Doorzoek deze site: Wat zijn wij aan het doen?
5 juli 2004 Castlebar International Four Days' Walks Stijlbreuk. Er is geen ander woord voor te vinden. Ik ben wel een keer eerder in mijn eentje naar een mars geweest, de Vierdaagse van de IJzer, namelijk - maar ik ben nog nooit in mijn eentje naar een mars geweest waar nog nooit een Wandelsoccer geweest is. Maar het moet ervan komen, en ik heb hier lang naar uitgezien. Doorheen heel Europa hoorde ik namelijk enthousiaste verhalen over deze tocht. De twee indrukken die daaruit naar voren kwamen waren 'mooi', en 'zwaar'. Tel daarbij op dat het een IML-er is, en goed voor de 'European Walker'-lijst daarvan, èn dat het halen van dit lint voor mij betekent dat ik dat kan worden zonder Blankenberge, waar ik alleen maar slechte verhalen over hoor, en het is een uitgemaakte zaak: de Chielie gaat naar Ierland. En er is trouwens nog een reden om dat te doen. Want. Dag 1 Oh, het mirakel van vliegen. Ik kan er geen genoeg van krijgen. Het zal wel iets kinds zijn, maar alles in mij schreeuwt nog steeds "Joechei!" als de grom van straalmotoren aanzwelt en zo'n tuig, met mij erin, de startbaan af begint de donderen. En "Joepie!", als mijn onderbuik gelooft dat die wielen echt los van de grond zijn gekomen. En dan heb ik het nog niet eens over uitzicht. De grondstewardess van British Midland bezorgt me een plaats voor de vleugel, bij het raam. Nou ben ik er, op Schiphol, ook ruim vroeg bij, maar ik vind dat toch aardig van 'r, en vier het heuglijke feit met een fijne wodka-ijs in de Network Bar van het niemandsland tussen Douane en hemel. Drie kwartier later, boven het centrum van London, word ik vergast op prachtige uitzichten, op The London Eye, Docklands, Buckingham Palace, en de rest van de aanvliegroute naar Heathrow. Op Heathrow zelf komen we aan op de Domestic terminal, maar horen we eigenlijk thuis bij International, en worden we daarom per bus daarheen vervoerd. Waarbij mij opvalt dat Heathrow (waar ik nog nooit geweest ben) weliswaar niet klein, maar zowel qua omvang als schoonheid, en dat laatste zowel visueel als fysiek, veruit de mindere van Schiphol is. Hetgeen ik wijselijk voor mij houd, als een meebussende Brit tegen me verzucht dat Heathrow toch wel enorm is. Ook binnenin de terminal blijkt Heathrow niet veel zaaks, al moet ik zeggen dat de toegenomen veiligheid goed opgezet en uitgewerkt is - want die is er wel zodanig dat-ie duidelijk merkbaar is, maar wordt nergens storend. Niet, zoals vorig marsseizoen op Luton, zichtbare uniformen-met-mitrailleurs, maar overal bedaard burgertenue met schouderholster, duidelijk aanwezig voor de oplettenden. Wat wachten en wodka later laten we London weer achter ons. Gaan waar geen Chielie nog ging. Altijd een prettig beleven. Lang over onontwaarbaar Engeland (je probeert het wel, tussen de heuvels zoeken naar bekends, want overal onder je zijn plekken waar wel ooit een Chielie was). Over de Ierse zee, en omlaag naar waar het Dublin heet. Daar regent het, boven groen, en het eerste dat ik zie, is ook groen, maar van thuis: Hei-ne-ken, groot op een dak, vlak naast Dublin Airport. Sja, dat kun je toeval noemen. Maar ik heb nog geen druppel Guinness op. Dublin Airport blijkt een bedaarde aangelegenheid, en dat geldt ook voor de VVV-er die mij uitlegt hoe ik zo snel mogelijk bij een hostel kom: met een gewone lijnbus, voor anderhalve euro, of met een expressbus, van vijf. Die maar genomen, want geen zin in eindeloze stops. Aan boord daarvan, op de eerste verdieping, met een Iers bandje dat thuiskomt, en luidkeels overlegt, over a. de prijs van die bus en b. het speelschema voor de komende week, dat als ik het zo hoor voornamelijk kroegen in vage gaten betreft, geniet ik in stilte van de rit naar het centrum. De VVV-er blijkt groot gelijk te hebben, want Isaac's Hostel is nog geen twee minuten verwijderd van Dublin's centrale Bus Éireann depot. En omdat ze er geen 1-persoons kamers meer hebben, boek ik een bed in een 16-persoons kamer, voor 11 euro per nacht. Voorlopig, moet ik concluderen, is deze reis een stuk goedkoper dan die naar de Wellingborough, in Engeland, van vorig jaar: want het retourtje Dublin met British Midland kostte €130 (ik zal overigens later iemand tegen het lijf lopen die maar €50 betaald heeft, en claimt dat-ie voor 9 euro heen en weer had gekund als-ie eerder geboekt had). De adder zit uiteraard niet onder het gras, maar dendert twee keer per uur langs mijn raam: de Dublin Area Rapid Transit (DART), treinlijn langs de hele Dublin Bay. Niet dat ik daarmee zit. Wie als zeeverkenner heeft leren slapen op het stalen dek en de dieseldreun van de Hoek van Holland-Harwich ferry, vindt de DART-langs-het-raam een Amerikaans aandoende, charmante curiositeit. Ik begrijp ineens waar die laissez-faire houding van Dustin Hofmann vandaan komt. Bovendien zijn het prima stapelbedden, en zijn de sanitaire voorzieningen er aanmerkelijk beter dan in mijn favoriete Londense hostel, de Hyde Park Inn (de in ruime hoeveelheid aanwezige douches hebben hier een drukknop-met-te-kort-effect, maar in London moest ik mij behelpen met 1 bad voor vierentwintig man). Dus als ik wat door de omliggende buurt gewandeld heb, en de Irish Times gelezen heb in Sherie's Cafe Bar, waar ik bediend word door een uiterst voorkomende ober die zó homofiel is dat het me allemaal ernstig aan 'Lekker Eten' in Alphen aan de Rijn doet denken, waar wij ooit met de Soc. aten (hier noemen ze de koffie 'Americano', terwijl het toch echt doodnormale koffie is), maar waar ik, net als daar toen, wel uit-ste-kend eet, leg ik mij tevreden te ruste, tegenover twee koddige Belgische meisjes, en onder een jong Brits heerschap dat later lam terug zal komen uit de stad, maar gelukkig niet, zoals mij in het Berlijnse ooit overkwam, over me heen zal kotsen. Dag 2 De volgende ochtend ontdek ik dat met 'light breakfast' ook precies dat bedoeld wordt: het bij de prijs van de kamer geleverde ontbijt bestaat uit 1 muffin en een bodempje instant koffie waar je dan zelf heet water op mag gooien. Dat besluit ik de volgende ochtend anders te gaan doen, in de wetenschap dat naast het hostel ook een 'Isaac's Restaurant' zit, dat (uiteraard apart te betalen) ontbijt serveert, maar voor vandaag voldoet het. Vandaag besluit ik wat van Dublin te gaan zien en dat, nu ik toch geen Soc.