansluitende trein, omhoog naar de Kleine Scheidegg, en dus genoten we van de zon, de bergen, en het telefoneren met (door Marco) moeders en (door mij) collega Corno van den Berg. Eenmaal boven, bij de Kleine Scheidegg, kwamen we erachter hoe de truc in elkaar zit: daar kost een hotel-overnachting namelijk 30 frank, 34 inclusief ontbijt, en zijn ook spijs en drank zo goedkoop. Dus waar ze op gokken zijn mensen die dat enorme bedrag voor de rit omhoog en omlaag neertellen, omdat ze vervolgens daar een week onder de pannen blijven, al skiënd. Dat deden wij natuurlijk niet. Maar de truc gaat verder en werkt goed. Want als je op Kleine Scheidegg staat, dan is er geen macht meer ter wereld die je ervan weerhoudt om door te treinen naar het Jungfraujoch. Want waar je bent zit je in een kom tussen steile bergwanden, en hoog daarbovenop staat, zichtbaar vanaf beneden, ongenaakbaar in de alpenwind, het observatorium op het Joch. Daar wil je dan dus heen.

En dat blijkt, hoewel wij natuurlijk knarsetandend het restbedrag voldeden, dat ons deze maand onherroepelijk aan de bedelstaf helpt, beslist de moeite waard. Vanaf de Kleine Scheidegg gaat er een veel luxer tandradtrein, met rood pluche zittingen door, om het spoor en de trein tegen lawines te beschermen, tegen rotsranden aangebouwde houten tunnels omhoog. Die tunnels zijn ietwat angstaanjagend. Want naast de frequentie van tunnelbranden in Zwitserland (en ik kan me herinneren dat er daar één bijzat van een skitreintje in een tunnel, met hoogst dodelijke afloop) wordt de lucht op die hoogte zo ijl dat het daadwerkelijk moeilijk wordt om wat dan ook te doen, en het risico op hartaanvallen exponentieel toeneemt. Maar... ...in die tunnels stopt de trein drie keer bij in de rotsen uitgehouwen kazematten (á la de Luxemburgse, maar dan maar drie kamers groot per keer), waarin grote panoramavensters uitzicht geven op het lager gelegen land en, iets hoger, op de Eigergletscher. Verbluffend.



En dat minstens zo erg als de stad die je vervolgens, in het zadel tussen Jungfrau en Eiger, aantreft. Met vier verdiepingen, snelliften daartussen, minstens vier restaurants (waaronder een Indiaas) een souvenirwinkel en een uitgebreid stelsel van wandelgangen is het station op het Jungfraujoch een wereld op zich, waar je met gemak een volledige dag-excursie in kwijt kunt.

Die tijd hadden Marco en ik natuurlijk niet, maar toch misten we weinig. Na een bezoek aan het Eispalast, een in ijs uitgehouwen gangenstelsel met indrukwekkende beeldhouwwerken erin, die ook uit ijs gehakt zijn, van dieren - eindelijk! beren! - en ijskristallen en een vrijkerkelijke Maria-met-Christus, waarbij Maria voorzien is van engelenvleugels), togen wij omhoog, naar de gletscher. Daar laafden wij ons aan het verbijsterende uitzicht, namen we foto's en gooide ik, tussen de Japanners door, sneeuwballen naar Marco. Hèhè, daar was-ie dan eindelijk: sneeuwpret. Daar moet je dan dus wel zo'n Godsvermogen voor betalen. Ja, het Jungfraujoch is zeer beslist een uitje voor rijkelui - maar het is natuurlijk altijd leuk om je dat heel even te voelen, en wat je ziet is, bij goed weer, gegarandeerd adembenemend (bovendien kun je er niet alleen van het uitizcht vanuit of de bezienswaardigheden in het station zelf genieten, maar ook nog eens naar een nabijgelegen berghut wandelen, skiën, of je rond laten rijden in door huskies aangetrokken sleden).



Ja adembenemend, van de vistas die het uitzicht richting Bern en over de Eiger bieden, tot de nietigheid van de mensjes naast de gletschergrot beneden, tot de letterlijkheid die de ijlheid van de lucht, en de snijdende wind aan dat 'adembenemende' toevoegen. 'Berglucht maakt vrij', schreef Rousseau ooit - ik moet stellen dat berglucht eerder kortademig maakt.

Niettemin ui-terst tevreden met deze buitennissige actie onzerzijds, togen wij, met de tandradtrein, weer terug naar Lauterbrunnen, via Kleine Scheidegg en Wengen. Uit Lauterbrunnen vertrokken wij met dat al pas om vier uur 's middags, en tussen Bern en Basel kwamen we dan ook nog eens in de avondspits terecht - dus zelfs ondanks het feit dat de Belchentunnel inmiddels weer open was, moesten wij ons traditionele diner in Restaurant l'Académie te Luxemburg Stad laten schieten (ach - van het Jungfraujoch zullen we niet snel een traditie maken, al was het maar vanwege de kosten, dus dat zetten we een volgende keer wel weer recht), en gebruikten wij het avondeten uiteindelijk om zes uur 's ochtends, bij de Burger King op Schiphol.

Dodelijk vermoeid, maar zeer tevreden, besloten wij de reis te mijnen huize met whiskey, en het doorkijken van de foto's. Dit zal ons nog lang heugen (al was het, in mijn geval, maar vanwege de twee blaren, links en rechts, die ik op de respectievelijke wandeldagen opliep).

Mijn prosit, Marco, keurig gewandeld. De Wellingborough wacht.