-genoten om me heen heb die me kunnen zien en erom uitlachen, op de flauwste, maar meest effectieve manier te doen: door de domme toerist uit te hangen. Bij de balie van het hostel ligt een folder voor een Dublin Tour, met de bus, van 14 euro, waar je dan 24 uur lang op- en af kunt stappen (hij komt om de tien minuten langs de 20 haltes). Dat lijkt me een prima manier om uit te vinden hoe de stad in elkaar steekt en wat de leuke gedeelten zijn. En dat is ook zo, al blijkt mijn oorspronkelijke plan, 'm eerst helemaal uitzitten en dan terugkeren naar wat ik leuk vond, nauwelijks uitvoerbaar, omdat zo'n tour best lang duurt. Daardoor kom ik uiteindelijk te laat terug bij de Old Jameson Distillery om nog te kunnen genieten van het uitzicht uit The Chimney, een soort van kleine Euromast ernaast, dat vast een prachtige panoramafoto van de stad had opgeleverd. Niet getreurd, want de tour is interessant genoeg. Van O'Connel Street (vernoemd naar en voorzien van groot standbeeld van Daniel O'Connel, 'bevrijder' genoemd omdat-ie politieke gelijkberechtiging voor katholieken afdwong in het tot dan toe strikt protestants georiënteerde land - dat standbeeld werd dan tijdens de burgeroorlog van 1922-1925 weer lekgeschoten, zodat er nu nog kogelgaten in de engelen zitten), waar ik het standbeeld van Jim Larkin (1876-1947, vakbondsleider en politicus) een stuk aansprekender vind dan de rest van de beelden en de pompeuze Spire, gaat het naar de overkant van de Liffy. Daar stap ik uit bij Trinity College, en bekijk ik de tuin. In musea heb ik weinig zin, dus sla ik het Book of Kells over, loop ik de naastgelegen winkelstraat (Grafton St) in, verbaas ik mij over de kwaliteit van het strijkkwartet (cello incluis) dat daar voor stuivers zit te spelen (twee euro koopt mij een prachtige glimlach van de celliste), en vul ik mijn ontbijt aan, met burgers en koffie bij de Burger King. Eenmaal weer in de volgende bus ontdek ik het nadeel eraan: niet alle gidsen spreken even verstaanbaar, en zo'n heldere als de dame-op-leeftijd uit de eerste zal ik die dag niet meer krijgen. De oudere Ier die ik nu tref is redelijk te volgen, maar heeft een zeer irritant nasaal stemgeluid. Boeie. Langs een hele hoop zooi die me niet interesseert (het huis van Oscar Wilde enzo), op de Luas na dan (van de vele treinen in en om Dublin is de Luas de nieuwste - het woord is Gaelic voor 'snelheid' en deze nieuwe lijn moet de volgende ochtend geopend worden, maar de aanleg is nog in volle gang, zie ik tot mijn amusement) komen we bij St. Patrick's Cathedral, waar ik, zo langzamerhand toch ontevreden over mijn eigen aculturele instelling, overweeg binnen te gaan om naar het graf van Jonathan Swift te kijken, en dus uitstap - maar dat voornemen laat ik varen zodra ik zie dat je moet betalen om binnen te komen. Zo erg wil ik dat nou ook weer niet. Wachtend op de volgende bus geniet ik van het park bij de kerk. Vervolgens ontdek ik eindelijk waar de kroegen uithangen, want rijden we langs Temple Bar, en blijkt dat ik een betere gids heb getroffen, dit keer. Deze is weliswaar nog onverstaanbaarder, maar heeft heel goed door wat zijn passagiers willen. Dus hij vertelt wel dat hier de meeste kroegen zitten, maar laat tussen neus en lippen door blijken dat het beter kan. Aan dat soort tips van hem blijk ik nog veel te gaan hebben. Maar da's pas later. Eerst rijden we nog door de Guinness brouwerij. Door? Ja, want dat is een stad op zich. Enorm ding, waar, traditioneel gesproken, half Dublin van leeft. Guinness zorgt zelfs voor maaltijden voor gepensioneerde ex-employees, in het bedrijfsrestaurant, vooropgesteld dat zo'n gepensioneerde de trap opkomt. De rondleiding sla ik over, want mij te druk en te duur (ik ben immers net zelfstandig geworden, dus een stuk voorzichtiger met de centen). Terug de Liffy over, gaat het door Phoenix Park, tot de residentie van de Ierse president (nu: Mary McAleese). Toen dat nog Mary Robinson was, heeft ze bepaald dat er altijd een lamp achter het linkste raam onder het timpaan moet branden, als welkom thuis voor "iedereen die Iers bloed in de aderen heeft", de enorme diaspora van de Ieren ten gevolge van, o.a., hun grote hongersnood (saillant detail: County Mayo, waar ik twee dagen later zal gaan lopen, was destijds een van de zwaarst getroffen gebieden), indachtig (er wonen meer Ieren buiten Ierland dan erin). Prachtig gebaar, kan die balkende Zeeuw nog wat van leren. Overigens staat de residentie van de president pal tegenover de Amerikaanse ambassade: je zou, zonder hekken, rechtstreeks van het een naar het ander kunnen skateboarden over de respectievelijke oprijlanen. De band tussen beide landen blijkt niet alleen daaruit overduidelijk - die is voelbaar in veel. Datzelfde geldt, gek genoeg, voor de haat-liefde verhouding met de Engelsen. Neem, bijvoorbeeld, Wellington's obelisk in datzelfde Phoenix park. Die is daar echt neergezet voor dezelfde graaf (Arthur Wellesley) die bij Waterloo Napoleon versloeg, en die iedereen kent als Brit - maar de man kwam uit Dublin. De Ieren hebben uit kinnesinne over zijn houding jegens de Ieren (hoewel hij degene was die O'Connel's wens inzake katholieke emancipatie inwilligde) die obelisk 15 meter korter gemaakt dan oorspronkelijk bedoeld. Ik bedoel maar. Terug in de stad eindigen we weer op O'Connel Street (met, naast de standbeelden, dus de Spire, een groot roestvrijstalen kunstwerk dat de Dubliners zelf 'The Stiletto in the Ghetto' noemen, zoals ze voor hun beelden wel meer bijnamen verzinnen: 'The tart with the cart', 'The dish with the fish' en 'The trollop with the scallops' voor het beeld van Molly Malone, en 'The time in the slime' voor de tijdelijk in de Liffy geplaatste klok die aftelde naar het jaar 2000), waar de laatste tip van de gids een gouden blijkt. Want in Brannigan's pub eet ik, na een opfrisronde ter hostel, vervolgens, laat in de middag, inderdaad een uit-ste-ken-de late lunch, voor weinig. Dat ik vervolgens dus te laat kom voor de Jameson Distillery is jammer, maar daar maal ik niet om - het was een prettige wandeling erheen, en die word alras prettiger door daaropvolgend verpozen in O'Shea's (doet me erg denken aan de pubs in Greenwich) en The Brazen Head (de oudste pub van Ierland), door de gids terecht aangewezen als de betere pubs om te bezoeken. The Brazen Head met name. Bijna jammer dat ik niet voorzien ben van reisgenoot, want die kleine kamers daar (er zijn er minstens drie, allemaal voorzien van een eigen bar), en de binnenplaats, nodigen uit tot goede gesprekken. Die heb ik er niet, maar aangenaam is het zeker. En dat geldt ook voor de wandeling terug. Die gaat door het gebied ten noorden van Dame St, langs de Temple Bar, waar ik mij wegens luidruchtige drukte niet naar binnen waag, maar nog voordat ik daar langskom, beleef ik een alweer uitstekend diner, in Nepalees restaurant 'Monty's of Kathmandu', waar ik kachela (rauw lamsgehakt met knoflook, gember, koriander, peper en zout, geserveerd met een glas Jameson whiskey) en curry eet. De kroegen voorbij, loop ik vervolgens terug naar het hostel, waar ik mij tevreden te ruste leg - tussen een Russische familie, die inmiddels de plaats van de Belgsen, en twee plaatsen aan de andere kant van de muur, heeft ingenomen, en bijna permanent in de kamer bivakkeert (dat doet verder bijna niemand, want iedereen trekt erop uit). Dag 3 De volgende ochtend begint met inpakken, en een beter ontbijt. Ik moet constateren dat, in Ierland, alles net niet helemaal lijkt op Engeland. Dublin is een soort van dicht op elkaar gepakt London, waar het stadspark niet middenin, maar aan de rand van de stad ligt, en zo'n Iers ontbijt is... ...een Engels ontbijt, maar dan beter. De worst bevat meer worst dan de Engelse (die bestaat doorgaans voor de helft uit vet), de eieren smaken voller, de bonen zijn meer boon, en de bacon is minder waterig. Wat een prettig land. Die indruk blijft intact als ik, bij Bus Éireann, een retourtje Castlebar ga bestellen. Maar €18, voor een reis die 5 uur duurt, per richting! Geen lange wachtrijen, een uiterst voorkomend jongmens achter het loket (vraag me wel af of-ie wetmatig wel màg werken, al), en niemand die voordringt. Ik kan me niet aan de gedachte onttrekken dat dit busstation, met zijn vertrekdeur-per-bus, op de vierkante millimeter probeert het Schiphol te zijn dat het niet is, maar ik zit wel binnen de kortste keren in de Ierse variant van de Greyhound. Maar dan valt Ierland tegen. Want van het tussenliggende landschap, dat ik, inclusief de tussenstop-cum-overstap te Athlone, vijf uur lang aan mij voorbij zie trekken, had ik meer verwacht. Meer heuvel, vooral. Het kan natuurlijk zijn dat ik daarvoor meer noordelijk en zuidelijk zou moeten zijn, maar voorlopig vind ik het vooral op een Nieuw-Zeelandser versie van Sussex lijken. Een soort van Wairarapa. En dat is niet het mooiste stuk van Nieuw-Zeeland. Maar, lelijk is het zeker ook niet. Mooi glooiend groen, met inderdaad vooral Nieuw-Zeelands aandoende dorpjes, waarvan de kernen dan echter weer heel Brits zijn: keurig gepleisterde gebouwtjes, met eromheen ruig boerenbestaan, en daartussen duidelijk duurdere villa's, die echter allemaal ook iets ruigs hebben, omdat het stukjes cultivering middenin ruw heuvellandschap zijn. In Castlebar, vervolgens, leer ik mijn eigen landsaard weer kennen. Er is geen ontsnappen aan, en zeker niet binnen het wandelgebeuren. Ik begeef mij van bushalte naar VVV in gezelschap van een medelander-die-niet-doorheeft-dat-ik-dat-ben, omdat-ie me in het Engels aanspreekt en ik te native antwoordt. Een soort van compliment, denk ik dan maar. Bij de VVV, die dicht is, weet een dame van de hotelreserveringen ertegenover mij niettemin haarfijn uit te leggen waar de inschrijving voor de mars is, en dus trek ik daarnaartoe met een Noorse dame op leeftijd, nadat ik voor haar heb vertaald. Die Noorse dame maakt vervolgens mijn dag. Want in de Welcome Inn, om de hoek van de VVV, waar de inschrijving plaatsvindt, blijkt dat er, precies zoals de Indonesisch aandoende vrouwelijke kennis van Peter Weij mij in Diekirch uitlegde, inderdaad een slaapzaal is voor weinig geld, maar dat daarin nog maar 1 bed te vergeven is. De Noorse dame, die een tent bij zich heeft, opteert vanwege mijn aanwezigheid dan maar voor de camping, even verderop, en vraagt of ze een fiets kan huren. "He'll probably want the one bed". Ik vind haar ongelooflijk aardig, en het nogal wat. Niettemin tel ik mijn zegeningen en claim ik inderdaad dat bed. Het alternatief zou een bed&breakfast geweest zijn, die zo'n 30 euro per nacht kosten - nu ben ik voor 11 euro per nacht onder de pannen, zij het dat het vakantiedorp waarin die slaapzaal ligt, het Lough Lannach Holiday Village, wel zo'n anderhalf á twee kilometer buiten het stadje ligt. Maar ach, de camping is dus nog verder weg. Als de dame van de inschrijving mij vervolgens de weg erheen uitlegt, komt er een Amerikaanse van in de veertig langszij, die mij een kortere route probeert uit te leggen. Die wordt mij om zijn ingewikkeldheid met klem afgeraden door de baliejuffrouw. Ik besluit het in ieder geval de eerste keer op haar manier te doen. Ik loop hartstikke fout, natuurlijk, dus gelukkig vind ik onderweg een vriendelijke Ier die niet alleen bereid is mij de weg te wijzen, maar mij bovendien naar zijn auto dirigeert en, samen met zijn even vriendelijke vrouw, een lift geeft naar het Holiday Village. Hij blijkt zelf nogal wat gelopen te hebben in het Europese, dus dat wordt een prettig gesprek. Eenmaal afscheid van hem genomen ontdek ik tot mijn vreugd dat de slaapzaal (Macalla Hall, normaliter bedoeld en afhuurbaar voor seminars, met allemaal van die whiteboards aan de muur) niet alleen ruim is, maar bovendien comfortabel - er is geen sprake van legerbritsen, maar van heuse matrassen. Mijn halgenoten zijn er nog niet, dus de rust is compleet. Het toiletgebouw, ernaast, blijkt een invalidentoilet met bad te bevatten! Hoera. Een uur later kom ik totaal verfrist weer tevoorschijn. Ik ben nog niet net op weg terug naar de stad, of naast mij glijdt een zwarte Nissan Micra langs de stoeprand. Er klinkt, als ik onverstoorbaar blijf, een verontwaardigd "Hei!" uit het raam. Het blijkt Marc Poelen, de Duitse reservist die ik met Marco van Zijntergen leerde kennen in Bern, verleden jaar. Of eigenlijk, de Nederlander- die-na-dienen-in-het-Nederlandse-leger-en-de-Nederlandse-reserve- werd-uitgenodigd-om-in-de-Duitse-reserve-dienst-te-nemen-toen-ie- naar-Duitsland-verhuisd-was-voor-zijn-werk. Boeie. Hij is met een mede-reservist, Bernd, vrolijk op vakantie in Ierland - met deze mars als centerpoint. Zoekend naar een bed&breakfast heeft hij die hier, in Lough Lannach, nog niet gevonden. We spreken af zo spoedig mogelijk het glas te heffen, en ik loop door, terug naar de stad. Onderweg vergaap ik mij aan het feitelijke Lough, naast de weg gelegen. Prachtig ding, met Patrick's Mount in de verte erachter, en er ligt bovendien een Iers kerkhof naast van het soort dat ik gewend ben uit Fjodor's foto's. Da's al beter: Ierland begint mijn, toegegeven, hooggespannen verwachting in te lossen. In de Welcome Inn is het zo rustig dat ik besluit de stad te gaan verkennen. Ik zei het al eerder, mijn landsaard doet opgeld. Er is geen ontsnappen aan. Ik ben nog geen twee hoeken omgeslagen, of ik zie het, berugzakt voorbijtrekkende, gezicht van Elisabeth Marquart-Scholtz. Mijn hart juicht, en valt tegelijk in een hele diepe afgrond. "Marquart!" Ze lacht en groet me. Een paar minuten later kom ik 'r weer tegen, buiten de Welcome Inn, op weg naar haar verblijfplaats. "Moeilijk zeg, om aan jou te ontsnappen! Ik denk, ik zoek een vage berg op, maar nee hoor..." Ze lacht weer, en ik smelt. Ik verander vanzelf in zo'n heel klein plasje water op het trottoir. Dat ziet ze gelukkig niet. Vier kroegen later eet ik uitstekend in Cox's, en besluit ik mij daarna maar eens langs de alternatieve, door de Amerikaanse dame voorgestelde route terug naar Lough Lannach te begeven. Dat loopt bijna fout af. Die weg loopt over een pad langs de rivier, en dat is in eerste instantie goed te vinden, veilig en mooi, maar wordt dan onderbroken door het winkelcentrum. Daarachter loopt het verder, maar is het beslist lelijk, want loopt het achter de winkels langs, waar afval ligt, en onveilig ook - want onder de brug waar ik weer omhoog moet naar de weg houdt zich opgeschoten tuig op. Zo'n vier jongelui van rond de negentien, straalbezopen, met bierblikken in de hand en voetbalshirts aan. Ik blijf ijskoud en kaarsrecht doorwandelen en spreek ze aan met "Good afternoon". Verbijsterd mompelen ze dito terug. Eén ervan probeert het alsnog. "Nice hat!" "Thank you." "Can I have it?" "I think not." Er gebeurt verder niets, en ik heb sterk de impressie dat dat met mijn bedaardheid, en de para-wing op mijn revers te maken heeft. Een andere zingt nog wel het refrein van "These boots are made for walking", waarop ik "Precisely" antwoordt en mijn weg naar boven klauw, door het groen. Goed afgelopen, en bovendien vind ik het respect dat me betoond werd zonder meer charmant, net als het feit dat ze zich überhaupt bewust zijn van de mars. Terug in Lough Lannach Holiday Village zijn mijn halgenoten, een groep van 14 Tsjechen, inmiddels gearriveerd. Het overgebleven bed, naast me, wordt uiteindelijk bezet door een Indiaas aandoende dame uit Glasgow. Ik wissel wat beleefdheden uit (dat valt niet mee met de Tsjechen, die niets spreken behalve Tsjechisch) en trek daarna terug naar de Welcome Inn - want er moet voetbal gekeken worden. Maar eerst meld ik mij nog even bij de inschrijfbalie, waar ik dezelfde dame die mij oorspronkelijk die alternatieve route naar Lough Lannach afraadde, kond doe van mijn belevenissen. Zij staat erop dat ik naar de Gardai (politie, de volledige naam voor het korps, 'Gard Siochana', is Gaelic voor 'Guardians of the peace') ga om aangifte te doen. Maar ik praat dat uit haar hoofd, omdat ik niet eens een signalement van die vier jochies heb, en er niets is gebeurd. Daarna zie ik, tot mijn spijt, Oranje met 2-1 verliezen van Portugal bij het Europees Kampioenschap, en dus uit het tournooi geknikkerd worden. Terecht, overigens, want Portugal speelt beter. Wat drank later leg ik mij met tegenstrijdige gevoelens over de dag te ruste. Dag 4 De volgende ochtend kom ik, nadat ik geconstateerd heb dat ook hier het, bij de prijs inbegrepen, Irish Breakfast van uitmuntende kwaliteit is, bij de Welcome Inn, dat kleine weerbaarheidsmannetje tegen dat ik ook in Viborg, verleden jaar, en in Diekirch zag. Hij vertrekt ruim voor me, want neemt deel aan de 40 km roadmarch (die zich ook in 12 en 20 km-varianten voordoet). Ik heb gekozen voor de Ramble: 30 per dag, dwars door de venen, gidsen voorop. Dat blijkt Marquart ook te hebben gedaan. Mijn soort van geluk. De tocht begint met getoeter van een Duitser, die dat, moet ik toegeven, alleraardigst doet. Daarop volgt wat gebrabbel in slecht volgbaar Engels, door een megafoon, en dan vertrekken we, een mannetje of 150 sterk. Ik heb nog nooit in zo'n klein gezelschap een officiële mars gelopen. Leuk. Zo'n vijf kilometer landwegen later, waarin we op een groot windmolenpark aflopen, verlaten we, kort na de eerste rust, waar limonade uitgedeeld wordt op een kruispuntje, inderdaad het gebaande pad. Voor ik het weet loop ik, na weer een rust in een soort van wadi (doet een beetje aan de Boerenoorlog denken) een venen heuvel op te zwoegen. Het doet allemaal denken aan de Hautes Fagnes, maar er zijn belangrijke verschillen: de veenpollen zijn minder hoog, ertussen zit geen drijfmodder, maar waterige turf, en het is hier niet koud. Wel vochtig, maar beslist niet koud. Zelfs bovenop de heuvel (halverwege belt Schelden mij om een sfeer-impressie: "Wat ben je aan het doen?" "Ik loop hier een heuvel op" "Waar is Marquart?" "Die loopt ook op deze heuvel" "Oh? Wat leuk!" - ja Schelden, heel leuk, maar zelf vind ik het vooral onwerkelijk - "En jullie praten niet met elkaar?" "Nee, Schelden, ik probeer haar zo min mogelijk lastig te vallen") waait het weliswaar, maar wordt het nog niet koud. Moet te maken hebben met de warme golfstroom hier: het blijft 24 graden. Heel prettig. En boven is, tot onze vreugd, het uitzicht overweldigend. Daar doen de windmolens weinig aan af. Die zijn beslist landschaps-ontsierend, maar ze zijn niet overal, en het is natuurlijk wel een slim idee van die Ieren om ze te hebben. We lopen er vervolgens een stukje tussendoor, en dat is ook overweldigend, want het blijven enorme dingen. Hele grote woesj. Inmiddels motregent het wat, maar dat mag, gezien de warmte, geen naam hebben. Voor vandaag blijkt de heuveltop van zoëven ook het hoogste punt van de wandeling: het gaat een flink stuk omlaag langs een oneffen, modderig wortelpad door het veen (reuze lol), maar daarna keren we via weer vijf kilometer landweg terug naar de Welcome Inn. Op die landweg speelt ogenblikkelijk mijn ontvelling op die, na Diekirch, wegens de MESA, niet echt kans kreeg om te helen. Tot amusement van Marc kom ik daarom alsnog wat moeilijk lopend binnen in de Inn. Daar gaan Marc, Bernd, ik en een hoop andere wandelaars tevreden aan het bier (naast Guinness doet hier een Kilkenny-variant opgeld die Smithwick's heet - en ook uit de Guinness-brouwerij komt, maar voor het eerst gebrouwen werd in, nota bene, Kilkenny), en blijkt de Duitse toeteraar heel goed jazz te kunnen toeteren - maar dat helaas ook van zichzelf te weten. Toch kan het geen kwaad dat-ie er is, want de eenzame kroeggitarist die er verder zit, slaagt er vooralsnog niet in zichzelf te overwinnen, noch andere lieden uit het publiek ertoe te bewegen mee te spelen. Met Bernd en Marc eet ik vervolgens in de plaatselijke McDonald's. Die blijkt, godbetere, pal naast dat kerkhof te liggen dat ik, gistermiddag, nog zo fraai op de foto zette. Nu ja. Realistisch is het wel, natuurlijk. Na het eten hebben we een kort, maar prettig gesprek met een dame uit Donegal, die met haar zoontje een dagje op bezoek is geweest bij kennissen hier, en via de hamburgers op de terugweg is. Daarna maken wij de kroegen onveilig, maar zonder dat er veel schokkends gebeurt. Ik ben er redelijk van overtuigd dat dat minimaal gedeeltelijk komt doordat we de kroeg-met-de-Nederlanders, vol oranje vlaggetjes, als de pest mijden. Niet dat we niet van gezelligheid houden. Die is er, bovendien, vandaag in ruime mate geweest. Want, dat zei ik al eerder, het rammelt hier van de Nederlanders. Zelfs de gidsen zijn dat grotendeels, en daarnaast lopen er mensen rond als de altijd montere Huissen, kaal en actief militair, die ik gewend ben van tochten door heel Europa (maar die mij, hihi, in Diekirch, denkelijk vanwege mijn Soc.-uniform, niet herkende, waarop ik zijn geheugen opfriste), en de Indonesisch aandoende dame uit Diekirch, hier als beloofd met haar hele familie vertegenwoordigd. Om nog maar te zwijgen over die Brit, die mij aanspreekt alsof-ie me al jaren kent, en vertelt dat-ie, inmiddels gescheiden van zijn vrouw (die wilde, na jaren met drie mannen geleefd te hebben, eens iets anders doen, met d'r leven), op Cyprus is gaan wonen, in het huis dat ze oorspronkelijk voor hun tweetjes bedoeld hadden. Wie is die man? Ik vermoed dat-ie Colin Hogarth is, bekende van o.a. de Wellingborough, maar ik weet het niet zeker en durf het nog niet te vragen... ...suf van me, maar liever nog even wachten dan iemand voor het hoofd stoten, natuurlijk. Marc en Bernd zetten mij uiteindelijk met de auto 'thuis' af, en bieden zelfs aan om me de volgende ochtend, voor de mars, op te halen en naar de Welcome Inn te rijden. Tops! Dag 5 Dat gebeurt daarom ook, na het met de Tsjechen en Israëli's (er loopt, al jaren, bij veel van dit soort marsen een inmiddels beruchte groep zingende Israëli's rond, met vlaggen en muziekinstrumentjes - ik had van ze gehoord, maar was ze tot gisterochtend nog nooit zelf tegengekomen; nu blijken ze te verblijven in Lough Lannach, en hoewel ik het alleraardigste mensen vind, ben ik blij dat ze de road march doen) genoten ontbijt. Bij de Welcome Inn wordt vervolgens een traditie geboren: Marc, Bernd en ik trekken ons, met een groep aanwezige Duitse militairen, terug in de lobby van het hotel, om koffie te drinken (uit-ste-ken-de koffie trouwens; die instant-in-Dublin blijkt een afleidingsmanoeuvre te zijn geweest, want overal hier blijkt dat Ieren heel goed weten hoe koffie hoort te smaken). Prima start van wat een uitstekende dag zal worden, zij het geen weerkundig mooie. Terwijl wij langs de verlaten boerderijen (daar zijn er veel van: bouwvallen die ooit achtergelaten zijn door geëmigreerde Ieren die nooit terugkeerden, en die niet opnieuw geclaimd zijn door familie of derden - ik vraag mij af of dat met het omliggende land wel gebeurt) weer richting windmolenpark trekken, betrekt de lucht. En terwijl wij het windmolenpark links laten liggen, het pad verlaten en de heuvels intrekken, begint het flink te regenen. Eerst nog licht mot, zoals de dag ervoor, maar al gauw met bakken. Tel daarbij op dat er twee flinke afdalingen in het parcours zitten, één kortere die ons, aan de voet ervan, vlak voor een rust, echter dwars door een riviertje leidt, en één veel langere, die ons naast flinke enkel-belasting ook prachtige vergezichten biedt, en wij hebben reuze lol: vandaag, vind ik, is het wandelen begonnen. Prettig, temeer daar wij, vandaag, onderweg meer vrienden maken. Zo houdt Huissen mij plots staande om me een heupfles whiskey in de klauw te drukken, heb ik een prettig gesprek met wat padvindsters, en maken wij kennis met Rob, een boom van een Rotterdammer, met vervaarlijke tattoos (maar ook met heerlijke thee, die hij met ons deelt), die hier zijn allereerste mars loopt. Tot nog toe bevalt het hem erg. Dat wordt prettig bierdrinken, in de Welcome Inn, na afloop (waar ik bovendien, tot zijn verbijstering, een whiskey voor Huissen koop - "Sja, als je mij whiskey geeft, dan krijg je 'm terug ook"). En, volgend op omkleden in Macalla Hall, en uitstekend pub food in een kroeg aan de hoofdstraat (er zit, potdorie, zelfs verse broccoli bij! Probeer dat in Engeland maar eens te vinden!), wordt het prettig bierdrinken, in een aantal pubs, waarbij Bernd en ik, in Cox's, volstrekt lam gevoerd worden door Marc, met een veelheid aan smerig gekleurde rariteiten, en wij gedrieën, tegen sluitingstijd, eindigen in de pub ernaast (een enorm ding met meerdere verdiepingen). Daar maak ik mij volstrekt ongeliefd bij een ouwe taart, die ons, met een veel jongere vriendin, probeert te versieren. Ze probeert heel erg, en heel erg gemaakt, de intellectuele kasteelvrouwe uit te hangen, maar drijft, net als haar vriendin, zowat van d'r kruk. Daar word ik vals van. Dus ik leg, terwijl Marc zich de liefkozingen van de jongere dame met smaak laat welgevallen, en Bernd één en ander gebiologeerd aanziet, de oudere al snel uit dat we alleen wat aan ze hebben als Bernd wat aan ze heeft, omdat we voor Bernd een vrouw zoeken, en dat wij zelf eigenlijk alleen maar op zoek zijn naar een snelle wip. Woehaha! Ze knalt subiet door het plafond, beëindigt, tot verdriet van haar jongere metgezellin ("He's only being honest!") het gesprek en druipt af. Ik lach me gek, maar Marc vind het maar kut van me, omdat-ie nu die tieten op z'n schouder moet missen. Niettemin trekken wij alsnog tevreden naar Johnny McHale's pub, schuin tegenover de Welcome Inn, waar we nog net één ronde kunnen meepikken. Die pub was ons aangeraden door, nota bene, die ouwe taart, en verdomd, ze had gelijk: hier hadden we veel eerder heengemoeten. McHale's is een soort van Brazen Head, met kleine kamertjes, een centrale bar die ze doorsnijdt, en zelfs een kleine binnenplaats. Hartstikke gezellig, klein en afwijkend, omdat het vroeger een kruidenier is geweest (de toonbank zit er gewoon nog in, tegenover de bar). We besluiten hier morgen terug te komen. Marc en Bernd zetten me met de auto weer af in Lough Lannach, waar ik, met het verloop van de avond voor mijn geestesoog, tevreden grijnzend in slaap val. Dag 6 De volgende ochtend, weer opgehaald door Marc en Bernd, drink ik met hun, en met de Duitse militairen, wederom koffie in de lobby van de Welcome Inn. Vandaag belooft een nog betere dag te worden dan gisteren, zegt de tamtam: het weer gaat erop vooruit, en er wordt mooi parcours beloofd. Beide voorspellingen blijken volledig bewaarheid te worden. Vandaag blijft het niet alleen droog, maar wordt het zelfs grotendeels zonnig, tussen de wolken door. Wat in Zandvoort een slechte dag zou heten, is in Ierland een 'mooie zomerdag'. En op die mooie zomerdag krijgen wij inderdaad schitterend parcours voor onze kiezen. Dat waarop ik in Oostenrijk hoopte, maar daar niet kreeg, dat krijg ik vandaag: in file langs een wild stromende beek, ons een weg naar boven klauwend over gladde stenen en door zuigende modder, onder groen bemoste boomstronken door, en langs in het wild groeiende fuchsia (da's nou wat je 'mild' noemt, qua klimaat), gaat het uiteindelijk steil omhoog. Heel steil omhoog. Bovenop de heuvel uitgeblazen, trekken wij langs de rand ervan, eromheen, tot waar wij plots vergast worden op het hoogtepunt van de dag, dat later ook het hoogtepunt van deze vierdaagse zal blijken te zijn: Windy Gap, een inderdaad behoorlijk winderig bergzadel, met prachtig uitzicht op het prachtige Ierse groen van de laagvlakte, en de meren daarin. Ierland zoals ik het verwacht had, maar dat mij, gelukkig, alsnog en volstrekt overdondert. Dat Windy Gap 'Windy Gap' heet wordt mij overigens uiteengezet door Colin Hogarth, die dat inderdaad blijkt te zijn. Ik kan mezelf wel voor m'n kop slaan. Natuurlijk. Ik had het moeten weten, want hij had het aangekondigd. Hij vertelde me verleden jaar bij de Wellingborough al dat-ie hier dit jaar zou gaan zijn, en hij had er zelfs bij verteld dat-ie hier, bij wijze van uitzondering, níet zijn Union Jack-suit zou dragen, omdat hem, uit overleg met de organisatie alhier, gebleken was dat het niet raadzaam zou zijn dat te doen, vanwege de politieke connotaties. Wel prettig dat dat vraagteken verdwenen is. En ook Marc vermaakt zich hierboven uitstekend: hij redt de rugzak van een medeloper, die 'm stomweg vergeet na de rust, en jaagt wat oudere wandelaarsters de stuipen op het lijf met een in het gras aangetroffen pad (die zijn er trouwens in overvloed). Overigens behandelt-ie het beest verder keurig, want hij houdt het uit de klauwen van een opdringend jongmens, dat er beslist uitziet alsof het hele andere dingen van plan is met het beest, dan het te bewonderen. En over bewonderen gesproken. We hebben de afdaling naar de vallei nog niet net ingezet, of ik bots zowat op Liz. Ze spreekt me aan, en ik vertel haar dat ik helemaal niet blij ben haar te zien (dat is natuurlijk maar half waar, en absoluut overdreven bravoure). "Nou zeg!" "Ja hoor eens, vrouwen die mij niet moeten, die moet ik ook niet." "Niet moeten? Niet moe-ten? Alleen omdat ik niet met je uit eten wil?" "Precies, vrouwen die me niet moeten, die moet ik ook niet. Dus ik vind het helemaal niet leuk om je tegen te komen." "Sja, kan ik het helpen dat ik ook van de marsen ben?" "Eh, nee. Dat dan weer niet, daar heb je gelijk in." Hihi. Ik neem mij voor haar binnenkort diepgaander uit te leggen wat ik bedoel, en zet er met Marc de sokken in naar beneden. Wat volgt is een prettige rust bij een riviertje in het dal. Daarna is het over met het klauteren, maar volgt er een lange trek over de landwegen, terug naar Castlebar. Al doende fulmineert Marc wat raak over de belabberde bouw die het zachte Ierse klimaat oplevert (de meeste huizen hebben de riool- en waterafvoerbuizen aan de buitenkant zitten, de muren zijn enkelsteens en alleen geschilderd, niet gepleisterd - dat zou in Nederland en, vooral, Duitsland inderdaad niet voorkomen; maar het zijn wel allemaal kasten van huizen, en enige navraag leert dat dat niet komt doordat het hier goedkoop is ze te bouwen: het gaat vaak om uit het buitenland teruggekeerd geld). Ik heb vervolgens nog lange en uitstekende gesprekken met de Indonesisch aandoende dame uit het Diekirchse, die voor de Belastingdienst op Schiphol blijkt te werken, en daar belast is met het identificeren van al dan niet illegaal ingevoerde planten en dieren, en met Tingen, een soldaat uit de groep van Huissen, gouden kerels, die mij kort daarvoor opnieuw op whiskey vergasten. De stemming waarin wij in de Welcome Inn arriveren is dan ook opperbest, zo goed zelfs dat ik mij laat verleiden tot het zingen van 'Stand by your man', met de aanwezige muzikanten. Had ik nooit moeten doen, want het is, sinds de Hideho's, behoorlijk weggezakt, en bovendien een hele andere toonsoort. Mijn tafelgenoten vermaken zich er niettemin wel om en mee, en het wordt een gezellige boel met Marc, Bernd, Rob, diens maat, en een Duits-Nederlands echtpaar dat ook aan onze tafel zit. De vrouw daarvan complimenteert me zelfs met mijn on-Nederlands accent bij het zingen. Kijk, dat zijn nou complimenten die je niet iedere dag krijgt. Erna volgt een omkleedronde in het Holiday Village, en die avond maak ik, met Marc en Bernd, opnieuw het centrum onveilig. Wij eten deze keer in Cox's aan de bar, maar moeten constateren dat, hoewel het eten in het restaurant boven exquise is, het pub food alhier het aflegt tegenover dat van gisteren. Maar gezellig is het wel. Wij besluiten de avond, als gisteren besloten, te besluiten in John McHale's pub. Daar is het zo druk dat we er nog maar net inpassen (en het wordt nog drukker als de Duitse trompettist met gevolg binnenkomt en er het Costa Brava-gevoel introduceert - maar dat gezelschap is gelukkig ook snel weer weg). Dat mag de pret niet drukken. Het is er hartstikke gezellig, zelfs ondanks het feit dat ik, potdorie, weer die ouwe taart op mijn nek krijg! Ze vindt dat ik mijn excuses moet aanbieden voor gisteren. Ik sla die uitnodiging af, en probeer haar uit te leggen dat ze me sowieso verkeerd interpreteerde, omdat Marc en ik niet zozeer verlegen zaten om een snelle wip, maar vooral niets serieus van plan waren, omdat wij vergeleken bij Bernd niet vrij zijn (Marc heeft een kakelverse Kroatische vriendin, en ik weliswaar geen, maar ik heb het druk genoeg met de Belgische Tinneke, qua heen-en-weer SMS-en en mailen, dat laatste via een belachelijk goedkope Internet-toko in Tucker St, van waaruit ik trouwens ook een mailtje verstuur naar Liz, met de voorgenomen diepgaander uitleg), en dat het dus ging om Bernd. Ze begrijpt er niets van en druipt weer af. Boeie. Veel interessanter is het gezelschap van twee Ierse huisartses, Pauline en Mary, die vandaag en morgen meelopen, omdat het hun weekend is (dat doen overigens meer Ieren, waardoor de groep wandelaars vandaag al aanzienlijk groter was dan de eerste twee dagen). Pauline geilt ontzettend op Marc's lichaam, en steekt dat niet onder stoelen of banken. Ik vind dat hoogst amusant, en kan het bovendien prima vinden met Mary. Schiet allemaal niet op voor Bernd, maar je kunt niet alles hebben (en bovendien heeft Bernd zich, vandaag op het parcours, ontfermd over een wat gezette Duitse militair, die het nogal moeilijk heeft met deze mars, en daar zijn handen vol aan). Lichamelijk wordt dat natuurlijk niets tussen Pauline en Marc, maar het levert wel een prettig om elkaar heen draaien op. En ik heb met Mary aanzienlijk betere gesprekken dan met die ouwe taart - het gevoel voor humor en incasseringsvermogen van beide huisartses is, bij dat van haar vergeleken, een verademing. Tegen de tijd dat de kroeg sluit verlaten wij die dan ook (met de dames, die een lift naar huis krijgen van Marc) zeer tevreden, ons verheugend op de volgende dag. Dag 7 Die, zo mogelijk, nog mooier gaat worden. Niet direct qua parcours, want het hoogtepunt daarvan hebben we, als gezegd, al gehad, maar qua weer. Dat blijft namelijk zienderogen verbeteren. Vandaag is het warm, en de wolken die er, als wij na de koffie-in-de-lobby vertrekken, aan het begin nog zijn, trekken langzaam weg. Het parcours is overigens verre van lelijk, en bevat bovendien een prachtige afsluiter, voor de uitloop over de landwegen: de 'Stepping Stones', overdreven toeristische naam voor een stelletje platte keien in een doorwaadbare voorde. We worden ervoor gewaarschuwd dat het water vandaag zo hoog staat, dat een droge overtocht nagenoeg onmogelijk is - en men maakt van die oversteek een ontzettend punt. De Nederlandse militairen zien hun kans op hulpvaardigheid schoon, en formeren zich om de stenen heen, als draagcorridor. Dat wordt door velen hogelijk gewaardeerd. Maar ik vind het allemaal onzin. Wat een gelul over een beetje water zeg. En als dit nou de eerste dag was, maar je hoeft van hier alleen nog maar naar de finish. Ik denk er dus geen seconde over na, en waad er botweg doorheen, langs de verbijsterde wankelslang. Ik ervaar de koelte van het rivierwater, na bijna twee vierdaagses, als zegening - en mijn jas blijft nog droog ook! Ik moet wel lang wachten aan de andere kant, omdat Marc door de Nederlanders meegerecruteerd is, en Pauline en Mary zich de attenties van de mannen uiteraard graag laten welgevallen, maar gebruik die tijd nuttig, middels een kort gesprek met Marco Nab. Marco Nab, militair, blijkt met zijn broer, Leon Nab, een nog grotere verzameling wandelfoto's op het web te hebben staan dan ikzelf (al schrijven ze er geen verslagen omheen). We wisselen dus adressen uit, en daarna wandelen we verder. Bij de laatste rust, die komt na nog een fijn beetje heuvelen, bedankt de organisatie, per megafoon, alles en iedereen, incluis ons, als wandelaars, en de Ierse lieden wiens land wij vier dagen vertrapt hebben. Inmiddels is het zonnig en heet, waardoor die natte voeten nauwelijks nog opvallen (al zijn de twee blaren die ik aan de MESA overhield sinds gisteren terug). Wat volgt is, dankzij die hitte, een ongemeen stuk zwoegen langs de landwegen van County Mayo rond Castlebar. Mary krijgt intussen ongenadig op d'r flikker van een uiterst cynische Marc, omdat ze een bloemetje heeft geplukt (ze noemt het een orchidee, maar daar lijkt het helemaal niet op). Ik help haar niet van haar schuldcomplex af, maar voer wel prettige gesprekken met 'r, onder het lopen. Kort voor de finish wordt de feestvreugd verhoogd door een meewandelende Ier, die ons tracteert op Bushmill's (lokaal, maar wat mij betreft onterecht, beschouwd als een betere whiskey dan Jameson's) en ook daarna, in de Welcome Inn (waar ik de werkelijk onooglijke medaille in ontvangst neem en mij een organisatoire foto van Liz toe-eigen), is de stemming uitstekend. Niet in de laatste plaats omdat iedereen het gehaald heeft. Van mijzelf vind ik dat niet verwonderlijk, want hoewel ik beblaard, ontveld en vermoeid, en dus blij ben dat-ie over is, kan ik deze mars niet scharen onder de zwaardere uit mijn inmiddels rijkelijk gevulde wandelhistorie. Dat geldt ook voor Marc, maar er zijn mensen voor wie dat heel anders ligt. Zo is daar de Duitse militair, ietwat zwaarlijvig, die het behoorlijk moeilijk heeft gehad, maar met succes door Bernd naar de finish is gepraat (prachtige actie, van Bernd) - en Rob de Rotterdammer, die het zwaar vond, maar wel absoluut gegrepen is door het gemene virus dat wandelzucht heet. Fraai resultaat, reden voor vrolijkheid. Bovendien is de band vandaag uitgebreid met een klein meisje dat tin whistle speelt, en mij daarmee emotioneel diep raakt. De hele week gemist, maar het klaaglijke geluid van een goed bespeelde tin whistle is nou precies waar je aan denkt als je 'Ierland' hoort. Prachtige afsluiter, van een prachtige wandelweek. Marc, Bernd, Pauline, Mary en ik doen er nog een schepje bovenop met een diner bij 'Al Muretto', de, voorzover ik heb kunnen ontdekken, enige Italiaan in Castlebar, en daarna nemen we afscheid van de dames. Met Bernd en Marc maak ik, voordat ze me terugbrengen naar het Holiday Village, vervolgens nog even McHale's onveilig, en dan bedank ik de heren hartelijk voor hun gezelschap en het geboden vervoer, en nemen ook wij afscheid van elkaar. Onvertwijfelloos niet voor lang, want dat wandelvolk kom je overal weer tegen. Dag 8 Als ik de volgende ochtend bepakt naar het stadscentrum trek, kom ik de overste van die groep Duitse militairen tegen, die eerder weg moet dan de rest, en daarom op weg is naar het station. Daar moet ik niet heen, dus ik wens hem een goede reis en loop verder, naar de bushalte in de hoofdstraat. Dat ik die wandeling, met zware weekendtas, probleemloos kan maken is een goed teken, en beslist het gevolg van het relatief eenvoudige karakter van de voorbije mars, maar toch houd ik mijn hart vast voor Nijmegen. Maar ach, Nijmegen is nog anderhalve week weg, en ik ben voorlopig nog niet eens thuis. Bij de bushalte tref ik dezelfde Noorse dame die mij mijn plek in Macalla Hall bezorgde. Ik bedank haar daar wederom hartelijk voor. Terug in Dublin stap ik over in de expressbus naar het vliegveld, waar ik uitgebreid de tijd krijg om afscheid te nemen van Ierland (en om een flesje Irish Mist te kopen, voor de buurman die op de kat past). Ik vertrek niet alleen daarom zonder weemoed: het is me bevallen, maar ik zie uit naar de rust van thuis. Dat neemt niet weg dat ik met volle teugen geniet van de vliegreis daarheen (de ook hier weer vriendelijke grondstewardess heeft mij, alweer, een raamplaats gegeven, zij het dit keer achter de vleugel), temeer daar mij te London weer prachtige uitzichten worden geboden, op onder meer Hyde en Regent's Park, de Albert Hall en het bijbehorend Memorial - en na de overstap op Heathrow wordt het helemaal mooi, want vliegen we niet alleen laag over Zandvoort en het Wet, maar ook (ik kwak van schrik mijn wodka over mijn broek) over mijn eigen huis! Gaan, waar nog geen Chielie ging - het is me bevallen, en ik heb er nog een vuilgroen lint bij ook. Mijn prosit, Chielie, keurig gewandeld. Nijmegen wacht. |